ECLI:NL:RBNHO:2025:11255

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
15/152534-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en overtreden winkelverbod met oplegging van ISD-maatregel

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en het overtreden van een winkelverbod. De verdachte, geboren in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het stelen van winkelgoederen van de Albert Heijn op 18 mei 2025 en het wederrechtelijk binnendringen in de winkel, terwijl hem eerder de toegang was ontzegd voor een periode van één jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de feiten gevorderd, en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van verhoor en een aangifte, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en het wederrechtelijk binnendringen in de winkel. Gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die al eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, heeft de rechtbank besloten om een ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de problematische situatie van de verdachte, waaronder instabiliteit op alle leefgebieden, gebrek aan huisvesting en een hoog risico op recidive. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eerdere straffen en maatregelen niet hebben geleid tot gedragsverandering en dat de verdachte gedwongen moet worden tot behandeling. Voor het tweede feit, het wederrechtelijk binnendringen, is de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, omdat dit feit niet voldeed aan de voorwaarden voor voorlopige hechtenis. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. I.A. Groenendijk, met mr. C.S. Schoorl en mr. A.K. Korteweg als rechters, en griffier mr. C.B.A.F. Burggraaf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/152534-25 (P)
Uitspraakdatum: 26 augustus 2025
Verstek
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Peters.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 18 mei 2025 te Haarlem winkelgoederen (waaronder Danone en/of olijven en/of sardines), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2hij op of omstreeks 18 mei 2025 te Haarlem in het besloten lokaal, gelegen op/aan de Drossestraat 11 bij de Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 27 november 2024 schriftelijk de toegang tot één of meerdere winkels van de Albert Heijn ontzegd voor de duur van 1 jaar.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Aangezien de verdachte de feiten heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 mei 2025 (dossierpagina 22 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte met bijlagen gedaan door [aangever] van 18 mei 2025 (dossierpagina 5 e.v.).
De hiervoor genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 18 mei 2025 te Haarlem winkelgoederen (waaronder Danone en olijven en sardines), die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2hij op 18 mei 2025 te Haarlem in het besloten lokaal, gelegen aan de Drossestraat 11 bij de Albert Heijn, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 27 november 2024 schriftelijk de toegang tot één of meerdere winkels van de Albert Heijn ontzegd voor de duur van 1 jaar.
Wat aan de verdachte onder meer of anders ten laste is gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal.
Feit 2:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals uit het dossier is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Een dergelijk feit is hinderlijk en veroorzaakt overlast voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk door de Albert Heijn binnen te gaan, ondanks dat hem de toegang tot deze winkel was ontzegd naar aanleiding van eerder door hem gepleegde winkeldiefstallen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder veelvuldig wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de rapporten van de reclassering van 19 mei 2025 en 29 juli 2025 die over de verdachte zijn uitgebracht. De rechtbank heeft hierin, samengevat, het volgende gelezen.
Bij de verdachte is op alle leefgebieden sprake van instabiliteit. Hij kan niet in zijn levensonderhoud voorzien wegens het ontbreken van inkomsten. Daarnaast beschikt de verdachte niet over huisvesting en dagbesteding. Hij heeft geen netwerk van familie of vrienden waar hij op terug kan vallen en er is een lange tijd sprake geweest van problematisch middelengebruik en psychische kwetsbaarheid. Er is hem meerdere malen hulp aangeboden, maar een opgesteld plan van aanpak daarvoor bleek steeds niet uitvoerbaar. De reclassering schat in dat het risico hoog is dat de verdachte opnieuw (vermogens)feiten begaat. Het herhaaldelijk blijven plegen van delicten heeft ertoe geleid dat de verdachte voldoet aan de harde en de zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel en de reclassering adviseert deze maatregel dan ook op te leggen. Voorwaardelijke en onvoorwaardelijke straffen hebben niet geleid tot enige gedragsverandering en de reclassering ziet in een voorwaardelijk kader geen mogelijkheden om het risico op recidive te beperken.
Op te leggen ISD-maatregel ten aanzien van feit 1
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend en geboden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onder feit 1 bewezenverklaarde diefstal aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit zijn Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juli 2025 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de voornoemde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging daarvan. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het risico op recidive hoog is. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op de veelvuldige recidive houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom misdrijven zal blijven plegen als hij niet gedwongen wordt mee te werken aan behandeling. Bij die stand van zaken is het stadium bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist.
Gelet op het strafblad van de verdachte en de over de verdachte opgemaakte rapportages bestaan bij de rechtbank ernstige zorgen ten aanzien van de huisvesting van de verdachte, zijn financiën en zijn sociale netwerk. De verdachte heeft daarbij erkend dat hij de praktische zaken zelf niet kan oplossen. De rechtbank stelt verder vast dat tot op heden de aan de verdachte opgelegde straffen en maatregelen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is geëindigd. De rechtbank ziet, net als de reclassering, op dit moment geen mogelijkheden meer om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen een voorwaardelijk kader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat meermalen is geprobeerd de verdachte te helpen stabiliseren en het recidiverisico te verminderen, maar dat de verdachte hier onvoldoende aan heeft meegewerkt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen mogelijkheden aanwezig om op andere wijze tot positieve gedragsverandering bij de verdachte te komen.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor het bepalen van een tussentijdse beoordeling van de maatregel, nu de problematiek van de verdachte zodanig lijkt te zijn dat voor de behandeling daarvan geruime tijd nodig zal zijn.
Om de recidive te beëindigen en de behandeling van de problematiek van de verdachte alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd moet worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering zal worden gebracht.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ten aanzien van feit 2
Feit 2 is een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Hiermee voldoet dit feit dan ook niet aan wat gesteld is in artikel 38m, eerste lid, Sr en kan het niet mede ten grondslag liggen aan de oplegging van de ISD-maatregel. Een afzonderlijke strafoplegging voor dit feit naast de ISD-maatregel is wettelijk ook niet mogelijk (vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161). De rechtbank ziet daarom aanleiding om ten aanzien van dit feit toepassing te geven aan artikel 9a Sr en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 57, 138, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op ten aanzien van feit 1 de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A. Groenendijk, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.A.F. Burggraaf
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2025.