In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 29 september 2025 een vonnis uitgesproken in een kort geding. De eiser, een B.V., heeft een vordering ingesteld tegen twee gedaagden die niet zijn verschenen. De kantonrechter verleent verstek tegen de gedaagden, die deugdelijk zijn opgeroepen. De gemachtigde van de eiser heeft tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2025 de vordering tot betaling van een contractuele boete ingetrokken. De kantonrechter oordeelt dat de eiser een spoedeisend belang heeft en dat het gevorderde niet onrechtmatig of ongegrond is. Er is sprake van een huurachterstand van twee maanden, ondanks een eerdere regeling die met de gedaagden was getroffen. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis van 29 april 2025 deze regeling vastgelegd. De gedaagden hebben toegezegd de huurovereenkomst te willen opzeggen en aan de vordering van de eiser te voldoen. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten toe, en veroordeelt de gedaagden hoofdelijk tot betaling. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gedaagden worden veroordeeld om het gehuurde uiterlijk op 31 augustus 2025 te ontruimen en in goede staat aan de eiser op te leveren.