6.4.Hoofdstraf
De verdachte heeft zich in de periode van april 2024 tot februari 2025 schuldig gemaakt aan in totaal tien strafbare feiten, waaronder meerdere ernstige geweldsfeiten.
Zo heeft de verdachte een buitengewoon opsporingsambtenaar in de tram mishandeld en beledigd. Deze had de verdachte staande gehouden omdat hij geen geldig vervoersbewijs had. De verdachte heeft zich vervolgens verzet toen hij werd aangehouden en heeft hierbij zijn arm hard tegen de keel van de ambtenaar gedrukt. Ook heeft de verdachte het slachtoffer beledigd met de woorden ‘kankerlijer’, ‘kankermongolen’ en ‘ik neuk je kankermoeder’.
Het slachtoffer heeft aangegeven dat het incident hem geestelijk behoorlijk heeft aangegrepen. Daarnaast heeft hij er nog dagenlang last van gehad dat de verdachte zijn arm tegen zijn strottenhoofd heeft gedrukt. Deze feiten zijn bovendien overdag rond 17.15 uur gepleegd in een tram, zodat er mensen getuige van zijn geweest. Dit soort feiten maakt dat men zich minder veilig voelt in de openbare ruimte. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij deze ambtenaar tijdens zijn reguliere werk zo onnodig in het openbaar gewelddadig heeft bejegend.
De volgende dag heeft de verdachte samen met een andere jongen openlijk geweld gepleegd tegen een conducteur in de trein. Zij hadden dezelfde conducteur kort daarvoor ook al getroffen bij een controle waarbij de verdachte geen vervoersbewijs had, waardoor zij elkaar herkenden. Bij deze nieuwe ontmoeting hebben zij de conducteur vervolgens geschopt, geslagen en bespuugd. Hierbij heeft de conducteur letsel opgelopen, onder andere een wond vlak onder zijn oog en een blijvend litteken op zijn hand. Dit incident heeft hem zodanig aangegrepen dat het blijvend invloed heeft op zijn werkvreugde en hij op zoek is gegaan naar ander werk. Ook bij dit feit zijn medereizigers getuige geweest van het geweld van de verdachte.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat de verdachte zich, na nota bene de dag ervoor te zijn aangehouden voor een openlijke geweldpleging in het openbaar vervoer, opnieuw zeer fors geweld in vereniging pleegt tegen een conducteur tijdens diens werkzaamheden. Het geeft blijk van een zekere mate van onverschilligheid bij de verdachte in het gebruik van fors geweld tegen gezagsdragers in het openbaar vervoer.
De verdachte heeft zich vervolgens tweemaal schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging met geweld en/of bedreiging met geweld. Bij beide diefstallen was het slachtoffer een onbekende, nietsvermoedende persoon – wederom – in de openbare ruimte waar iedereen zich veilig moet kunnen voelen.
De eerste keer was het slachtoffer op klaarlichte dag buiten een vape aan het roken. Desgevraagd leende hij deze uit aan de verdachte, die het zonder aanleiding niet terug wilde geven. Toen het slachtoffer de vape terug wilde pakken, heeft de verdachte deze bij hem weggehouden en hem een duw gegeven. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachten tegen het slachtoffer fors geweld gepleegd. Tijdens het geweld is het slachtoffer bovendien gevallen en is hij toen (ook) geschopt en geslagen terwijl hij op de grond lag. Het slachtoffer heeft logischerwijs letsel aan dit incident overgehouden, onder andere een scheur boven zijn wenkbrauw die gehecht moest worden. Het litteken herinnert hem steeds weer aan de nare gebeurtenis, die hem ook angstig en alert heeft gemaakt. Daarnaast heeft hij zijn vape nooit meer teruggekregen of gevonden.
Bij de tweede diefstal hebben de verdachte en de mededaders ook een onbekende persoon en zijn vrienden benaderd. Zij hebben hem vervolgens gezegd dat hij zijn zakken moest legen en hem daarbij ernstig bedreigd. Daarna hebben zij de zakken van het slachtoffer doorzocht, waarbij zij spullen van hem hebben afgenomen. De verdachte heeft tijdens deze diefstal op een aantal meter afstand staan kijken zonder in te grijpen en heeft een deel van de buit opgeëist, te weten de ov-chipkaart van het slachtoffer.
Tot slot heeft de verdachte een jongen mishandeld door hem uit het niets hard op het achterhoofd te slaan. Hij heeft zo hard geslagen dat het slachtoffer duizelig werd en daarna een pijnlijke plek had. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden op een school, en er waren meerdere omstanders bij. Zulke feiten kunnen ertoe leiden dat jongeren zich onveiliger voelen op school.
Naast deze (gewelds)feiten acht de rechtbank het tot slot uiterst zorgelijk dat de verdachte samen met zijn groep vrienden – die veelvuldig als medeverdachten in de procesdossiers terugkeren – is aangetroffen met een verboden wapen. Het voorhanden hebben van dit wapen toont een zeer zorgelijke en risicovolle escalatie aan in het gewelddadig strafbaar gedrag van de nog jonge verdachte. Het wapen voegt een nieuwe dimensie toe aan de reeks strafbare feiten die de verdachte daarvoor heeft gepleegd. Het was weliswaar een gas/alarmpistool, maar wel één waarmee potentieel dodelijk letsel kan worden toegebracht. Ook gaat van een dergelijk wapen een grote dreiging uit vanwege de gelijkenis met een origineel vuurwapen. Dat mensen dergelijke wapens bij zich dragen, vergroot bovendien de angst en onrust in de samenleving en leidt ertoe dat mensen zich preventief bewapenen.
De verdachte lijkt zich ogenschijnlijk niet bewust te zijn van de ernst van de grote hoeveelheid gepleegde feiten in een zeer korte periode, laat staan wat deze voor gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en de maatschappij in zijn algemeenheid. Dit soort ernstige feiten veroorzaken evident gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder gelet op de gebeurtenissen en onrust die al langere tijd in Purmerend spelen.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere andere diefstallen (zonder geweld). Zo heeft hij met een mededader een fiets weggenomen uit de fietsenstalling van een school en heeft hij zich tweemaal schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, eenmaal samen met een mededader. Dit zijn vervelende feiten, die verder laten zien dat de verdachte een onverschillige houding heeft ten aanzien van andermans eigendommen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de verdachte van 13 augustus 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld;
- het geïntegreerd psychiatrisch en psychologisch onderzoek van [psychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, en [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, van 6 juli 2025 houdt onder meer in dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdende-gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Hij vertoont onverantwoordelijk, vandalistisch gedrag met een gebrek aan prosociale emoties en berouw. Verder is hij belast met vroegere ervaringen en acculturatieproblemen.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten.
Voor een deel van de feiten beïnvloedden zijn psychische stoornissen zijn functioneren ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Dit is het geval bij de feiten 1 tot en met 3 in zaak B en de feiten in de zaken D en E. De onderzoekers hebben geadviseerd deze feiten in enigszins verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Voor de overige feiten hebben de stoornissen van de verdachte zijn functioneren niet beïnvloed.
De onderzoekers hebben ingeschat dat de kans op recidive van gewelddadig en antisociaal gedrag hoog is. Eerdere ambulante juridische kaders, schorsingsvoorwaarden en een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing hebben recidive niet voorkomen. Deze ambulante hulp en de uithuisplaatsing hebben er tot op heden niet toe geleid dat de gedragsproblematiek van de verdachte is omgebogen, waarbij nog steeds sprake is van een zorgelijke antisociale ontwikkelingsgang. De verdachte heeft zich tot op heden nauwelijks opengesteld voor hulp, hij is steeds bezig geweest met een schijnaanpassing en sociaal wenselijk gedrag, terwijl de bestaande gedragsproblematiek niet veranderde. De ingezette ambulante kaders konden daarnaast niet erg lang worden toegepast, omdat de verdachte zich niet hield aan afspraken dan wel telkens werd verdacht van nieuwe strafbare feiten. De ernst van zijn gedragsproblematiek en scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling zijn echter dusdanig, dat de onderzoekers geen alternatief voor behandeling zien dan intensieve en langdurige behandeling binnen een strikt juridisch kader. Daarom adviseren zij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel om de benodigde behandeling mogelijk te maken.
Ter terechtzitting hebben de psychiater en psycholoog nog toegelicht dat er, ondanks het traumatische verleden van de verdachte, op basis van hun onderzoek geen sprake is van actieve trauma’s waar hij op dit moment last van heeft. PTSS is niet duidelijk naar voren gekomen. Het is wel belangrijk dat er tijdens de behandeling aandacht wordt besteed aan trauma’s en de doorwerking daarvan. De kern van de psychische problematiek is en blijft de normoverschrijdende-gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. De ernst van de problematiek bij de verdachte is ook groot en is alleen maar verergerd sinds de psycholoog het eerste rapport heeft uitgebracht in september 2024.
Zonder behandeling is er volgens hen een grote kans dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt. Ambulante hulpverlening heeft geen verandering te weeg gebracht, ondanks dat de hulpverleners erg hun best hebben gedaan om behandeling op gang te brengen. Inmiddels is gebleken dat de agressie van de verdachte niet alleen voortkomt uit gebrekkige copingsvaardigheden, maar dat hij deze ook instrumenteel inzet.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is niet haalbaar en geeft onvoldoende aanknopingspunten voor behandeling. De Catamaran biedt een psychiatrische setting die voor de verdachte niet passend is. Ter terechtzitting hebben de psychiater en psycholoog dan ook hun advies gehandhaafd, te weten dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies en adviezen van dit rapport en neemt de inhoud daarvan over.
- het voorlichtingsrapport van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 augustus 2025.
De Raad heeft in haar rapport aangegeven niet tot een andere conclusie te kunnen komen dan de psycholoog en psychiater. Ook de Raad adviseert de verdachte daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De Raad heeft gezocht naar alternatieven, maar deze waren allemaal niet mogelijk of niet passend.
Namens de Raad is op de zitting naar voren gebracht dat de Raad het de verdachte had gegund om zijn problematiek aan te pakken met een gesloten of besloten uithuisplaatsing. Dit is echter niet gelukt. Inmiddels is een gesloten uithuisplaatsing niet meer passend vanwege de verergerde problematiek. Sinds de Raad betrokken is, zijn de trauma’s bij de verdachte steeds naar voren gekomen, zodat het opmerkelijk is dat dit niet uit de Pro Justitiarapportage blijkt. De Raad heeft gemerkt dat de verdachte tot rust is gekomen op de langverblijfafdeling van de JJI [JJI] en spreekt de hoop uit dat hij daar kan blijven als een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd.
- De jeugdreclassering heeft tot slot ter terechtzitting verklaard achter het advies te staan om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De jeugdreclassering heeft ervaren dat de verdachte zegt te willen meewerken, maar dat hij dit vervolgens telkens niet doet. De jeugdreclassering acht het civiele kader niet passend voor de verdachte en vindt een forensisch kader noodzakelijk. Bij een gesloten uithuisplaatsing krijgen de jongeren immers snel vrijheden, wat in het geval van de verdachte gecompliceerd zou zijn.
De rechtbank neemt ten nadele van de verdachte in aanmerking dat meerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis, met daaraan verbonden strenge voorwaarden, hem er niet van hebben weerhouden zich in zeer korte tijd structureel opnieuw schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk en onderstreept de door de deskundigen gegeven (unanieme) adviezen over de noodzaak van een gedegen behandeling met een zo hoog mogelijke slagingskans.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Hoewel de bewezenverklaarde feiten ernstig zijn, acht de rechtbank het niet passend om de verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank wijst hierbij op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de bewezenverklaarde feiten.
Naast deze strafoplegging, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte zal worden behandeld en overweegt daartoe als volgt.