ECLI:NL:RBNHO:2025:11284

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/369004 / JU RK 25-1202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over de opheffing van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een gezinssituatie met ontwikkelingsbedreigingen

Op 18 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI) had verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat deze volgens hen niet had geleid tot verbetering van de situatie van de kinderen. De ouders van de minderjarigen waren niet verschenen op de zitting en hadden geen medewerking verleend aan de hulpverlening, wat de GI als belemmerend ervoer voor de ontwikkeling van de kinderen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen rondom de minderjarigen nog steeds bestaan en dat er onduidelijkheid is over hun verblijfplaats. De ouders hebben al het contact met de GI verbroken en de aanmelding van [de minderjarige 2] bij het ROC is mislukt. De kinderrechter oordeelde dat de GI nog een laatste poging moet ondernemen om in contact te komen met het gezin en dat de ondertoezichtstelling in stand moet blijven tot 15 oktober 2025. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling op te heffen afgewezen, omdat de situatie van de kinderen nog te kwetsbaar is en er nog geen schriftelijke aanwijzing is gegeven.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de GI blijft proberen om de ouders en kinderen te bereiken, gezien de toegenomen zorgen door de dakloosheid van de ouders. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de GI en de hulpverlening te accepteren, om zo de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/369004 / JU RK 25-1202
Datum uitspraak: 18 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Velserbroek,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
Voor het inwinnen van advies is in de procedure betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad.
1.3.
De moeder is -zonder afbericht- niet op de zitting verschenen.
1.4.
De vader is -zonder afbericht- niet op de zitting verschenen.
1.5.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken, maar zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij hun ouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 oktober 2024 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 15 oktober 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op te heffen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van het verzochte heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
3.2.
De GI stelt vast dat de ondertoezichtstelling de afgelopen periode niet heeft geleid tot verbetering van de ontwikkelingsbedreigingen. Door de structurele weigering van medewerking door de ouders, waar de kinderen ook mee worden aangestoken, is het inzetten van hulpverlening onmogelijk gebleven. De ondertoezichtstelling heeft daardoor geen meerwaarde gehad voor de kinderen en heeft zelfs belemmerend en averechts gewerkt. In deze zaak is bekeken of een schriftelijke aanwijzing zinvol zou zijn. De praktijk laat zien dat dit geen resultaat zal opleveren. In deze situatie zou het inzetten van een schriftelijke aanwijzing slechts leiden tot extra juridische druk en frictie zonder dat er feitelijke verbetering optreedt. De ouders hebben al herhaaldelijk laten blijken geen medewerking te verlenen, ook niet als zij weten dat dit tot juridische stappen kan leiden. Daarnaast is er geen fysiek contact met de kinderen mogelijk, waardoor uitvoering en controle van een aanwijzing niet haalbaar is. De kinderen zijn op een leeftijd waarop ingrijpende interventies, zoals een uithuisplaatsing, geen reëel effect meer zullen hebben, ook mede door de sterke gezinsloyaliteit. Voor [de minderjarige 1] is de overgang naar volwassenheid aanstaande en voor [de minderjarige 2] vindt op afstand reeds toezicht plaats via de Raad in samenwerking met politie/justitie en de leerplichtambtenaar in een mogelijk volgend jeugdreclasseringskader.
3.3.
Gezien de leeftijd en loyaliteit van de kinderen, het ontbreken van mogelijkheden om nog helpende interventies in te zetten en de aanwezigheid van alternatieve vormen van toezicht, acht de GI voortzetting van de ondertoezichtstelling niet langer gepast. Hierdoor acht de GI het dan ook gerechtvaardigd en in lijn met zorgvuldige inzet van kinderbeschermingsmaatregelen. De GI verzoekt dan ook om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met onmiddellijke ingang te beëindigen.
3.4.
In aanvulling op het voorgaande heeft de GI op de zitting naar voren gebracht dat het gezin inmiddels dakloos is. De vader heeft in augustus 2025 aangegeven dat de kinderen bij de oma verblijven, echter heeft de GI geen contact kunnen krijgen met de oma en dus ook niet met de kinderen. De GI kan dus ook niet bevestigen of de kinderen daadwerkelijk bij de oma verblijven.

4.De visie van de Raad

4.1.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij niet achter het verzoek van de GI staan. De situatie is nog te kwetsbaar om de ondertoezichtstelling te beëindigen, aangezien er nog geen schriftelijke aanwijzing is gegeven en daardoor niet alle beschikbare middelen zijn ingezet om de ouders tot medewerking aan de ondertoezichtstelling te bewegen. In juni 2025 heeft het hof in hoger beroep geoordeeld dat er nog steeds sprake is van ontwikkelingsbedreigingen. Het gezin is inmiddels dakloos, de aanmelding van [de minderjarige 2] bij het ROC is mislukt, het is onduidelijk waar de kinderen verblijven en er lopen nog strafrechtelijke onderzoeken tegen [de minderjarige 2] . Er is geen zicht op het gezin, waardoor de Raad het onverantwoord vindt om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Daarnaast is de Raad voornemens een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank in te dienen, indien de huidige ondertoezichtstelling niet wordt verlengd. Daarom wil de Raad zo spoedig mogelijk het standpunt van de GI ontvangen over de verlenging van de ondertoezichtstelling.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen, indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW niet langer is vervuld. De kinderrechter kan dit doen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. [1]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het de kinderrechter duidelijk geworden dat de zorgen rondom [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog steeds bestaan en zij nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter stelt vast dat onduidelijk is waar de ouders en de kinderen op dit moment verblijven. Sinds mei 2025 hebben de ouders al het contact met de GI verbroken en willen de verblijfplaats van de kinderen niet bekend maken. Daarnaast is de aanmelding van [de minderjarige 2] bij het ROC mislukt doordat de opleiding van zijn keuze vol bleek te zitten, waardoor hij nog altijd niet naar school gaat. Ook is het onduidelijk of de wens van [de minderjarige 1] om zich aan te melden bij Defensie doorgang zal vinden. Er is geen enkel zicht op het gezin en dit acht de kinderrechter zeer zorgelijk.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de samenwerking tussen de ouders en de GI niet soepel verloopt. De ouders leggen wensen en eisen neer voor een plan, waarmee problemen weggenomen zouden worden, maar anderzijds worden door de GI aangeboden plannen niet aangenomen als goed genoeg of vroegtijdig beëindigd. De ouders willen als gezin bij elkaar blijven en hebben niet ingestemd met een andere verblijfplaats voor de kinderen. Hoewel de GI duidelijk heeft aangegeven dat het voor hen onmogelijk is de ondertoezichtstelling uit te voeren en de veiligheid van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te waarborgen, is de kinderrechter van oordeel dat het belangrijk is dat de GI de komende tijd blijft proberen om in contact te komen met de kinderen en de ouders nu de zorgen alleen maar zijn toegenomen door de dakloosheid van de ouders. Ook is niet duidelijk of [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zich inmiddels hebben aangemeld voor een opleiding. Daarnaast is niet gebleken dat het in stand houden van de ondertoezichtstelling schadelijker en bedreigender voor de ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is dan de opheffing daarvan.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de GI nog een laatste poging dient te ondernemen om het gezin te kunnen laten profiteren van de hulpverlening. De kinderrechter zal het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling op te heffen dan ook afwijzen. Als gevolg van deze beslissing blijft de bij beschikking van 15 oktober 2024 de ondertoezichtstelling ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uitgesproken in stand, zodat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geldt tot 15 oktober 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2025 door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van der Linden als griffier, en op schrift gesteld op 30 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek