ECLI:NL:RBNHO:2025:11152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
11681244
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door DHL voor zendingen van buiten de EU met betrekking tot btw en invoerrechten

In deze civiele zaak vordert DHL Express (Netherlands) B.V. betaling van facturen van in totaal € 10.748,06 van een gedaagde partij, die zendingen van alcoholische dranken uit Japan heeft ontvangen. De facturen omvatten btw en invoerrechten die door DHL in rekening zijn gebracht. De procedure begon met een dagvaarding op 16 april 2025, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord en een mondelinge behandeling op 8 september 2025, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. DHL heeft de gedaagde aangemaand om het verschuldigde bedrag te betalen, maar de gedaagde heeft betwist dat hij de facturen heeft ontvangen of betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zendingen afkomstig waren van buiten de EU en dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de betaling van de facturen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij de facturen heeft betaald en dat de vordering van DHL moet worden toegewezen. De gedaagde is ook aansprakelijk voor incassokosten en wettelijke rente. De proceskosten zijn begroot op € 2.528,78, die de gedaagde ook moet betalen. Het vonnis is uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11681244 \ CV EXPL 25-2932
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
DHL EXPRESS (NETHERLANDS) B.V.,
te Schiphol,
eisende partij,
hierna te noemen: DHL,
gemachtigde: mr. W. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 april 2025, met producties;
- de mondelinge conclusie van antwoord van 7 mei 2025;
- de aanvullende mondelinge en schriftelijke conclusie van antwoord van 4 juni 2025, met producties;
- het tussenvonnis van 18 juni 2025 ter bepaling van een mondelinge behandeling;
- de mondelinge behandeling van 8 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij [gedaagde] niet is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DHL heeft diverse zendingen van buiten de Europese Unie (vanuit Japan) aan [gedaagde] geleverd. Het ging hier om zendingen van alcoholische dranken.
2.2.
DHL heeft facturen aan [gedaagde] gestuurd, waarin zij BTW en invoerrechten in rekening brengt over de onder 2.1 bedoelde zendingen. Een overzicht van de betreffende facturen is opgenomen in de door DHL overgelegde aanmaningsbrief van 24 januari 2025 (inclusief bijlage). De facturen belopen een totaalbedrag van € 9.009,23.
2.3.
Op iedere factuur staat een uiterste betaaldatum die uitgaat van een betaling uiterlijk 7 dagen na factuurdatum.
2.4.
Bij brief van 24 januari 2025 heeft DHL [gedaagde] aangemaand om het totaalbedrag van € 9.009,38 te voldoen binnen 15 dagen na bezorging van de brief. De brief is verzonden naar [adres] te [plaats].

3.Het geschil

3.1.
DHL vordert betaling van een bedrag van € 10.748,06 – bestaande uit het totaalbedrag aan facturen (€ 9.009,38), de rente daarover tot en met 15 februari 2025 (€ 913,21) en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 825,47) – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 februari 2025, en de proceskosten (inclusief wettelijke rente daarover).
3.2.
DHL legt aan de vordering ten grondslag dat zij aan [gedaagde] zendingen heeft geleverd waarover hij BTW en invoerrechten is verschuldigd. [gedaagde] heeft de ter zake daarvan verzonden facturen – ondanks aanmaning – niet voldaan. DHL heeft ter incassering van de facturen werkzaamheden moeten verrichten.
3.3.
[gedaagde] voert – samengevat – aan dat een deel van de facturen niet aan hem is gericht, maar andere bedrijven. De overige facturen waren volgens hem al bij levering betaald. De incassokosten hoeft hij niet te betalen omdat de aanmaningsbrief naar het verkeerde adres is gestuurd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf: geen discussie dat BTW en invoerrechten zijn verschuldigd
4.1.
Niet ter discussie staat dat de zendingen afkomstig waren van buiten de Europese Unie en dat ter zake daarvan BTW en invoerrechten verschuldigd waren. Deze zaak gaat om de vragen of (een deel van) de facturen wel voor [gedaagde] zijn bedoeld en of hij de facturen al heeft betaald. Daarnaast is de vraag of hij de incassokosten moet betalen.
Geen facturen op naam van andere bedrijven
4.2.
[gedaagde] heeft zeven facturen overgelegd die op naam van andere bedrijven staan en daarom niet door hem voldaan hoeven te worden. In reactie hierop heeft DHL aangegeven dat de betreffende zeven facturen geen onderdeel zijn van het totaalbedrag van € 9.009,38 aan facturen waarvoor in deze procedure betaling wordt gevorderd. Soms is mogelijk sprake van facturen met eenzelfde factuurnummer, maar die facturen hebben dan een andere factuurdatum en zien op een ander bedrag en zien daarom op andere leveringen. De kantonrechter volgt dit betoog van DHL, aangezien dit door [gedaagde] verder niet is betwist.
4.3.
Het voorgaande betekent dat vaststaat dat alle facturen waarover deze procedure gaat op naam van [gedaagde] staan en door hem zijn verschuldigd. Vervolgens is de vraag of [gedaagde] de facturen (of een deel daarvan) al heeft betaald.
De facturen zijn nog niet betaald
4.4.
Volgens [gedaagde] zijn de (overige) facturen al door hem betaald. Hij betoogt in dit verband – samengevat – dat:
i) DHL de zendingen niet zonder voorafgaande betaling van de BTW en invoerrechten aan hem zou hebben afgeleverd; en
ii) door DHL veelvuldig fouten worden gemaakt en daarover ook contact is geweest.
Hij onderbouwt dit met door hem overgelegde stukken.
4.5.
DHL betwist dat [gedaagde] de facturen al heeft betaald. Zij heeft ter zitting verklaard dat als de verzender in het buitenland geen btw-nummer van de ontvanger vermeldt, de BTW en invoerrechten vooraf door de ontvanger moet worden betaald. Als de verzender wel een btw-nummer vermeldt, worden de BTW en invoerrechten achteraf gefactureerd op het account. Het is volgens DHL daarom niet zo dat een zending niet kan worden uitgeleverd als niet vooraf is betaald voor de verschuldigde BTW en invoerrechten. De kantonrechter begrijpt het betoog van [gedaagde] vervolgens zo dat volgens hem zijn btw-nummer niet kan zijn gebruikt, omdat hij vanaf 2016 geen onderneming – en dus geen btw-nummer – meer heeft. De kantonrechter volgt dit betoog niet. DHL heeft in dit verband naar voren gebracht dat de zendingen alleen op het account kunnen worden gefactureerd als de verzender een btw-nummer vermeldt, zodat het niet anders kan dan dat een btw-nummer is doorgegeven aan de verzender. Daarnaast wijst zij erop dat de zendingen grote hoeveelheden alcohol betreffen, waardoor het onwaarschijnlijk is dat deze voor particulier gebruik zijn, zodat het wel om een onderneming moet gaan. [gedaagde] heeft zijn betoog in het licht van deze toelichting en argumenten van DHL onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat op de betreffende pakketten wel het btw-nummer van [gedaagde] was vermeld, en dat daarom ook achteraf facturen naar hem konden worden verstuurd.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de zendingen ook aan [gedaagde] konden worden geleverd als hij niet vooraf – voor aflevering – de BTW en invoerrechten had betaald. Daarom kan niet worden aangenomen dat de facturen al zijn betaald alleen omdat de zendingen aan [gedaagde] zijn geleverd. De kantonrechter benadrukt daarbij dat de bewijslast (en daarmee ook de stelplicht) dat wel al is betaald bij [gedaagde] ligt, waarbij het ook op de weg van [gedaagde] ligt om specifiek en onder overlegging van betaalbewijzen aan te geven welke van de in het geding gebrachte facturen door hem al zijn voldaan. [gedaagde] heeft weliswaar een aantal betaalbewijzen overgelegd – voor zendingen waarbij hij vooraf heeft betaald –, maar niet gesteld of gebleken is dat deze betalingen betrekking hadden op de facturen waar het nu over gaat.
4.7.
Ook het verdere verweer van [gedaagde] kan niet slagen. Dat door DHL – zoals [gedaagde] betoogt en waarvoor hij stukken heeft overgelegd – mogelijk fouten zijn gemaakt ten aanzien van een andere factuur, betekent nog niet dat de facturen waar het nu om gaat, ook fout zijn. Naar DHL onweersproken heeft gesteld zijn er bij de facturen waar het nu om gaat geen fouten gemaakt: de factuur waarbij een fout is gemaakt, is gecrediteerd en geen onderdeel van deze zaak.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de facturen nog niet zijn betaald en de vordering van DHL dus moet worden toegewezen.
[gedaagde] moet ook incassokosten en wettelijke handelsrente betalen
4.9.
DHL vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). DHL heeft voldoende gesteld en onderbouwd (zie hiervoor 4.5.) dat de zendingen aan [gedaagde] in zijn hoedanigheid van ondernemer zijn geleverd. Het gaat daarom om een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Op grond artikel 6:96 lid 4 BW is [gedaagde] dan ook zonder aanmaning buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Daarom is verder niet van belang dat – zoals [gedaagde] stelt – de onder 2.4 bedoelde aanmaning niet naar het juiste adres is verzonden. Overigens heeft DHL nog onbetwist aangevoerd dat [gedaagde] steeds per email heeft gereageerd op de sommatiebrieven zodat hij ermee bekend moet zijn geweest dat DHL buitengerechtelijke incassokosten maakte. Niet in geschil is dat de betalingstermijnen voor de betreffende facturen zijn verstreken. DHL heeft verder voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. DHL heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het bedrag van € 825,47 is in overeenstemming met het Besluit en zal worden toegewezen.
4.10.
De door DHL over het totaalbedrag van € 9.009,38 gevorderde wettelijke handelsrente zal, aangezien het een handelsovereenkomst betreft, eveneens worden toegewezen.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van DHL worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,78
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.528,78
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan DHL te betalen een bedrag van € 10.748,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 9.009,38, met ingang van 16 februari 2015, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.528,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C. van Beelen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.