3.3.2Bewijsmotivering
Inleiding
Op 9 januari 2025 is [medeverdachte] met het vliegtuig vanuit Curaçao in Nederland aangekomen. Bij aankomst op de luchthaven Schiphol is in de koffer van [medeverdachte] cocaïne aangetroffen met een netto gewicht, uitgaande van een percentage van 85% bij pastavormige cocaïne, van 5.791,39 gram. De cocaïne was verborgen in spijkerbroeken die [medeverdachte] in zijn ruimbagage had meegenomen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] zich op 9 januari 2025 heeft schuldig gemaakt aan de invoer van 5.791,39 gram cocaïne te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer.
Juridisch kader
De vraag die in deze zaak voorligt is of bewezen kan worden dat de verdachte als medepleger is betrokken bij die invoer. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat [medeverdachte] op 9 januari 2025 cocaïne in zijn koffer vervoerde en heeft ontkend met hem te hebben samengewerkt bij de invoer daarvan. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] naar Curaçao was gegaan om Fuikdag te vieren.
Overwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte samen met [medeverdachte] op 1 januari 2025 van Nederland naar Curaçao is gevlogen. Zij liepen die dag naast elkaar over de luchthaven Schiphol, zijn gezamenlijk naar de incheckbalie gegaan, zijn gezamenlijk naar de gate gelopen en zijn vervolgens gezamenlijk naar het vliegtuig gelopen.
Op 9 januari 2025 was de verdachte aan boord van hetzelfde vliegtuig als [medeverdachte]. [medeverdachte] verliet het vliegtuig als eerste. De verdachte verliet het vliegtuig ruim een minuut later. Terwijl [medeverdachte] door medewerkers van de douane aan een controle werd onderworpen, passeerde de verdachte [medeverdachte] en keek in zijn richting. De verdachte liep naar de grenspost en keek daarbij meerdere keren achterom. Terwijl de controle van [medeverdachte] door de douane voortduurde, nam de verdachte een koffer van de bagageband en verliet de aankomsthal.
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] en een persoon, die in de telefoon wordt aangeduid als [contactpersoon A], tijdens de controle door de douane en daarna contact hielden via Whatsapp. Ter zitting heeft de verdachte erkend dat hij de persoon was die onder de naam [contactpersoon A] contact had met [medeverdachte]. Hieruit blijkt dat de verdachte aan [medeverdachte] vroeg hoe het ging en dat [medeverdachte] hem, onder andere, berichtte: ‘Ka in model’, hetgeen door verbalisanten is vertaald als ‘stront in het model’. De verdachte maande [medeverdachte] tot rust en liet hem weten in de buurt op hem te zullen wachten.
Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat de verdachte, nadat hij had waargenomen dat [medeverdachte] werd gecontroleerd door de douane en hij zelf was doorgelopen naar de bagagehal en de vertrekhal, contact had met twee contacten, die in zijn telefoon werden aangeduid als ‘[contact B]’ en ‘[contact C]’. De verdachte berichtte aan ‘[contact B]’, onder meer, “Ey man, ze hadden die man genomen in de 100% toen we uit die vliegtuig waren gestapt.” En: “Ik wil je het liefst niet zulk nieuws geven man”. Naar ‘[contact C]’ stuurde hij, onder meer, een screenshot van het voornoemde Whatsappgesprek met [medeverdachte].
De rechtbank leidt uit voornoemde gedragingen van de verdachte af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de koffer van [medeverdachte] en dat de verdachte [medeverdachte] bij de invoer van die cocaïne begeleidde.
De rechtbank overweegt daartoe dat, in tegenstelling tot de dag van vertrek, de verdachte op de dag van aankomst op Schiphol weliswaar met hetzelfde vliegtuig reisde, maar zich afzonderlijk van [medeverdachte] over de luchthaven bewoog. De verdachte verliet meer dan een minuut later het vliegtuig en liep [medeverdachte] voorbij toen hij zag dat [medeverdachte] werd gecontroleerd door de douane. En hoewel [medeverdachte] hem vervolgens via whatsapp liet weten dat “er stront aan de knikker was” en zijn bagage gecontroleerd werd, wachtte de verdachte toen niet (even) op hem, maar liep hij door naar de grenspost en de bagagehal. Nadat de verdachte vervolgens om 12:06 nog aan [medeverdachte] liet weten dat hij op hem zou wachten, verliet hij enige tijd later toch zonder [medeverdachte] het vliegveld. Volgens de verdachte heeft hij na het whatsapp bericht van 12:06 uur niet meer met [medeverdachte] gebeld, maar zou hij hem wel nog een whatsapp bericht hebben gestuurd. De whatsapp conversatie tussen [medeverdachte] en de verdachte bevat echter geen bericht waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte nogmaals met [medeverdachte] via whatsapp contact heeft gezocht alvorens zonder [medeverdachte] het vliegveld te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank past dit gedrag niet bij vrienden die samen op reis zijn geweest om een feest te vieren.
De verdachte heeft voor dit opmerkelijke verschil in gedrag ten opzichte van zijn reisgenoot op de terugreis, in vergelijking met hun gezamenlijk optrekken op Schiphol op de heenreis, geen aannemelijke verklaring gegeven. Daarbij komt dat de verdachte in eerste instantie bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte] geen bekende van hem was, dat hij alleen reisde en er ook geen bekenden van hem op de vlucht naar Nederland zaten.
De verdachte heeft zoals gezegd ten tijde van de controle van [medeverdachte] door de douane via Whatsapp contact met [medeverdachte]. Uit de reactie van de verdachte volgt niet dat hij verbaasd was toen [medeverdachte] hem berichtte dat er ‘stront in het model’ was, omdat ze de ruimbagage controleerden. Hij begreep kennelijk meteen wat [medeverdachte] daarmee bedoelde en maande hem enkel tot kalmte.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte vervolgens vrijwel direct contact heeft gezocht met contacten met de naam ‘[contact B]’ en ‘[contact C]’ om hen te informeren over de controle van [medeverdachte]. Beide contacten van de verdachte leken op basis van de hiervoor aangehaalde summiere berichten zonder enige inleiding te begrijpen waarover de verdachte contact opnam.
De verdachte heeft voor de duiding van deze berichten evenmin een aannemelijke verklaring gegeven. De verklaring van de verdachte dat ‘[contact B]’ en ‘[contact C]’ dezelfde persoon betreffen, die hij achtereenvolgens berichten stuurde, omdat hij dacht dat het account van ‘[contact B]’ de berichten niet ontving, is zelfs aantoonbaar onjuist, omdat uit het dossier blijkt dat ‘[contact B]’ vrijwel meteen op de berichten van de verdachte reageerde.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat de verdachte op 9 januari 2025 [medeverdachte] als medepleger heeft begeleid bij de invoer van cocaïne op Schiphol.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er geen sprake kan zijn van medeplegen, omdat [medeverdachte] niet voor medeplegen is veroordeeld. Dit standpunt vindt geen steun in het recht.