Beoordeling van het geschil
9. Eiseres heeft onder andere verzocht om vernietiging van de fiscale strafbeschikking met nummer [# 2] . Deze beschikking valt echter buiten de omvang van het geding. Tegen een strafbeschikking kan op grond van artikel 1:6 van de Algemene wet bestuursrecht verzet worden aangetekend bij het Openbaar Ministerie. Deze uitspraak ziet dus alleen op de uitspraak op bezwaar van 27 maart 2025 en de utb die daaraan ten grondslag ligt.
Moeten invoerrechten en omzetbelasting worden betaald?
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres twee armbanden heeft binnengebracht vanuit Marokko in Nederland via de luchthaven Schiphol. Wanneer goederen in het douanegebied van de Unie (douanegebied) worden gebracht, wordt vermoed dat deze goederen de douanestatus van niet-Uniegoederen hebben (artikel 119, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (Gvo.DWU)). Voor niet-Uniegoederen moet in beginsel invoerrechten en omzetbelasting worden betaald (artikel 201, tweede lid, van het DWU). Het betoog van eiseres dat de armbanden terugkerende goederen zijn (en dus geen niet-Uniegoederen), slaagt dus niet.
11. Voor terugkerende goederen (goederen die oorspronkelijk Uniegoederen waren) geldt echter een vrijstelling van die invoerrechten en omzetbelasting (artikel 253, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 (Uvo.DWU)). Als een reiziger bij terugkomst via een aangifte beroep wil doen op deze vrijstelling, doet hij dat met het passeren van de “groene doorgang”. Eiseres heeft dus een beroep op deze vrijstelling gedaan toen zij bij aankomst op Schiphol met de twee armbanden door het groene kanaal “niets aan te geven” is gegaan.
12. Voor een beroep op deze vrijstelling voor terugkerende goederen gelden een aantal voorwaarden (artikel 203 van het DWU). Eén van die voorwaarden is dat de goederen oorspronkelijk als Uniegoederen uit het douanegebied zijn uitgevoerd. Eiseres heeft tijdens de zitting gesteld dat de armbanden Uniegoederen zijn, omdat deze in Nederland zijn gekocht. Verweerder betwist dat. Uit het proces-verbaal volgt dat eiseres heeft verteld dat haar vader in 2021 of 2022 de armbanden in Marokko cadeau heeft gedaan aan eiseres en haar zus. Tijdens de zitting heeft eiseres dit bevestigd. Het dossier bevat echter geen stukken waaruit blijkt dat haar vader de armbanden in Nederland heeft gekocht. Het bankafschrift van een geldopname van € 1.000 geeft geen uitsluitsel wat haar vader met dat geld heeft gekocht of in welk land hij een aankoop heeft gedaan. Nu vaststaat dat de armbanden in Marokko cadeau zijn gedaan en geen bewijs is overgelegd dat deze armbanden eerst in Nederland zijn gekocht, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de armbanden oorspronkelijk Uniegoederen waren. Voor de armbanden moet eiseres dus, ondanks dat deze voor haar vooral emotionele waarde hebben, invoerrechten en omzetbelasting betalen.
13. Verweerder heeft daarvoor een utb opgelegd. Tijdens de zitting heeft eiseres betoogd dat de douaneschuld is verjaard, omdat de armbanden in 2021 mee terug naar Nederland zijn genomen. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Het belastbare feit betreft het op [datum 1] in het douanegebied binnenbrengen van armbanden waarvoor geen vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting geldt. De utb is dus binnen de verjaringstermijn opgelegd (artikel 103, eerste lid, van het DWU).
Schending zorgvuldigheidsbeginsel?
18. Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij foto’s wilde tonen tijdens de controle op [datum 1] , maar dat de verbalisant deze niet wilde bekijken. De rechtbank leest hierin niet alleen een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel, maar ook een beroep op het verdedigingsbeginsel. De verbalisant heeft ter zitting in reactie daarop aangegeven dat hij zich de situatie niet kon herinneren, en heeft aangegeven dat hij normaal gesproken naar het verhaal van passagiers luistert. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat eiseres foto’s heeft getoond dan wel dat haar daartoe desgevraagd de gelegenheid is geboden. Uit het dossier blijkt ook niet dat verweerder foto’s heeft betrokken bij de besluitvorming over de utb. Dit leidt echter niet tot schending van het verdedigingsbeginsel (artikel 22, zesde lid, van het DWU) of het zorgvuldigheidsbeginsel. Met raadpleging van de foto’s zou het besluitvormingsproces namelijk geen andere afloop hebben gehad, omdat de foto’s geen uitsluitsel geven over waar de armbanden zijn gekocht of verkregen (zie onder 12).
19. Verweerder heeft tijdens de zitting erkend dat deze armbanden om de pols van eiseres zaten, en niet, zoals in de uitspraak op bezwaar staat, in de bagage van eiseres. De rechtbank ziet echter geen aanleiding daaraan gevolgen te verbinden, nu dit voor de inhoudelijke beoordeling niet uitmaakt, en dit bovendien niet een zodanige verkeerde weergave van feiten is dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad.
20. De stelling van eiseres dat verweerder in bezwaar ook niet serieus heeft gekeken naar haar standpunt en stukken die zij ter onderbouwing heeft overgelegd, berust naar het oordeel van de rechtbank echter niet op feitelijke juistheid. Uit de uitspraak op bezwaar volgt dat verweerder is ingegaan op haar standpunten en de stukken die zij ter onderbouwing heeft overgelegd.