ECLI:NL:RBNHO:2025:11356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
25/3779
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake afwijzing aanvraag uitkering Participatiewet

Op 15 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon afgewezen op 19 augustus 2025, omdat verzoekster volgens het college op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. Verzoekster was op de kermis aan het werk gezien, wat leidde tot bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 september 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde, alsook de gemachtigden van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, waarbij hij de belangenafweging heeft gemaakt tussen de noodzaak van verzoekster voor een uitkering en de belangen van het college om gemeenschapsgeld verantwoord te besteden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen, gezien haar bestaanszekerheid.

De voorzieningenrechter heeft het besluit van 19 augustus 2025 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden en dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die in totaal € 1.814,- bedraagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/3779
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C. de Vries),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, het college
(gemachtigde: A. Kanwi en H. de Ruiter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2025 afgewezen, omdat verzoekster volgens het college op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Verzoekster is op de kermis aan het werk gezien. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.
2.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Door het college is aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat verzoekster op 22 juni 2025 door de toezichthouder 45 minuten aan het werk is gezien op de kermis. De toezichthouder is na een anonieme tip op de kermis gaan kijken. De omvang van de op geld waardeerbare werkzaamheden is volgens het college niet vast te stellen. Hieraan heeft het college, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat verzoekster onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
5. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Verzoekster betwist dat haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Ook betwist verzoekster dat zij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
6. Ter zitting is door het college toegelicht dat op basis van de bevindingen op 22 juni 2025 naar het oordeel van het college een patroon waar te nemen is, waarbij door verzoekster vaker op de kermis wordt gewerkt. Hierbij heeft het college – aldus de toelichting op zitting – aansluiting gezocht bij een eerder rechtmatigheidsonderzoek in november 2024. Deze bevindingen bevinden zich echter niet in het procesdossier van de voorzieningenrechter. Bovendien is dat rechtmatigheidsonderzoek niet afgerond, omdat de uitkering inmiddels was ingetrokken. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het besluit onvoldoende gemotiveerd.
7. In het kader van de belangenafweging weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster om een uitkering op grond van de Pw als laatste redmiddel te ontvangen in het kader van haar bestaanszekerheid zwaarder dan de belangen van het college om gemeenschapsgeld verantwoord te besteden.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 19 augustus 2025 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten.
10. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
11. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025 door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.