In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van het bewind dat op 16 maart 2018 was ingesteld over de goederen van de verzoeker. De verzoeker, die zijn identiteit en geboortedatum niet heeft vermeld, heeft aangevoerd dat zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid voldoende is verbeterd om zelfstandig zijn financiën te beheren. Hij heeft aangegeven dat hij zelden zijn huisarts bezoekt en dat hij zich in een goede lichamelijke conditie bevindt, ondanks het gebruik van pijnmedicatie voor een chronische aandoening. De verzoeker heeft ook aangegeven dat hij frustratie ervaart door het gebrek aan eigen regie en zelfstandigheid en dat hij het zonde vindt om bewindvoeringskosten te betalen. Hij heeft zijn vermogen om met maandgeld om te gaan en zijn netwerk van ondersteuning benadrukt.
De bewindvoerder, Bewindvoering aan Zee B.V., heeft echter verweer gevoerd tegen het verzoek. De bewindvoerder is van mening dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, omdat de verzoeker zware pijnstilling gebruikt en er zorgen zijn over zijn financiële gedrag. De bewindvoerder heeft aangegeven dat verzoeker vaak geld bij de pinautomaat pint, waardoor het moeilijk is om inzicht te krijgen in zijn uitgaven.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om het bewind op te heffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat. Ondanks dat de kantonrechter niet volledig overtuigd is van de afwezigheid van noodzaak voor het bewind, heeft hij besloten het bewind op te heffen. De beslissing is gebaseerd op de frustratie van de verzoeker en zijn onwil om samen te werken met de bewindvoerder, wat de voortzetting van het bewind bemoeilijkt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker de kans moet krijgen om zijn eigen financiën te beheren.