Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma (v.o.f.) die een kapsalon exploiteren. De eiser, [eiser], en de gedaagde, [gedaagde], hebben in februari 2023 de v.o.f. opgericht. De samenwerking verliep echter stroef, wat leidde tot een verzoek van [gedaagde] om de samenwerking te beëindigen. Op 2 april 2025 heeft [gedaagde] [eiser] geïnformeerd over haar wens om de samenwerking te beëindigen en een concept-beëindigingsovereenkomst aangeboden, die [eiser] niet heeft getekend. De situatie escaleerde verder, met communicatieproblemen en negatieve feedback van stoelhuurders over de samenwerking.
In het kort geding vorderde [gedaagde] een uitspraak over de exitdatum van [eiser] uit de v.o.f. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen in conventie zijn verminderd tot een vertrek van [eiser] uiterlijk 1 januari 2025 en die in reconventie tot een vertrek per 1 september 2025. De voorzieningenrechter oordeelde dat de samenwerking beëindigd moest worden en dat [eiser] uiterlijk op 15 september 2025 de kapsalon moest verlaten. De rechter oordeelde dat de door [gedaagde] voorgestelde datum van 1 september 2025 te kort was en dat [eiser] voldoende tijd moest krijgen om zijn vertrek voor te bereiden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.