ECLI:NL:RBNHO:2025:11261

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
15-244531-24 en 15-118974-24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere woninginbraken met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan zes woninginbraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is beschuldigd van diefstal in woningen, waarbij hij en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders geraffineerd te werk zijn gegaan, door zich te richten op woningen waarvan de bewoners op vakantie waren. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd en de verdediging van de verdachte verworpen, waarbij de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de inbraken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-244531-24 en 15-118974-24 (gev. ttz) (P)
Uitspraakdatum: 29 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15-244531-24 (zaak A.)
Feit 1
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te Heemstede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een woning op/aan de [A-straat], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meerdere sieraden en/of een of meerdere horloges en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (ZD1);
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2024 tot en met 29 juli 2024 te Haarlem en/of Heemstede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, in één of meer woningen, te weten:
- de woning gelegen aan de [B-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meerdere sieraden en/of een of meerdere manchetknopen en/of tafelzilver en/of een zilveren tientje en/of een brillenkoker, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD2) en/of
- de woning gelegen aan de [C-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een zegelring en/of een of meerdere sieraden en/of een tas en/of loafers en/of een of meerdere zonnebrillen en/of een horloge en/of een Ridderorde van Oranje Nassau in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD3) en/of
- de woning gelegen aan de [D-straat] te Heemstede, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kussensloop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer E], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD4),
-de woning gelegen aan de [E-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meerdere sieraden en/of een geldbedrag (van ongeveer EUR 30), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer F], in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD7)
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Parketnummer 15-118974-24 (zaak B.)
hij op of omstreeks 21 mei 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in/uit een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een woning gelegen aan de [adres F], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), één of meer theepotten en/of één of meer vaasjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer G], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van insluiping en/of braak en/of verbreking;

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in zaken A. en B., telkens als medepleger.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in zaken A. en B. integraal moet worden vrijgesproken omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is van betrokkenheid van de verdachte als (mede)dader bij enig feit. De rechtbank zal hierna waar nodig ingaan op specifieke verweren.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in zaken A. en B. op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I bij dit vonnis zijn opgenomen en hetgeen hierna wordt overwogen.
De bewijsmiddelen worden in hun onderling verband en samenhang gebezigd. Aldus hebben de bewijsmiddelen niet alleen betrekking op het feit waarop zij blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben. Zij versterken ook de bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen voor de feiten waarvoor zij niet direct redengevend zijn.
3.3.2
Bewijsmotivering zaken A. en B. en naar aanleiding van verweren
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zaak A.
  • De woninginbraken van zaak A. vonden plaats in de periode tussen de nacht van 24 juli 2024 en de nacht van 29 juli 2024, alle in het aangrenzende gebied van Haarlem/Heemstede.
  • De inbraak in de woning aan de
  • Een andere verbalisant die uit de richting Schalkwijk komt aanrijden ziet om 03:38 uur een VW Polo met hoge snelheid een woonwijk uitrijden, waarna de Polo de Schouwbroekerbrug op rijdt. Weer een andere verbalisant ziet circa 5 seconden later een VW Polo uit de richting Schouwbroekerbrug komen rijden met hoge snelheid. Het kenteken wordt gezien: [kentekennummer]. De auto wordt verder gevolgd. Op een bepaald moment stopt de auto midden op de weg, waarna een slanke man uitstapt, die iets in beide handen lijkt te hebben. Daarna rijdt de auto verder, de Groningenlaan op, keert om en reed weer terug over de Groningenlaan. Langs de route van de auto zijn later op de Groningenlaan een bivakmuts en handschoenen aangetroffen, met op beide goederen DNA van [medeverdachte A]. De auto stopt vervolgens, waarna de twee inzittenden, te weten [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte A] als bijrijder uitstappen en rond 3:46 uur worden aangehouden.
  • De inbraak in de woning aan de
  • De inbraak in de woning aan de
  • De inbraak in de woning aan de
  • Na de aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte A] zijn in de Polo goederen aangetroffen afkomstig van de woninginbraak op de [C-straat] en de woninginbraak op de [B-straat].
  • In de straat [B-straat] zijn bij buurtonderzoek op 28 juli in de ochtend bij twee niet ver van [B-straat] gelegen huizen ([perceel A] en [perceel B]) twee stokjes gevonden in de deursponning. Het plaatsen van een stokje in de deursponning is bij de politie ambtshalve bekend als een door inbrekers toegepaste werkwijze van voorverkenning. Op beide stokjes is een dna-profiel gevonden dat aan [medeverdachte A] gekoppeld kan worden.
  • De inbraak aan de
  • Onder [verdachte] is een mobiele telefoon in beslag genomen, met daarin het telefoonnummer [nummer A]. Het meest gebelde contact is de broer van [verdachte]. Uit een analyse van de historische registraties en zendmastgegevens blijkt het volgende. De thuismast van *[nummer A] is de zendmast op de Boerhavelaan 22 in Haarlem, die zich in de directe nabijheid van de woning van [verdachte] bevindt. Op 24 juli om 00:43 uur maakt *[nummer A] gebruik van de zendmast Leidsevaartweg 99 te Heemstede, die zich in de nabije omgeving (hemelsbreed circa 308 meter) van [D-straat] bevindt. Op 28 juli tussen 2:08 uur en 02:52 uur valt *[nummer A] onder de dekking van de zendmast [locatie A] in Haarlem West. De adressen aan de [B-straat], [C-straat] en 47 vallen alle drie binnen het zendbereik van deze mast (alle circa hemelsbreed 780 meter). Tussen 02:52 uur en 03:40 uur zijn er geen registratie of zendmastgegevens voor *[nummer A].
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank redengevend voor betrokkenheid van de verdachte als medepleger van de bewezenverklaarde woninginbraken in zaak A. Daartoe wordt in het bijzonder het volgende overwogen en van belang geacht.
Er is sprake van een patroon van overeenkomende opvallende kenmerken bij verschillende inbraken. Alle inbraken vonden plaats terwijl de bewoners minimaal enige dagen afwezig waren (onder meer voor uitjes/vakantie). Bij diverse inbraken zijn bij de betreffende woning of bij woningen in de directe nabijheid stokjes naast of tussen de deur of kozijn gevonden. Het plaatsen van dergelijke stokjes is een bekende voorverkenningsmethode van inbrekers om te zien of de bewoners al dan niet thuis zijn. De inbraken waarvan een tijdstip (bij benadering) bekend is vonden plaats in de nachtelijke uren. Bij alle inbraken in de nacht van 28 juli zijn voornamelijk sieraden gestolen, waarbij bij meerdere woningen op bed sieradendoosjes zijn gevonden.
Op grond van de vrijwel direct op elkaar aansluitende waarnemingen en bevindingen van de politie in de nacht van 28 juli vanaf moment van wegrijden van een auto uit de [A-straat] tot aan het moment dat [verdachte] en [medeverdachte A] uit de VW Polo met kenteken [kentekennummer] (hierna: de VW Polo) stappen en worden aangehouden, is buiten redelijke twijfel verheven dat het de VW Polo met kenteken [kentekennummer] is geweest die bij de woning aan de [A-straat] wegreed enkele minuten na de bewegingsmelding. Daarbij oordeelt de rechtbank – anders dan de verdediging wil - dat dit niet anders wordt doordat de waarnemingen over de kleur van auto niet steeds gelijk luiden, alleen al omdat het donker was, de auto hard reed en die waarnemingen niet beslist onverenigbaar zijn. Dit gegeven (de VW Polo was bij de [A-straat]) in samenhang met de overeenkomst tussen de in die woning gevonden twee soorten schoenprofielen met de schoenen die [verdachte] respectievelijk [medeverdachte A] bij aanhouding droegen, is redengevend voor het oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte A] dit feit tezamen hebben gepleegd.
Bij [medeverdachte A] is in zijn onderbroek een diezelfde nacht op de [C-straat] buitgemaakt horloge gevonden. In de VW Polo zijn op de [C-straat] en in diezelfde nacht op de [B-straat] buitgemaakte sieraden gevonden. In de [B-straat] is de ochtend na de inbraak bij twee nabije woningen een voorverkenningsstokje gevonden met DNA van [medeverdachte A]. Deze constateringen in samenhang met de overeenkomst tussen het signalement van de blanke man bij [B-straat] en de foto van [medeverdachte A] na zijn aanhouding (foto 13 pagina 30) enerzijds en de overeenkomst tussen de kleding op de camerabeelden van [B-straat] en de kleding van [verdachte] bij aanhouding anderzijds, zijn redengevend voor het oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte A] de inbraken op de [C-straat] en [B-straat] tezamen hebben gepleegd. Dit wordt voorts ondersteund doordat de telefoon die onder [verdachte] is gevonden, rond de tijd van deze inbraken een zendmast aanstraalt met een bereik waarbinnen deze beide woningen vallen.
De woninginbraak aan de [D-straat] past in bovengenoemd patroon dat ’s nachts is ingebroken terwijl de bewoner op vakantie was. Dit gegeven in samenhang met het DNA van [verdachte] en het DNA van [medeverdachte A] op het balkon waarlangs is ingebroken, acht de rechtbank redengevend voor het oordeel dat beiden dit feit tezamen hebben gepleegd. Dit wordt voorts ondersteund doordat de telefoon die onder [verdachte] is gevonden, rond de tijd van de inbraak een zendmast aanstraalt met een bereik waarbinnen deze woning valt.
De inbraak aan de [E-straat] past in het patroon dat is ingebroken terwijl de bewoner op vakantie was. Op de voorverkenningssatéprikker bij de voordeur is DNA van [verdachte] gevonden. Deze gegevens in samenhang met het gegeven dat de telefoon die onder [verdachte] is gevonden rond de tijd van de inbraak een zendmast aanstraalt met een bereik waarbinnen deze woning valt, zijn redengevend voor het oordeel dat [verdachte] dit feit mede heeft gepleegd.
Zaak B.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat de kwaliteit van de stills niet zodanig zijn dat de raadsman zijn cliënt daarop herkent. Of er door de verbalisant ook beelden zijn bekeken acht de raadsman niet duidelijk.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank oordeelt dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen in dit type zaken diverse factoren een rol spelen: de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen.
Om de betrouwbaarheid van de herkenningen te kunnen beoordelen, heeft de rechtbank genoemde factoren, namelijk de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen meegewogen. Dit geeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning. Immers, de verbalisant kent de verdachte vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent in de wijk waar de verdachte woont en waar hij hem met regelmatig ziet. Een paar maanden voor de herkenning heeft hij de verdachte nog verhoord. De herkenning is blijkens het proces-verbaal ook gebaseerd op het bekijken van de bewegende beelden, waarbij gelijkende baardgroei gezien is en waarbij er overeenkomst is met de manier waarop de verdachte beweegt.
Tot slot constateert de rechtbank dat de beelden, die zich in het dossier bevinden, van voldoende kwaliteit zijn voor een herkenning als geverbaliseerd. De beelden tonen verder dat drie personen meerdere keren de woning betreden en verlaten, zodat sprake is van mededaderschap.
Zaken A. en B.
Tegenover al het bovenstaande dat in onderling verband en samenhang bezien redengevend is voor het oordeel dat [verdachte] zich aan alle tenlastegelegde feiten schuldig heeft gemaakt als medepleger, heeft de verdachte het bij een kale ontkenning gehouden en zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft dus geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Dat maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van alle tenlastegelegde feiten.
De verweren van de raadsman zien per inbraak op de waardering van de bewijsmiddelen en zijn met bovenstaande afdoende weersproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A. en zaak B. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A. (15-224531-24)
Feit 1
hij op 28 juli 2024 te Heemstede, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [A-straat], alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden en een horloge en een geldbedrag, die geheel of ten dele aan [slachtoffer A] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Feit 2
hij in de periode van 24 juli 2024 tot en met 29 juli 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen in woningen, te weten:
- de woning gelegen aan de [B-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden en manchetknopen en tafelzilver en een zilveren tientje en een brillenkoker, die aan [slachtoffer B], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD2) en
- de woning gelegen aan de [C-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden en een tas en loafers en meerdere zonnebrillen en een horloge, die aan [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD3) en
- de woning gelegen aan de [D-straat] te Heemstede, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een kussensloop, die aan [slachtoffer E], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD4) en
- de woning gelegen aan de [E-straat] te Haarlem, alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden en een geldbedrag, die aan [slachtoffer F], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (ZD7)
terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en/of inklimming.
Zaak B. (15-118974-24)
hij op 21 mei 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning aan de [adres F], alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, theepotten en vaasjes die aan [slachtoffer G] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van insluiping.
Voor zover sprake was van in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A. feit 1, feit 2 en Zaak B.
Telkens: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311 Sr onder sub 4 en sub 5 vermelde omstandigheden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in geval van een integrale bewezenverklaring de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De reclassering rapporteert dat gezien zijn psychosociaal functioneren vastzitten een negatievere impact kan hebben dan in het algemeen geldt. Hij heeft al twee maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Een straf van twaalf maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk en een taakstraf zou dan passend zijn, zodat de verdachte niet opnieuw vast komt te zitten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan zes woninginbraken. Daarbij zijn de verdachte en zijn mededaders geraffineerd te werk gegaan: de daders concentreerden zich op huizen waarvan de bewoners met vakantie waren. Qua buit concentreerden zij zich op kleine luxegoederen, voornamelijk sieraden. Dit betreffen ernstige feiten die niet alleen voor veel schade en overlast zorgen, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen bij de slachtoffers en anderen, waaronder in het bijzonder buurtgenoten, die van dergelijke feiten kennis nemen. Daarbij komt nog dat buitgemaakte sieraden voor de slachtoffers vaak een niet in geld uit te drukken emotionele waarde vertegenwoordigen. De verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld voor zijn eigen financieel gewin, zonder zich om de gevolgen voor de slachtoffers en gevoelens van omwonenden te bekommeren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst en hoeveelheid van de feiten, in beginsel slechts worden gereageerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken de LOVS-oriëntatiepunten, die een gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt voor een woninginbraak nemen voor een first offender.
De rechtbank neemt verder bij het bepalen van de straf enerzijds in het nadeel van de verdachte mee dat hij eerder in 2022 onherroepelijk is veroordeeld voor een poging woninginbraak tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij nog in een leeftijdsgroep met ruimte voor volwassenwording valt en hij sinds zijn invrijheidstelling op 25 september 2024 niet meer in aanraking met politie en justitie is geweest voor misdrijven.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte cognitief beperkt is en dat hij geen dagbesteding heeft, wat een risicoverhogende factor is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan voorarrest. Wel zal de rechtbank ten voordele van de verdachte een korter onvoorwaardelijk deel gevangenisstraf opleggen dan in beginsel passend zou zijn geweest en is gevorderd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Verder zal om recht te doen aan de ernst van de feiten aan de verdachte de maximale taakstraf worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een trainingspak dient te worden teruggegeven aan de verdachte, gelijk de verdediging heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Vorderingen benadeelde partij

Bewoners van twee verschillende woningen waar is ingebroken en goederen zijn weggenomen hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Elk van de benadeelde partijen heeft de rechtbank verzocht om – bij toewijzing van hun vordering – die bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is door ieder van hen verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan de verdachte op te leggen.
8.1
De ingediende vorderingen
De benadeelde partij
[slachtoffer E], heeft terzake zaak A. feit 2 een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 2.350,-- voor materiële en immateriële schade ingediend tegen de verdachte. Als materiële schade wordt een bedrag ad € 775,- gevorderd. De verzekeraar heeft hierop reeds € 575,- vergoed, zodat een bedrag ad € 200,- (eigen risico) ter zake van materiële schade resteert. De immateriële schade ad € 1.000,- bestaat uit het afbreken van een vakantie en het hebben van een onveilig gevoel na de inbraak.
De benadeelde partij
[slachtoffer A]heeft terzake zaak A. feit 1 een vordering tot schadevergoeding van € 21.996,78 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van dat feit zou hebben geleden. De schadeposten zijn weggenomen goederen, kosten voor herstel van de braakschade en verlies van inkomen. De verzekeraar heeft een bedrag ad € 7.089,78 vergoed, zodat resteert een bedrag ad € 17.196,78. In een excell-schema als bijlage bij de vordering is per schadepost de schade en de vergoeding uitgewerkt.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
[slachtoffer A]niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn.
De vordering van benadeelde partij
[slachtoffer E]kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag van € 200,- wegens materiële schade. Dit bedrag ziet op het eigen risico. De benadeelde moet niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van de vordering, te weten de immateriële schade.
8.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft hetzelfde standpunt als de officier van justitie ingenomen ten aanzien van beide vorderingen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer E]kan worden toegewezen tot een bedrag ad € 200,- wegens materiële schade. Deze schade is voldoende onderbouwd en rechtstreeks gevolg van het in Zaak A. onder feit 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen.
Wat de immateriële schade betreft, verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer E] niet-ontvankelijk in zijn vordering, op grond van het volgende.
De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade (smartengeld) tot een bedrag van € 1.000,-. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 sub b BW). Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het door de benadeelde partij gestelde is onvoldoende om het vereiste geestelijk letsel te onderbouwen. De afgebroken vakantie en het onveilige gevoel vormen, hoe vervelend ook, onvoldoende grond om volgens de wet in aanmerking te komen voor smartengeld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte op grond van de wet ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A. onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in een woning in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer A]die ziet op de materiële schade voor de onderdelen verlies sieraden en schadeherstel toewijsbaar is. Met de bijlage van het excell-schema heeft de benadeelde partij deze schadeposten voldoende gemotiveerd gesteld. Hiertegen zijn deze posten onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarbij stelt de rechtbank vast dat - anders dan de raadsman heeft aangestipt - aan de hand van de bedragen en beschrijvingen in het voegingsformulier in samenhang met het excell-schema duidelijk is dat met ‘factuur slo’ in dat schema wordt bedoeld ‘factuur slot’. Gelet op de blijkens het excell-schema reeds door de verzekering op deze onderdelen uitgekeerde bedragen, stelt de rechtbank de materiële schade vast op een bedrag ad € 5.307,-. De rechtbank zal daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen.
De rechtbank zal benadeelde [slachtoffer A] niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering die ziet op vergoeding van gederfde inkomsten. Deze schadepost is onvoldoende onderbouwd, alleen al omdat een commercieel uurtarief niet gelijk staat aan inkomen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte op grond van de wet ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A. onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in een woning in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten het hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
6(
zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer A]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.307,-, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer A], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (verlies inkomsten) niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.307,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer E]geleden schade tot een bedrag van € 200,- , als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer E], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (immateriële schade) niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer E] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 STK Trainingspak
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.F. van Halderen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2025.