ECLI:NL:RBNHO:2025:11236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/11876896 / KG ZA 25-122
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning in kort geding met betrekking tot affectieve relatie en medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, aangeduid als de man, heeft de vrouw en [gedaagde 1] gedagvaard om de woning te verlaten. De man, die sinds 2017 een relatie had met de vrouw, heeft na een auto-ongeluk in 2019 ernstige gezondheidsproblemen ondervonden, waardoor hij zorgbehoevend is. De woning is speciaal aangepast voor zijn behoeften en de huurovereenkomst staat op zijn naam. Na de beëindiging van de relatie is de situatie tussen de man en de vrouw verslechterd, wat heeft geleid tot de vordering tot ontruiming. De vrouw en [gedaagde 1] hebben verweer gevoerd, waarbij zij zich beroepen op hun recht op woning en gezinsleven onder artikel 8 EVRM. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de man een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de onhoudbare situatie waarin partijen zich bevinden. De rechter heeft vastgesteld dat de vrouw zonder recht of titel in de woning verblijft, aangezien de huurovereenkomst op naam van de man staat en er geen andere gronden zijn voor haar verblijf. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de ontruiming. De rechter heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/11876896 / KG ZA 25-122
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Verhoog,
tegen

1.[gedaagde 2] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
en
2.
[gedaagde 1]
te [woonplaats]
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. M. El Ahmadi.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 augustus 2025,
- de producties van de man,
- het verweerschrift van de vrouw,
- de producties van de vrouw,
- de mondelinge behandeling van 17 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De uitgangspunten

2.1.
De man en de vrouw hebben van 2017 tot maart 2025 een affectieve relatie gehad.
2.2.
In 2019 heeft de man een auto-ongeluk gehad, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen. Hij kampt sindsdien met niet-aangeboren hersenletsel en forse lichamelijke beperkingen. De man is zorgbehoevend.
2.3.
Sinds 13 mei 2022 huurt de man de zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] van Kennemer Wonen (hierna: de woning). De woning is een voor invaliden geschikte woning: een ‘nultredenwoning’, waarvoor de man op grond van de WMO een huisvestingsindicatie gekregen. Sindsdien wonen de man en de vrouw in de woning. Vanaf 2023 woont ook [gedaagde 1] , de zoon van de vrouw, in de woning.
2.4.
Na de beëindiging van de relatie is de onderlinge verstandhouding tussen de man en de vrouw verslechterd. Na escalatie van de situatie heeft de man de woning op 15 juni 2025 verlaten. De vrouw en [gedaagde 1] hebben de woning daarna samen bewoond.
2.5.
Inmiddels verblijft ook de zoon van de man noodgedwongen bij hem. De man heeft, samen met zijn zoon, afwisselend bij familie gewoond. In deze periode is de ambulante begeleiding van de man gestagneerd en zijn gezondheidstoestand verslechterd.
2.6.
Half augustus 2025 heeft [gedaagde 1] de woning verlaten en zijn de man en zijn zoon teruggekeerd naar de woning. Vanaf dat moment verblijven zij samen met de vrouw in de woning. De man en de vrouw hebben niet of nauwelijks contact.
2.7.
De man heeft de vrouw op 25 maart 2025 schriftelijk verzocht de woning te verlaten. Op 18 juni 2025 heeft de man een schriftelijke aanmaning verstuurd, en op 7 juli 2025 heeft mr. M. Verhoog de vrouw nogmaals gesommeerd de woning te verlaten. De vrouw heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken.
2.8.
De vrouw en [gedaagde 1] hebben een afhankelijke verblijfsvergunning. Omdat de relatie tussen partijen beëindigd is, heeft de IND kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de verblijfsvergunningen in te trekken.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - ontruiming van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , met machtiging aan de man om de ontruiming -indien de vrouw en [gedaagde 1] in gebreke blijven- zelf te bewerkstelligen op kosten van de vrouw en [gedaagde 1] , desnoods met behulp van de sterke arm. Tevens vordert de man veroordeling van de vrouw en [gedaagde 1] in de proceskosten.
3.2.
De man legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Sinds de beëindiging van de relatie verblijft de vrouw zonder recht of titel in de woning. De huurovereenkomst staat immers op naam van de man. De vrouw handelt hiermee onrechtmatig. Bovendien is de woning aangepast en aan de man toegekend op basis van medische gronden. Als de man geen huurder meer zou zijn, dan kan de vrouw ook niet in het gehuurde wonen, omdat zij niet voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden. Ook kan zij de huurprijs niet voldoen. Verder ondervindt de man veel stress doordat de vrouw ook in de woning verblijft. Dit stagneert de behandeling van de man. De man heeft geen andere plek waar hij duurzaam kan verblijven. De vrouw kan daarentegen, net als [gedaagde 1] , bij haar dochter terecht of in een asielzoekerscentrum.
3.3.
De vrouw en [gedaagde 1] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de man. Zij voeren daartoe het volgende aan. Allereerst is er geen sprake van een spoedeisend belang. De situatie tussen partijen is niet ideaal, maar van een onhoudbare situatie is geen sprake. Daarnaast beroepen de vrouw en haar zoon zich op het recht op woning en gezinsleven (artikel 8 EVRM). Zij hebben de woning meerdere jaren als hun woning gebruikt, hun gezin opgebouwd en investeringen gedaan in de inrichting en renovatie. Het opleggen van een ontruiming zonder reële alternatieve huisvesting vormt een disproportionele inbreuk op dit recht. Het is voor de vrouw immers niet mogelijk om bij haar dochter in te trekken. Ook voor een verblijf in een asielzoekerscentrum komt zij niet in aanmerking. Indien de kantonrechter desondanks tot ontruiming overgaat, heeft de vrouw dan ook meer tijd nodig om een vervangende woonruimte te zoeken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of de man ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de aard van de zaak (de gevorderde ontruiming) voldoende blijkt dat de man een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening. Gelet op de onhoudbare situatie heeft de man belang bij duidelijkheid op de korte termijn. Partijen wonen immers weer samen. Dit zorgt voor spanningen, waardoor de situatie tussen partijen en de gezondheid van de man verder verslechterd.
vordering tot ontruiming
4.3.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
Beoordeeld moet worden of de vordering tot ontruiming in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat dit rechtvaardigt om door toewijzing in kort geding vooruit te lopen op het oordeel van de bodemrechter.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de man huurder is van de woning. De man is immers partij bij de huurovereenkomst met Kennemer Wonen en niet de vrouw. Ook is tussen partijen geen sprake geweest van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het huurrecht komt dan ook uitsluitend toe aan de man. Nu de vrouw geen huurder of medehuurder is, niet langer de instemming van de man heeft om in de woning te verblijven en gesteld noch gebleken is dat de vrouw op enige andere grond een gebruiksrecht ten aanzien van de woning kan doen gelden, is het aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de vrouw zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming wordt derhalve toegewezen. De vrouw verblijft daardoor sinds de beëindiging van de relatie zonder recht of titel in de woning.
4.5.
Ook een belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM staat niet in de weg aan de toewijzing van de vordering tot ontruiming. Hoewel de vrouw aanvoert dat zij als gevolg van een ontruiming dakloos zal worden, heeft zij voldoende tijd gehad om vervangende woonruimte te zoeken. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij nu een jaar staat ingeschreven bij de woningstichting, maar dat zij geen andere woonopties heeft onderzocht. Al op 25 maart 2025 heeft de man de vrouw verzocht de woning te verlaten. Dat zij vanaf dat moment geen actie heeft ondernomen, dient voor haar eigen risico te komen.
Verder speelt een rol dat de woning een invalidewoning betreft en specifiek is aangepast op de lichamelijke beperkingen van de man. Op basis van zijn zorgvraag heeft de man destijds van de gemeente een huisvestingsindicatie voor een invalidewoning gekregen. De vrouw voldoet niet aan de voorwaarden die voor de toelating tot deze woning gelden.
Omdat de [gedaagde 1] de woning inmiddels heeft verlaten en onderdak gevonden bij zijn zus, hij zal dus niet op straat komen te staan na de ontruiming.
4.6.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat de vordering van de man tot ontruiming van de woning in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De gevorderde ontruiming zal worden toegewezen.
ontruimingstermijn
4.7.
Gelet op de ingrijpende gevolgen voor (met name) de vrouw wordt de ontruimingstermijn gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
machtiging tot ontruiming met behulp van sterke arm
4.8.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
proceskosten
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw en [gedaagde 1] hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige zaken, voor zover deze laatste niet (mede) in eigendom toebehoren aan de man, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van de man te stellen,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
MKI/NB