ECLI:NL:RBNHO:2025:11094

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
HAA 25/2239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanezaak over vrijstelling van invoerrechten voor gouden armbanden uit Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een reiziger die gouden armbanden uit Marokko heeft meegenomen, en de inspecteur van de Douane. Eiseres heeft een beroep ingesteld tegen een uitnodiging tot betaling van invoerrechten en omzetbelasting, die door de Douane was opgelegd. De kern van het geschil is of de armbanden als Unie-goederen kunnen worden aangemerkt en of eiseres recht heeft op vrijstelling van invoerrechten. Eiseres stelt dat de armbanden persoonlijke goederen zijn die zij al jaren in bezit heeft en dat zij deze als terugkerende goederen zonder aangifte heeft meegenomen. De Douane betwist dit en stelt dat er onvoldoende bewijs is dat de armbanden oorspronkelijk in Nederland zijn aangeschaft. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat de armbanden Unie-goederen zijn en dat de Douane terecht invoerrechten heeft opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Douane.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 25/2239
uitspraak van de enkelvoudige douanekamer van 25 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

Dit beroep gaat over de vraag of vrijstelling van invoerrechten moet worden verleend voor gouden armbanden die een reiziger heeft meegenomen uit Marokko.

Procesverloop

Op [datum 1] heeft verweerder aan eiseres een uitnodiging tot betaling (utb) met kenmerk 2069919400070001 uitgereikt van € 336,76, bestaande uit € 35,04 aan douanerechten en € 301,72 aan omzetbelasting.
Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar met de uitspraak op bezwaar van 27 maart 2025 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] . Namens verweerder waren verder aanwezig [naam 2] (bezwaarbehandelaar) en [naam 3] (verbalisant van het proces-verbaal). Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
Eiseres heeft na sluiting van het onderzoek nog een nader stuk ingediend. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding tot heropening van het onderzoek en heeft het stuk retour gezonden.

Feiten

1. Eiseres, woonachtig in Nederland, is op [datum 1] vanuit Marokko op Schiphol aangekomen. Eiseres verliet de aankomsthal via het zogenaamde groene kanaal “niets aan te geven”. Tijdens een controle zijn, zo volgt uit de Douane Registratie en Afdoening, de volgende goederen aangetroffen:
“AantalOmschrijving 1 stuk
Vindplaats Op Het Lichaam
(…)
Grondslag € 734,22
(…)
ExtraOmschrijving Gouden armband 11gram 18k
(…)
AantalOmschrijving 1 stuk
Vindplaats Op Het Lichaam
(…)
Grondslag € 667,48
(…)
ExtraOmschrijving Gouden armband 10gram 18k (…)”.
2. Op [datum 1] heeft verweerder eiseres verhoord. Daarvan is een op ambtsbelofte proces-verbaal fiscaal van verhoor opgemaakt met nummer [# 1] . In dit proces-verbaal is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…) Waar heeft u de goederen aangeschaft?
Antwoord: Geen antwoord. Ik heb ze niet aangeschaft.
In de controle verklaarde u dat u de sieraden 2 a 3 jaar geleden had gekregen in Marokko, wat is uw antwoord hier op?
Antwoord: Geen antwoord.
Tijdens de controle verklaarde u nog niet eerder de sieraden een gegeven te hebben bij de douane bij binnen komst van de Europese Unie, wat is uw antwoord hier op?
Antwoord: Geen antwoord.
Waarom heeft u de goederen niet aangegeven bij de douane?
Antwoord: Geen antwoord.
Heeft u zich geïnformeerd over de douane regels met betrekking tot het invoeren van goederen in de Europese unie?
Antwoord: Geen antwoord.
Wilt u nog iets toevoegen aan uw verklaring?
Antwoord: Nee. Het is niet dat ik geen antwoord wil geven, maar ik wil geen antwoord geven zonder advocaat. Mijn zoontje van 13 staat buiten te wachten die mij is komen halen. Ik heb dus geen tijd om een advocaat te regelen. Dit geld voor elke vraag die ik beantwoord heb (…)”.
3. Verweerder heeft vervolgens de utb uitgereikt.
4. In bezwaar heeft eiseres drie foto’s heeft overgelegd. Ook heeft eiseres een verklaring van [naam 4] overgelegd waarin deze, voor zover relevant, verklaart dat:
“(…) Ik wil hierbij verklaren dat mijn dochter ( [eiseres] , [geboortedatum] ) een aantal jaar geleden één van de gouden armbanden cadeau heeft gekregen van mij. Ik heb vernomen dan mijn dochter dat zij die dag ook de armband van haar zusje (…) droeg die zij had geleend vanwege een gelegenheid in Marokko.
Bij mijn echtscheiding met de moeder van kinderen had ik helaas destijds ook besloten om het contact met mijn dochters te verbreken. Toen wij na jaren geen contact te hebben gehad weer contact kregen besloot ik om mijn dochters de armbanden cadeau te doen. Voor mij stond dit symbolisch voor een nieuw begin en is daarom voor ons van emotionele waarde. Mijn dochters en ik zijn daarom ontzettend verbaast dat deze beschikking is opgelegd (…)”.
In een door eiseres overgelegde verklaring van [naam 5] verklaart deze, voor zover relevant, het volgende:
“(…) Ondergetekende, [naam 5] , (…) verklaar hierbij dat ik de rechtmatige eigenaresse ben van één van de twee gouden armbanden die door de douanier op [datum 1] als invoerwaar zijn beschouwd. De armband is door mijn zus [eiseres] geleend om te dragen tijdens een gelegenheid in Marokko.
Op de bijgevoegde foto ziet u dat ik de armband draag tijdens mijn verloving op [datum 2] in Nederland daaruit kunt u opmaken dat de armbanden toen al in bezit waren en niet zijn ingevoerd op [datum 1] (…)”.
5. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de utb gehandhaafd.

Geschil

6. In geschil is of terecht een utb is opgelegd. Daarbij ligt de vraag voor of de armbanden kunnen worden aangemerkt als terugkerende goederen die vallen onder de vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting.
7. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de utb heeft opgelegd. Eiseres heeft twee armbanden om haar pols door het groene kanaal meegenomen. Het zijn persoonlijke (en dus niet nieuwe) goederen die terugkeren, want eiseres en haar zus hebben de armbanden al een aantal jaar in bezit. Ten onrechte stelt verweerder dat eiseres moet aantonen dat de armbanden in Nederland zijn gekocht. Een bewijs van aankoop kan eiseres niet overleggen, omdat zij de armbanden cadeau heeft gekregen van haar vader en hij heeft geen factuur. Wel kan eiseres een bankafschrift overleggen waaruit een geldopname voor de aankoop van de armbanden blijkt. Eiseres heeft ook foto’s overgelegd waaruit blijkt dat zij en haar zus de armbanden vóór de reis al in hun bezit hadden. Dat blijkt uit de datumvermelding bij de foto’s. Verweerder heeft niet op basis van een wettelijke grondslag deze foto’s als bewijsmiddel naast zich neergelegd.
Verweerder heeft tijdens de controle de uitleg van eiseres niet serieus genomen en heeft bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte de foto’s en verklaringen niet meegenomen. Verweerder heeft hiermee het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de utb en fiscale strafbeschikking. Verder verzoekt eiseres dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.
8. Verweerder betwist dat de armbanden Uniegoederen zijn die terugkeren. De stukken waarmee eiseres wil aantonen dat het gaat om (oorspronkelijke) Uniegoederen, zijn niet voldoende. In de verklaringen wordt niet verklaard dat de armbanden in Nederland zijn aangeschaft. Het is ook niet duidelijk op welke locatie de foto’s zijn gemaakt. Uit het bankafschrift volgt slechts een geldopname. Ook is met deze stukken niet aangetoond dat eerder douanerechten over deze armbanden zijn betaald, terwijl eiseres bij de controle heeft verklaard dat de sieraden oorspronkelijk in Marokko zijn gekregen en daarvoor geen aangifte is gedaan.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Omvang van het geding
9. Eiseres heeft onder andere verzocht om vernietiging van de fiscale strafbeschikking met nummer [# 2] . Deze beschikking valt echter buiten de omvang van het geding. Tegen een strafbeschikking kan op grond van artikel 1:6 van de Algemene wet bestuursrecht verzet worden aangetekend bij het Openbaar Ministerie. Deze uitspraak ziet dus alleen op de uitspraak op bezwaar van 27 maart 2025 en de utb die daaraan ten grondslag ligt.
Moeten invoerrechten en omzetbelasting worden betaald?
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres twee armbanden heeft binnengebracht vanuit Marokko in Nederland via de luchthaven Schiphol. Wanneer goederen in het douanegebied van de Unie (douanegebied) worden gebracht, wordt vermoed dat deze goederen de douanestatus van niet-Uniegoederen hebben (artikel 119, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (Gvo.DWU) [1] ). Voor niet-Uniegoederen moet in beginsel invoerrechten en omzetbelasting worden betaald (artikel 201, tweede lid, van het DWU). Het betoog van eiseres dat de armbanden terugkerende goederen zijn (en dus geen niet-Uniegoederen), slaagt dus niet.
11. Voor terugkerende goederen (goederen die oorspronkelijk Uniegoederen waren) geldt echter een vrijstelling van die invoerrechten en omzetbelasting (artikel 253, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 (Uvo.DWU)) [2] . Als een reiziger bij terugkomst via een aangifte beroep wil doen op deze vrijstelling, doet hij dat met het passeren van de “groene doorgang”. Eiseres heeft dus een beroep op deze vrijstelling gedaan toen zij bij aankomst op Schiphol met de twee armbanden door het groene kanaal “niets aan te geven” is gegaan.
12. Voor een beroep op deze vrijstelling voor terugkerende goederen gelden een aantal voorwaarden (artikel 203 van het DWU). Eén van die voorwaarden is dat de goederen oorspronkelijk als Uniegoederen uit het douanegebied zijn uitgevoerd. Eiseres heeft tijdens de zitting gesteld dat de armbanden Uniegoederen zijn, omdat deze in Nederland zijn gekocht. Verweerder betwist dat. Uit het proces-verbaal volgt dat eiseres heeft verteld dat haar vader in 2021 of 2022 de armbanden in Marokko cadeau heeft gedaan aan eiseres en haar zus. Tijdens de zitting heeft eiseres dit bevestigd. Het dossier bevat echter geen stukken waaruit blijkt dat haar vader de armbanden in Nederland heeft gekocht. Het bankafschrift van een geldopname van € 1.000 geeft geen uitsluitsel wat haar vader met dat geld heeft gekocht of in welk land hij een aankoop heeft gedaan. Nu vaststaat dat de armbanden in Marokko cadeau zijn gedaan en geen bewijs is overgelegd dat deze armbanden eerst in Nederland zijn gekocht, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de armbanden oorspronkelijk Uniegoederen waren. Voor de armbanden moet eiseres dus, ondanks dat deze voor haar vooral emotionele waarde hebben, invoerrechten en omzetbelasting betalen.
13. Verweerder heeft daarvoor een utb opgelegd. Tijdens de zitting heeft eiseres betoogd dat de douaneschuld is verjaard, omdat de armbanden in 2021 mee terug naar Nederland zijn genomen. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Het belastbare feit betreft het op [datum 1] in het douanegebied binnenbrengen van armbanden waarvoor geen vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting geldt. De utb is dus binnen de verjaringstermijn opgelegd (artikel 103, eerste lid, van het DWU).
Schending zorgvuldigheidsbeginsel?
18. Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij foto’s wilde tonen tijdens de controle op [datum 1] , maar dat de verbalisant deze niet wilde bekijken. De rechtbank leest hierin niet alleen een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel, maar ook een beroep op het verdedigingsbeginsel. De verbalisant heeft ter zitting in reactie daarop aangegeven dat hij zich de situatie niet kon herinneren, en heeft aangegeven dat hij normaal gesproken naar het verhaal van passagiers luistert. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat eiseres foto’s heeft getoond dan wel dat haar daartoe desgevraagd de gelegenheid is geboden. Uit het dossier blijkt ook niet dat verweerder foto’s heeft betrokken bij de besluitvorming over de utb. Dit leidt echter niet tot schending van het verdedigingsbeginsel (artikel 22, zesde lid, van het DWU) of het zorgvuldigheidsbeginsel. Met raadpleging van de foto’s zou het besluitvormingsproces namelijk geen andere afloop hebben gehad, omdat de foto’s geen uitsluitsel geven over waar de armbanden zijn gekocht of verkregen (zie onder 12).
19. Verweerder heeft tijdens de zitting erkend dat deze armbanden om de pols van eiseres zaten, en niet, zoals in de uitspraak op bezwaar staat, in de bagage van eiseres. De rechtbank ziet echter geen aanleiding daaraan gevolgen te verbinden, nu dit voor de inhoudelijke beoordeling niet uitmaakt, en dit bovendien niet een zodanige verkeerde weergave van feiten is dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad.
20. De stelling van eiseres dat verweerder in bezwaar ook niet serieus heeft gekeken naar haar standpunt en stukken die zij ter onderbouwing heeft overgelegd, berust naar het oordeel van de rechtbank echter niet op feitelijke juistheid. Uit de uitspraak op bezwaar volgt dat verweerder is ingegaan op haar standpunten en de stukken die zij ter onderbouwing heeft overgelegd.

Conclusie en gevolgen

21. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.E.A. Chao, voorzitter, in aanwezigheid van
mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 september 2025.
griffier voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie.
2.Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie.