ECLI:NL:RBNHO:2025:11257

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
15/252381-24 (A); 15/100164-23 (tul) en 15/105665-25 (B) (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling van slachtoffer A, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de medische verklaringen onvoldoende bewijs boden voor de ernst van het letsel. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling van slachtoffer A en de zware mishandeling van slachtoffer B. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen slaan en schoppen van slachtoffer B, en het gebruik van een stoel als wapen. De rechtbank heeft de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank heeft de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de immateriële schade van slachtoffer A is vastgesteld op €2.500,00 en van slachtoffer B op €750,00. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, zodat de verdachte kan starten met zijn behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/252381-24 (A); 15/100164-23 (tul) en 15/105665-25 (B) (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 26 augustus 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b van het Wetboek van Strafvordering (Sv))
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum],
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [adres],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd en aangeduid als zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S. van Driel, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hannaart, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv, ten laste gelegd dat:
Zaak A (15/252381-24)
primair
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Heemskerk aan [ slachtoffer A] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de onderlip heeft toegebracht door [ slachtoffer A] meermalen
* met kracht op/tegen het gezicht te slaan en/of
* in het gezicht te snijden en/of te steken;
subsidiair
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Heemskerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [ slachtoffer A] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [ slachtoffer A] meermalen
* met kracht op/tegen het gezicht heeft geslagen en/of
* in het gezicht en/of het bovenlichaam heeft gesneden en/of gestoken;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Heemskerk [ slachtoffer A] heeft mishandeld door [ slachtoffer A] meermalen
* met kracht op/tegen het gezicht te slaan en/of
* in het gezicht en/of het bovenlichaam te snijden en/of te steken;
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde onderlip ten gevolge heeft gehad;
Zaak B (15/105665-25)
primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2024 te Westzaan, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer B] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer B] een of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer B] een of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of
- een stoel heeft gepakt en die [slachtoffer B] een of meermalen met die stoel heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2024 te Westzaan, gemeente Zaanstad [slachtoffer B] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer B] een of meermalen te slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer B] een of meermalen te schoppen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of
- een stoel te pakken en die [slachtoffer B] een of meermalen met die stoel te slaan.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A en zaak B primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A heeft de raadsman primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat uit het dossier niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de verdachte partieel vrij te spreken van het met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte een vooropgezet plan had om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of dat hij zich heeft kunnen beraden over het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van het opzettelijk steken van de aangever. De verdachte heeft wel een mes vastgehad, maar heeft nooit bewust de aangever daarmee gestoken.
Ten aanzien van het bewijs in zaak B heeft de raadsman geen verweer gevoerd. De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de aangever [slachtoffer B] te hebben geschopt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het primaire feit in zaak A (zware mishandeling van [ slachtoffer A])
De rechtbank is van oordeel dat de in zaak A primair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen is en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring is vereist dat bij de aangever sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. Voor de beantwoording van de vraag of het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken, kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Uit de medische verklaringen blijkt dat de aangever aan het incident onder meer een diepe scheur in zijn onderlip heeft opgelopen die doorliep tot aan de kin. Deze snijwond is operatief gehecht door een plastisch chirurg, waarbij ook een spier rond de mond is gesloten en hersteld. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de aangever diezelfde dag is ontslagen uit het ziekenhuis. De hechtingen moesten na zeven dagen worden verwijderd. Door de advocaat van de benadeelde partij is ter zitting een recente gezichtsfoto van de aangever overgelegd. De foto laat geen litteken zien op de onderlip en in hoeverre er een zichtbaar litteken doorloopt naar de kin, is op de foto door de slechte belichting daarvan niet goed te zien. De rechtbank is van oordeel dat de foto niet duidelijk maakt dat sprake is van een eindsituatie en (dus) in hoeverre sprake is van een blijvend ontsierend litteken in het gezicht. Bovendien blijkt uit het dossier niet wat de restschade van het letsel is en kan volledig herstel niet worden uitgesloten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het in zaak A primair ten laste gelegde feit.
3.3.2.
Partiële vrijspraak van het subsidiaire feit in zaak A (voorbedachten rade)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 6 augustus 2024 naar het huis van zijn zus is gegaan. De aangever huurde een kamer in die woning. Toen de verdachte in de tuin van de woning stond, zag hij de aangever en wenkte hem om de deur open te doen. De aangever heeft de voordeur van de woning geopend en op enig moment heeft de verdachte de aangever in de woning een paar vuistslagen gegeven en is er vervolgens tussen hen een worsteling ontstaan. Tijdens die worsteling heeft de verdachte steekbewegingen van boven naar beneden gemaakt in de richting van de borst van de aangever. De zus van de verdachte is naar buiten gerend om de politie te bellen en zag op dat moment nog geen bloed en geen mes bij de aangever of de verdachte. Toen zij terugkwam in de woning, zag zij veel bloed bij de aangever en zag ze dat zijn lip helemaal naar beneden hing. Uit de medische verklaring in het dossier blijkt dat het letsel aan de onderlip van de verdachte is ontstaan na een verwonding door een mes. Op het in de woning gevonden bebloede lemmet en heft van een mes is DNA van de aangever aangetroffen.
De verdachte heeft over het mes verklaard dat het in een kast in de woonkamer van die woning lag en dat hij het mes tijdens de worsteling met de aangever heeft gepakt. De zus van de verdachte herkende het in haar woning aangetroffen mes (althans een los lemmet en heft) niet en heeft tijdens het gehele incident geen mes gezien. De aangever heeft verklaard dat hij direct na het openen van de voordeur door de verdachte is geslagen met een vuistslag in zijn gezicht en dat hij (op enig moment daarna) een mes in de handen van de verdachte zag. De verdachte heeft verklaard dat hij niet direct na het openen van de voordeur heeft uitgehaald naar de aangever, maar dat er eerst een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. De zus van de verdachte heeft verklaard dat na het openen van de voordeur door de aangever, de verdachte meteen naar binnen vloog en dat alles heel snel ging.
De rechtbank kan op basis van de verklaring van de verdachte, de aangever en de zus niet vaststellen dat de verdachte van tevoren het plan heeft gehad om de aangever te mishandelen en dat hij voorafgaand aan of tijdens zijn gewelddadige handelen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij voor de komst naar de woning van zijn zus wat ‘dingetjes’ over de aangever en zijn zus had gehoord en dat hij na de mishandeling bepaalde negatieve uitlatingen over de aangever heeft gedaan, maakt dit niet anders. Deze uitlatingen geven immers onvoldoende inzicht in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.3.3.
Bewezenverklaring subsidiaire feit in zaak A en primaire feit in zaak B
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.4.
Nadere bewijsoverweging zaak A (poging tot zware mishandeling van [ slachtoffer A])
Voor een bewezenverklaring van de in zaak A subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat de verdachte de aangever zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Van vol opzet is dan ook geen sprake. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zal intreden. Of sprake is van een aanmerkelijke kans op dergelijk letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de aangever meermalen met kracht op het gezicht heeft geslagen en in de worsteling met de aangever een mes heeft gepakt en hiermee bewegingen heeft gemaakt in de richting van de aangever. De aangever heeft door het handelen van de verdachte onder meer blauwe plekken in het gezicht, oppervlakkige puntverwondingen in het bovenlichaam en een flinke wond aan zijn lip en kin opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zodanig gewond zou kunnen raken door het mes en het met kracht op het gezicht slaan, dat bij hem zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank merkt daarbij op dat niet in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte de aangever met een mes zou hebben verwond. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en met de officier van justitie en de raadsman begrijpt de rechtbank dat het steken en/of het snijden in het bovenlichaam en/of het gezicht van de aangever is gebeurd met een mes.
3.3.5.
Nadere bewijsoverweging zaak B (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer B])
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer B] door hem meermalen te slaan, te schoppen en met een stoel te slaan. De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de aangever te hebben geschopt. Van onderhavig feit zijn door de politie camerabeelden uitgekeken. Uit dat proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 23 e.v.) blijkt dat de verdachte met zijn linkervoet een schop gaf richting het gezicht van de aangever en hem ook raakte. Gelet hierop komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van het eenmalig schoppen tegen het gezicht van de aangever.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiaire ten laste gelegde feit in zaak A en het primaire ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan, in die zin dat
Zaak A (15/252381-24)
subsidiair
hij op 6 augustus 2024 te Heemskerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [ slachtoffer A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [ slachtoffer A] meermalen
* met kracht op het gezicht heeft geslagen en
* in het gezicht en/of het bovenlichaam heeft gesneden en/of gestoken;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B (15/105665-25)
primair
hij op 27 augustus 2024 te Westzaan, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer B] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer B] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en
- die [slachtoffer B] tegen het gezicht heeft geschopt en
- een stoel heeft gepakt en die [slachtoffer B] een of meermalen met die stoel heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A en zaak B: telkens:
poging tot zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate het in zaak A gepleegde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van de deskundigenrapportages van GZ-psycholoog S.J.D. Dijkstra van 18 maart 2025 en van arts in opleiding tot specialist psychiatrie C.G.N. Kocuvie-Tay en psychiater C.A.M. van der Meijs van 21 maart 2025. De deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale kenmerken heeft en dat sprake is van zwakbegaafdheid. De stoornis was ook tijdens het ten laste gelegde feit bij de verdachte aanwezig. Geadviseerd wordt dan ook om de verdachte het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het in zaak A gepleegde feit dan ook strafbaar, maar zal het feit in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Ten aanzien van zaak B is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) uitsluit. De verdachte is ten aanzien daarvan dus ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De officier van justitie heeft gevorderd de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte nog een heel behandeltraject in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden voor zich heeft. Hij is momenteel stabiel en gemotiveerd. De raadsman heeft daarom verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, zodat hij zo spoedig mogelijk zijn behandeling voort kan zetten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer [ slachtoffer A] door hem meermalen met kracht in het gezicht te slaan en in het gezicht en het bovenlichaam te snijden/steken. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Dit geweld van de verdachte vond ogenschijnlijk plaats zonder enige aanleiding. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een medegedetineerde door hem meermalen te slaan, te schoppen en met een stoel te slaan. Het slachtoffer heeft hieraan letsel overhouden, waaronder een afgebroken stukje kies. Dat hij niet ernstiger gewond is geraakt, is te danken aan medewerkers van Justitieel Complex Zaanstad die de verdachte bij het slachtoffer hebben weggetrokken. De verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat beide slachtoffers nog altijd gevolgen van de feiten ondervinden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 17 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder wegens soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Bovendien liep de verdachte in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (ernstige) strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de onder 5. genoemde deskundigenrapportages en van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van 16 mei 2025, opgemaakt door reclasseringswerker C.S. Pruis.
De psycholoog en de psychiater(s) hebben bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde kenmerken geconstateerd. Ook is bij de verdachte sprake van zwakbegaafdheid. De verdachte is geneigd om met vijandigheid naar anderen te reageren, omdat hij anderen ook snel als vijandig beleeft. Het gebruik van cannabis kan deze achterdochtigheid versterken. Ook is hij snel prikkelbaar, heeft hij een lage frustratietolerantie, een gebrekkige impulsbeheersing, gebrek aan empathie en moeite om zich aan te passen aan sociale normen. Dit alles geeft een beperkt remmend vermogen op het gebruik van geweld. Het risico op recidive wordt (op termijn) ingeschat als hoog. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zal onvoldoende zijn om de verdachte voor langere tijd gemotiveerd te houden en gelet op de aard van zijn problematiek, de ernst van het gepleegde feit en het hoge risico op recidive wordt een zorgmachtiging niet toereikend geacht. De deskundigen adviseren daarom de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat een behandeling van de verdachte in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden haalbaar en uitvoerbaar is. De verdachte is gemotiveerd en bereid om daaraan mee te werken. De reclassering heeft geadviseerd om de volgende voorwaarden op te leggen:
- geen strafbare feiten plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- meewerken aan time-out;
- niet naar het buitenland;
- meldplicht bij reclassering (na afspraak);
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- drugsverbod;
- alcoholverbod;
- contactverbod;
- dagbesteding;
- meewerken aan schuldhulpverlening.
Hoewel de verdachte een meewerkende houding heeft, is sprake van ingewikkelde persoonlijkheidsproblematiek die een lange behandeling en begeleiding nodig heeft. De reclassering heeft daarom ook geadviseerd om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Op te leggen straf
De aard en ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarbij mee dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en dat – zoals hiervoor onder 5. is overwogen – het in zaak A bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte wordt toegerekend en dat hem een tbs-maatregel zal worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf betrokken dat uit de voornoemde deskundigenrapportages volgt dat de verdachte psychische problemen heeft, waarvoor naar verwachting langdurige behandeling nodig zal zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen op zijn plaats is. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte, te weten 43 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel, naast de algemene voorwaarde, dezelfde als door de reclassering in het kader van de tbs-maatregel geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Op te leggen maatregelen
Tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank is het eens met de conclusies van de deskundigen en het advies om de verdachte in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden te behandelen. De verdachte heeft zich bereid verklaard de geadviseerde voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat er is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden: tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit in zaak A bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, het feit dat de verdachte heeft begaan is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en daaraan de door de reclassering geadviseerde (en voornoemde) voorwaarden verbinden.
De rechtbank kan later, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de verdachte alsnog van overheidswege zal worden verpleegd als de voorwaarden van de tbs-maatregel niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit in zaak A is een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging dan niet is beperkt tot vier jaren.
Gelet op het hoge risico op recidive en omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal starten, zal de rechtbank de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Combinatie bijzondere voorwaarden en tbs-maatregel met voorwaarden
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat aan de verdachte zowel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden als een tbs-maatregel met dezelfde voorwaarden wordt opgelegd, omdat het naar geldend recht niet mogelijk is om een niet onherroepelijk opgelegde, dadelijk uitvoerbaar verklaarde tbs-maatregel met voorwaarden
eventueel om te zetten in een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. De rechtbank leidt uit de stukken over de persoon van de verdachte af, waaronder de deskundigenrapportages en zijn strafblad, dat de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten groot is. De maatregel moet ervoor zorgen dat het recidiverisico wordt teruggedrongen. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel noodzakelijk voor de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank zal daarom in navolging van het advies van de reclassering aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf, op een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[ slachtoffer A]
De advocaat van de benadeelde partij, mr. D.J. Klock, advocaat te Haarlem, heeft namens de benadeelde partij [ slachtoffer A] een vordering tot schadevergoeding van € 6.144,00 ingediend tegen de verdachte wegens schade die de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering bestaat uit een bedrag van € 144,00 aan materiële schade wegens een ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 35,00) en kosten voor huishoudelijke hulp (€ 109,00). Ook wordt een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de kosten voor huishoudelijke hulp af te wijzen omdat dit geen rechtstreekse schade betreft. Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht aansluiting te zoeken bij letselschadecategorie 2, zoals deze wordt gehanteerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, en het gevorderde bedrag te matigen tot € 2.500,00.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde feit door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 35,00, bestaande uit de ziekenhuisdaggeldvergoeding. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd of aannemelijk is gemaakt dat het bij de benadeelde partij ontstane letsel heeft gemaakt dat hij huishoudelijke hulp nodig had. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende verband tussen het bewezenverklaarde en deze schade, zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is verder van oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleid tot lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zodat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van de hierdoor geleden immateriële schade (zie artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek). De hoogte van deze vergoeding wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld tot een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het letsel en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, te weten het slaan en steken/snijden in het bovenlichaam en het gezicht en het daardoor ontstane letsel in het gezicht. Ook is de benadeelde partij als gevolg van het feit gediagnosticeerd met PTSS en heeft hij nog steeds last van angst, herbelevingen, verhoogde alertheid en slaapklachten.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 2.535,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer B]
De advocaat van de benadeelde partij, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer B] een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht het gevorderde bedrag te matigen tot € 250,00.
De rechtbank is verder van oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleid tot lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zodat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van de hierdoor geleden immateriële schade (zie artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek). De hoogte van deze vergoeding wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld tot een bedrag van € 750,00. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het letsel en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad: de benadeelde partij heeft weken moeten herstellen van zijn verwondingen en er is een medische behandeling door een tandarts nodig geweest voor het herstellen van zijn kies.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 24 juni 2024 in de zaak met parketnummer 15/100164-23 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte wegens bedreiging, beschadiging, belediging van een ambtenaar in functie en mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden toegewezen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, zodat de verdachte zo spoedig mogelijk kan starten met zijn behandeling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde overtreden. Gelet op de noodzaak tot behandeling van de verdachte in het kader van de tbs-maatregel die in deze zaak aan de verdachte wordt opgelegd, zal het uitzitten van de voorwaardelijke straf in die zin belemmerend werken. De rechtbank acht het daarom niet opportuun om nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten en zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 38, 38a, 38z, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in zaak A primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A subsidiair en in zaak B primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 43 (drieënveertig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- de verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
- de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- de verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
2.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
3.
Niet naar het buitenland
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
4.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in FPK of FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing (DIZ). De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
5.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
6.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte werkt na de klinische behandeling mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
7.
Drugsverbod
De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
8.
Alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
9.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [ slachtoffer A], geboren op [geboortedatum A] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
10.
Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
11.
Meewerken aan schuldhulpverlening
De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr, uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Tbs-maatregel met voorwaarden
Gelast dat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit in zaak A
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- de verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
- de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- de verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
2.
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
3.
Niet naar het buitenland
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
4.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in FPK of FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing (DIZ). De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
5.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
6.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte werkt na de klinische behandeling mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
7.
Drugsverbod
De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
8.
Alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
9.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [ slachtoffer A], geboren op [geboortedatum A] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
10.
Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
11.
Meewerken aan schuldhulpverlening
De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Maatregel 38z Sr
Legt aan de verdachte op een
gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z Sr.
Benadeelde partijen
[ slachtoffer A]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.535,00(zegge: vijfentwintighonderd en vijfendertig euro), bestaande uit € 35,00 materiële schade en
€ 2.500,00 immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 2.535,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer B]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/100164-23 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. I.A. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2025.