ECLI:NL:RBNHO:2025:11125

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
369249
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning door moeder van meerderjarige zoon in verband met verkoop

In deze zaak vordert een moeder dat haar meerderjarige zoon de woning verlaat, omdat zij deze heeft verkocht en deze begin december 2025 leeg moet opleveren. De zoon, die sinds zijn meerderjarigheid meerdere keren op zichzelf heeft gewoond, verblijft momenteel bij zijn moeder. Ondanks dat hij op de hoogte is gesteld van de verkoop en de noodzaak om de woning te verlaten, weigert hij dit te bevestigen zolang hij geen andere woonruimte heeft gevonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorgplicht van de moeder eindigt bij meerderjarigheid van de zoon, en dat hij geen recht heeft om in de woning te blijven. De vordering van de moeder wordt toegewezen, waarbij de zoon wordt veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 oktober 2025 te verlaten. Tevens krijgt hij de gelegenheid om zijn bezittingen op te halen tot 1 november 2025, waarna de moeder het recht heeft om deze goederen af te voeren of te vernietigen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/369249 / KG ZA 25-569
Vonnis in kort geding van 29 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats], gemeente [gemeente],
eisende partij,
hierna te noemen: moeder,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg,
tegen
[gedaagde],
te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
in persoon.
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft sinds zijn hij meerderjarig is meerdere keren op zichzelf gewoond, maar is ook meerdere keren naar moeder teruggekeerd. Hij woont nu bij moeder in. Moeder heeft de woning wegens haar gezondheid verkocht en moet deze begin december 2025 leeg en vrij van gebruik opleveren. [gedaagde] is eind juli 2025 geïnformeerd dat hij de woning uiterlijk op 1 oktober 2025 moet verlaten. [gedaagde] wil dat niet bevestigen zolang hij nog geen andere woonruimte heeft gevonden. Om de schade in de woning te herstellen en correct op te kunnen leveren, vordert moeder om [gedaagde] te veroordelen de woning uiterlijk per 1 oktober 2025 te verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe. [gedaagde] mag op afspraak zijn bezittingen uiterlijk op 1 november 2025 in de woning ophalen. Doet hij dat niet, dan mag moeder zijn bezittingen af (laten) voeren of (laten) vernietigen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met zes producties
- de mondelinge behandeling van 25 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de zoon van moeder en is op dit moment 45 jaar oud.
2.2.
[eiser], moeder, is 78 jaar en haar gezondheid gaat (steeds verder) achteruit. Zij is eigenaar van een woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
2.3.
[gedaagde] heeft sinds hij meerderjarig is meerdere keren op zichzelf gewoond, maar is wegens schulden en middelengebruik ook meerdere keren naar moeder teruggekeerd. Op dit moment woont hij bij haar in.
2.4.
De woning is een eengezinswoning en niet langer geschikt voor moeder. Zij verhuist eind november 2025 naar een aanleunwoning. Zij heeft de woning eind juli 2025 verkocht en moet deze begin december 2025 leeg en vrij van gebruik opleveren.
2.5.
[gedaagde] is eind juli 2025 in het bijzijn van de politie geïnformeerd dat de woning is verkocht en dat hij deze uiterlijk op 1 oktober 2025 moet verlaten. [gedaagde] wil dat niet bevestigen zolang hij nog geen andere woonruimte heeft gevonden.

3.Het geschil

3.1.
Moeder vordert, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen de woning aan het adres [adres] te [plaats] uiterlijk op 1 oktober 2025 te verlaten onder meenemen van al zijn bezittingen, onder overlegging van de sleutels aan de moeder;
II. primair de moeder te machtigen eventueel achtergebleven goederen te vernietigen, of subsidiair de zoon te veroordelen zijn kamer te ontruimen zodat de moeder een ontruimingsbevoegdheid krijgt om een gerechtsdeurwaarder opdracht tot ontruiming te geven;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure,
3.2.
Moeder legt aan de vordering ten grondslag dat de zorgplicht van een ouder eindigt zodra het kind meerderjarig wordt. Zij verwijst daarvoor naar vaste jurisprudentie. [1] [gedaagde] heeft als meerderjarig kind geen recht op inwoning, zodat moeder te allen tijde het recht heeft te verlangen dat [gedaagde] de woning verlaat. Hij heeft geen recht om in de woning te blijven totdat hij andere woonruimte heeft gevonden. Zij heeft hem een redelijke termijn gegeven van maanden om de woning te verlaten, aldus de moeder.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat hem weliswaar eind juli 2025 is gevraagd om de woning per 1 oktober 2025 te verlaten, maar dat hij nergens heen kan en daarom niet kan toezeggen dat hij per 1 oktober zal vertrekken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op een bodemprocedure. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de aard van de vorderingen gegeven, zodat aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen.
Verlaten van de woning
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de zorgplicht van een ouder eindigt zodra het kind meerderjarig wordt, zodat [gedaagde] geen recht op inwoning heeft. Weliswaar kan een onderhoudsplicht van een ouder voor een meerderjarige kind ouder dan 21 jaar langer voortduren in het geval het kind niet in staat is om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien, maar daarvan is niet gebleken.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] geen titel heeft op grond waarvan hij recht heeft om in de woning van moeder te blijven zolang hij geen andere woonruimte heeft. Voor zover hij niet al eerder dan eind juli 2025 op de hoogte was van het voornemen tot verkoop van de woning, heeft hij bovendien twee maanden de tijd gekregen om andere woonruimte te vinden. Moeder heeft hem ook in contact gebracht met een hulpverleenster die hem heeft ondersteund bij het inschrijven voor- en zoeken naar andere woonruimte. [gedaagde] is er op de zitting op gewezen dat het vinden van woonruimte zijn eigen verantwoordelijkheid is en dat hij aan de slag moet met het regelen van een alternatief. Dat hoeft geen sociale huurwoning te zijn. Het is aan [gedaagde] om contact te leggen met de gemeentelijke en andere instanties die hem daarbij kunnen helpen.
4.5.
Dit betekent dat de vordering tot veroordeling van [gedaagde] om de woning met zijn bezittingen uiterlijk op 1 oktober 2025 onder overlegging van de sleutels te verlaten, zal worden toegewezen.
Bezittingen van [gedaagde]
4.6.
Ontruiming betekent dat [gedaagde] de woning met zijn bezittingen (kast, kleding en het bed dat hij mag houden) moet ontruimen. Voor het geval [gedaagde] niet zelf tot ontruiming overgaat, neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat moeder, op grond van zaakwaarneming, verplicht is deze goederen enige tijd voor hem te bewaren. Zij moet [gedaagde] in de gelegenheid stellen om zijn bezittingen, op afspraak, gedurende een maand in de woning op te halen. Als [gedaagde] dat niet uiterlijk op 1 november 2025 doet, mag moeder zijn bezittingen af (laten) voeren of (laten) vernietigen.
Proceskosten
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan het adres [adres] te [plaats], uiterlijk per 1 oktober 2025 te verlaten onder meenemen van zijn bezittingen en onder overlegging van de sleutels aan moeder,
5.2.
bepaalt dat als [gedaagde] zijn bezittingen niet uiterlijk op 1 oktober 2025 meeneemt, hij de gelegenheid krijgt om deze, op afspraak, uiterlijk op 1 november 2025 op te halen. Doet hij dat niet, dan mag moeder zijn bezittingen af (laten) voeren en (laten) vernietigen,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op
29 september 2025.
1621

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 8 juli 2024,