3.3.2Overwegingen
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. De verdachte was op 17 mei 2024 de bestuurder van een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken]. Op het moment dat de verdachte zijn straat uitreed, zag hij het slachtoffer [benadeelde] samen met getuige [getuige] in de straat lopen. De verdachte is met zijn auto tegen het slachtoffer en de getuige aangereden. Hij heeft zijn auto tot stilstand gebracht en is vervolgens nog twee keer heen en weer gereden, waarbij hij steeds korte rijbewegingen heeft gemaakt en het slachtoffer en getuige [getuige] zich vlakbij de auto bevonden. Het slachtoffer is hierbij op de grond gevallen, waarbij de verdachte over het slachtoffer is heengereden ter hoogte van zijn heupen. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan meerdere breuken in het bekken en een breuk in het rechter scheenbeen opgelopen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, en zo niet, als een (poging tot) zware mishandeling.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Een bewezenverklaring van poging tot doodslag vereist dat bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft aangereden met de intentie om hem te doden, zodat geen sprake is van ‘vol’ opzet.
De vraag is vervolgens of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien bewust de aanmerkelijke kans, te weten een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, wordt aanvaard dat het slachtoffer zal komen te overlijden. Dit kan worden afgeleid uit de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Aanrijding
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen oordelen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem aan te rijden. De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Hoewel uit de getuigenverklaring en de camerabeelden duidelijk is geworden dat de verdachte zeker niet stapvoets kwam aanrijden, zijn er in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar en is de exacte snelheid van de auto niet (meer) vast te stellen. Wel kan uit het dossier worden afgeleid dat de impact van de (eerste) aanrijding kennelijk niet dusdanig groot was, dat het slachtoffer en de getuige op dat moment ten val zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte met een zodanige snelheid heeft gereden op het moment dat hij het slachtoffer aanreed, dat de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was.
Overrijding
Het overrijden van een persoon roept naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen wel de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor komt te overlijden. Een auto die over een lichaam heenrijdt heeft een dusdanige massa dat als het in zo’n geval om een hoofd of bijvoorbeeld een borstkas gaat, er een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat die persoon daarbij overlijdt.
Op het moment dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood is het vervolgens de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. De rechtbank weegt hierbij mee dat de rijbewegingen van de verdachte die heen en weer plaatsvonden – en uiteindelijk de overrijding tot gevolg hadden – slechts korte rijbewegingen betroffen waarbij de auto beperkt tot snelheid kon komen. Ook weegt de rechtbank mee dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte weer achteruit reed toen het slachtoffer onder de auto terecht was gekomen, en de getuige naar de verdachte riep dat hij moest stoppen. Dit zorgde er volgens de getuige voor dat de verdachte niet verder reed over het hoofd van het slachtoffer. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
Dit ligt anders ter zake van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Hoewel ook hier het dossier geen aanknopingspunten biedt om ‘vol’ opzet aan te nemen, had de verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zowel ten aanzien van de aanrijding als ten aanzien van de overrijding stelt de rechtbank vast dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels roept het met enige snelheid met een auto – een vervoersmiddel met een flinke massa – aanrijden en overrijden van een persoon de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dat is ook het geval als de auto niet erg hard rijdt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard door eerst met zijn auto op het slachtoffer in te rijden en daarna korte rijbewegingen te maken terwijl het slachtoffer vlakbij de auto was. Dit betreft immers verschillende, na elkaar plaatsvindende handelingen die een zeker besef vereisen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzet had, in voorwaardelijke zin, op zware mishandeling van het slachtoffer.
Zwaar lichamelijk letsel
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de aanrijding meerdere breuken in het bekken heeft opgelopen en een breuk in het dragende gedeelte van het rechter scheenbeen met een avulsiefractuur van de kop van het kuitbeen. Het slachtoffer is achttien dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis en moest worden geopereerd aan deze breuken. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer nog altijd niet volledig is hersteld. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Dit betekent dan ook dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.