ECLI:NL:RBNHO:2025:1137

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
15/098201-24 (zaak A), 15/327313-22 (zaak B), 15/166664-24 (zaak C) en 15/095967-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens verkrachting, diefstal en mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting, poging tot zware mishandeling, diefstal en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 maart 2024 in Zaandam het slachtoffer in zaak A heeft verkracht door gebruik te maken van geweld, wat heeft geleid tot aanzienlijk lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte in zaak C geprobeerd een andere persoon zwaar te mishandelen door een baksteen naar hem te gooien, wat resulteerde in een bloedende hoofdwond. In zaak B heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon en mishandeling van een derde slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft een licht verstandelijke beperking en een stoornis in middelengebruik, maar dit heeft de rechtbank niet weerhouden van het opleggen van een zware straf, gezien de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/098201-24 (zaak A), 15/327313-22 (zaak B), 15/166664-24 (zaak C) en 15/095967-22 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 juli 2024, 23 september 2024, 9 december 2024 en 14 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna zaak A, zaak B en zaak C genoemd en de ten laste gelegde feiten zijn van een doorlopende nummering voorzien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.G.T. Kramer, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A (15/098201-24)
Feit 1
hij op 20 maart 2024 te Zaandam, door geweld of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- meermalen zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte
- de deur op slot heeft gedraaid waardoor die [slachtoffer 1] niet weg kon en/of
- het lichaam van die [slachtoffer 1] meermalen heeft teruggedraaid toen die [slachtoffer 1] zich verzette en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen in de keel heeft geknepen en/of bij de nek heeft gepakt en/of
- meermalen met kracht aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en/of
- meermalen tegen de ogen en/of in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- de kleding van die [slachtoffer 1] heeft gescheurd en/of
- de mond van die [slachtoffer 1] heeft bedekt met een deken en/of een kussen;
Zaak B (15/327313-22)
Feit 2
hij op of omstreeks 22 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
hij op of omstreeks 22 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar te slaan op het hoofd en/of tegen het lichaam;
Zaak C (15/166664-24)
Feit 4
Primair
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een voorwerp tegen het hoofd van deze [slachtoffer 4] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer 4] heeft mishandeld door een voorwerp tegen het hoofd van deze [slachtoffer 4] te gooien.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder 2 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw – samengevat – aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster, vanwege de vele inconsistenties en tegenstrijdigheden daarin, onbetrouwbaar is en om die reden niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daarnaast passen volgens de raadsvrouw de overige onderzoeksresultaten in het dossier (beter) bij de lezing van de verdachte, zodat zijn verklaring niet terzijde kan worden geschoven.
Ten aanzien van feit 4 primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van de aangeefster van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat zij op diverse punten wisselend, onvolledig of zelfs leugenachtig heeft verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt als volgt.
Verklaring van de aangeefster
De aangeefster heeft op verschillende momenten tijdens het onderzoek een verklaring afgelegd over wat zich in de nacht van 19 op 20 maart 2024 in de woning van de verdachte heeft afgespeeld. De aangeefster heeft steeds verklaard dat zij in de avond van 19 maart 2024 op bezoek was bij de verdachte thuis en ’s nachts weer naar huis wilde. De verdachte wilde seks met haar, maar zij wilde dit niet. De verdachte heeft toen de deur van de woning op slot gedraaid en haar vervolgens onophoudelijk (in het gezicht) geslagen, haar kleding uit- en kapotgetrokken, aan haar haren getrokken, een deken over haar mond gedaan toen zij om hulp schreeuwde en (op de bedbank in de woonkamer) met zijn penis meermalen haar vagina gepenetreerd. De verdachte kwam hierbij klaar en ging daarna slapen. De aangeefster heeft de bloedende verwondingen in haar gezicht verzorgd in de badkamer. Na enige tijd vroeg zij aan de verdachte of hij de deur wilde openen en is zij naar huis gegaan. Bij thuiskomst heeft zij direct aan haar huisgenoot verteld wat er die nacht was gebeurd, die daarop – eerst de verdachte (pagina 103) en daarna – de politie heeft gebeld.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft de verklaring van de aangeefster over het verloop van de bewuste avond op punten bevestigd, maar hij heeft ontkend dat hij (enige vorm van) geweld heeft gebruikt en dat sprake was van onvrijwillige seks. De rechtbank stelt vast dat hun verklaringen uiteenlopen vanaf het moment dat de aangeefster vanaf de woning van de verdachte naar de supermarkt is gegaan. Op de camerabeelden in het dossier is te zien dat de aangeefster omstreeks 20:16 uur bij de supermarkt was (pagina 113). De verdachte heeft verklaard dat de aangeefster één tot twee uur later pas weer terugkeerde bij zijn woning en toen overstuur was, twee blauwe ogen had en dat haar haren in de war zaten. Zij hebben later op de avond, op initiatief van de aangeefster en dus vrijwillig, seks met elkaar gehad, aldus de verdachte.
Beoordeling van de verklaring van de aangeefster
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Ook heeft de aangeefster steeds in de kern en op voor de tenlastelegging essentiële onderdelen consequent en consistent verklaard. De rechtbank heeft er oog voor dat de verklaring van de aangeefster op onderdelen enige inconsistenties bevat. Anders dan de raadsvrouw verbindt de rechtbank daaraan echter niet de conclusie dat haar gehele verklaring om die reden onbetrouwbaar is. De rechtbank acht goed voorstelbaar dat de aangeefster tijdens haar aangifte niet spontaan (uit zichzelf) heeft verteld dat zij – kort nadat zij (voor de eerste keer) bij de verdachte thuis was – naar de supermarkt was gegaan om een kleine boodschap te doen. Toen was er, zoals de aangeefster ook heeft uitgelegd, nog ‘niets aan de hand’, terwijl de gewelddadige verkrachting – het feit waarvoor zij die dag naar het politiebureau was gekomen – enkele uren later in de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden. Een dag na de aangifte heeft de politie de aangeefster specifiek gevraagd hoe zij die avond naar de woning van de verdachte was gegaan en toen heeft zij alsnog – in lijn met de bevindingen in het haar toen nog niet bekende dossier – verklaard over haar bezoek aan de supermarkt. Voor zover op andere onderdelen al sprake is van inconsistenties, acht de rechtbank die verschillen niet onverklaarbaar of van ondergeschikt belang. Deze inconsistenties betreffen niet de essentie van de verklaring van de aangeefster, te weten dat en op welke wijze zij is verkracht, en doen daarom geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring op de essentiële onderdelen. De rechtbank ziet ook geen andere reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten dat de aangeefster haar verklaring valselijk zou hebben afgelegd of dat deze anderszins niet juist is.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar kan worden aangemerkt en om die reden bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank zal de aangifte dan ook tot uitgangspunt nemen in deze zaak. In deze conclusie ligt besloten dat de rechtbank de (geenszins onderbouwde) verklaring van de verdachte – die lijnrecht tegenover de verklaring van de aangeefster staat – als ongeloofwaardig terzijde schuift.
Steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van de aangeefster niet op zichzelf staat maar op specifieke onderdelen wordt bevestigd door het hierna te noemen bewijsmateriaal.
Gescheurde kleding
De politie heeft de kleding die aangeefster in de nacht van 19 op 20 maart 2024 had gedragen, inbeslaggenomen. Van deze kleding zijn foto’s gemaakt. De rechtbank stelt op basis van de foto’s vast dat haar T-Shirt en haar onderbroek (volledig) zijn (open)gescheurd, wat steun biedt aan de verklaring van de aangeefster dat sprake was van onvrijwillige seks.
Letsel
De aangeefster is op 20 maart 2024 onderzocht door een forensisch arts. Uit de letselrapportage blijkt dat de aangeefster diverse bloeduitstortingen en/of krasverwondingen had op haar gezicht, hoofd, hals, schouders, armen en bovenbeen. De rechtbank wijst meer in het bijzonder op haar dieppaarse en gezwollen ogen, de scheurverwonding boven haar wenkbrauw en de verwondingen op haar hoofdhuid. De rechtbank stelt vast dat dit letsel goed past bij de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar (in het gezicht) bleef slaan en aan haar haren bleef trekken.
Sporen in de woning van de verdachte
De verdachte is op 20 maart 2024 omstreeks 11:30 uur aangehouden in zijn woning. Op het kaalgeschoren hoofd van de verdachte zag de politie toen een pluk lang blond haar. In de woonkamer lagen op verschillende plekken, ook naast de bedbank (pagina 53), meerdere (grote) plukken haar verspreid over de vloer. Op de vloer in de hal trof de politie bloedspetters aan. De rechtbank stelt vast dat de sporen in de woning van de verdachte aansluiten bij de verklaring van de aangeefster dat zij de bloedende verwondingen in haar gezicht heeft verzorgd in de badkamer en dat ‘al haar haren weg’ waren als gevolg van het door de verdachte uitgeoefende geweld.
Verklaringen van buurtbewoners
Twee bewoners van hetzelfde appartementencomplex hebben verklaard dat zij in de nacht van 19 op 20 maart 2024 omstreeks 04:00 uur wakker zijn geworden van geluiden in het complex. Beiden hebben een ruzie gehoord tussen een man en een vrouw en hebben toen getwijfeld om de politie te bellen.
De getuige [getuige 1] logeerde die nacht in de woning gelegen nabij de woning van verdachte en hoorde een vrouw in paniek huilen en angstig krijsen en een man agressief schreeuwen. Zij dacht dat iemand werd mishandeld en heeft dit de volgende ochtend via WhatsApp aan haar vriend laten weten. Dat [getuige 1] tijdens het verhoor op het politiebureau uitgebreider heeft verklaard dan tijdens het telefonisch buurtonderzoek, acht de rechtbank – gelet op de door haar gegeven uitleg dat zij tijdens het verhoor (meer) tijd en gelegenheid had om details te noemen – goed voorstelbaar. De rechtbank ziet in het dossier ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [getuige 1] haar verklaring – in strijd met de waarheid – heeft aangedikt of zich door anderen heeft laten beïnvloeden.
De getuige [getuige 2] (de buurvrouw van de verdachte, van wie de slaapkamer direct grenst aan de woonkamer van de verdachte) dacht die nacht in het geschreeuw de stem van de verdachte te herkennen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de getuigen – die elkaar bovendien onderling versterken – zowel qua plaats en tijdstip als gedane waarnemingen zeer wel passen bij en dus steun bieden aan de verklaring van de aangeefster over de gewelddadige situatie in de woning van de verdachte in de nacht van 19 op 20 maart 2024.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte aangifte en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 primair
Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de verklaring van de verdachte vast dat de aangever en de verdachte in hetzelfde appartementencomplex wonen en al langere tijd een verstoorde verstandhouding hebben. Op 24 december 2023 heeft de verdachte een baksteen naar de aangever gegooid. De aangever rende op dat moment weg van de verdachte en was op ongeveer drie meter afstand toen de baksteen zijn achterhoofd raakte. De aangever heeft hierdoor een bloedende verwonding aan zijn achterhoofd opgelopen.
Verklaring van de verdachte
Bij de politie en op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij die dag op zijn knieën zat, toen hij van achteren door de aangever met een ijzeren staaf op zijn rug werd geslagen. Als reactie op deze klap gooide de verdachte, vanuit dezelfde positie, een baksteen naar de aangever. De verdachte is een dag later naar de huisarts gegaan om het letsel aan zijn rug te laten bekijken, aldus de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over de toedracht van het incident niet aannemelijk en schuift dat deel van zijn verklaring terzijde. Uit het dossier blijkt namelijk dat de verdachte pas op 6 maart 2024 – ruim twee maanden na het incident – bij de huisarts is geweest in verband met letsel aan zijn rug. De huisartsverklaring, waarin bovendien wordt gesproken over vijf verticale strepen op de rug, biedt dan ook, wat betreft tijdstip en ook inhoud, geen steun aan de lezing van de verdachte. Ook overigens is de verklaring van de verdachte niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom uit van de aangifte, die inhoudt dat de verdachte bij een woordenwisseling plots een baksteen oppakte en doelbewust naar de aangever gooide.
Opzet
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat is bewezen dat de verdachte (minstgenomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt vast dat de verdachte, van relatief korte afstand, een baksteen richting het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gegooid. Gelet op het gewicht van zo’n steen en het feit dat deze het achterhoofd van de aangever kon raken, moet de verdachte de steen met enige kracht hebben gegooid. Voor de veronderstelling dat de baksteen de aangever per toeval heeft geraakt, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten gebleken. Dergelijk handelen van de verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank wijst in dat verband op het gewicht en de hardheid van een baksteen, die daardoor zeer wel geschikt is om dergelijk letsel aan het menselijk lichaam toe te brengen. Ook de verdachte moet als een ieder weten dat dergelijk handelen zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken en dat de kans op dat letsel aanmerkelijk is. Het handelen van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het onder 4 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A (15/098201-24)
Feit 1
hij op 20 maart 2024 te Zaandam, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte meermalen zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin, dat verdachte
- de deur op slot heeft gedraaid waardoor die [slachtoffer 1] niet weg kon en
- het lichaam van die [slachtoffer 1] meermalen heeft teruggedraaid toen die [slachtoffer 1] zich verzette en
- die [slachtoffer 1] meermalen in de keel heeft geknepen en bij de nek heeft gepakt en
- meermalen met kracht aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en
- meermalen tegen de ogen en in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en
- meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- de kleding van die [slachtoffer 1] heeft gescheurd en
- de mond van die [slachtoffer 1] heeft bedekt met een deken en een kussen;
Zaak B (15/327313-22)
Feit 2
hij op 22 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad een telefoon, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
hij op 22 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar te slaan op het hoofd en tegen het lichaam;
Zaak C (15/166664-24)
Feit 4
Primair
hij op 24 december 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een voorwerp tegen het hoofd van deze [slachtoffer 4] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: verkrachting;
Feit 2: diefstal;
Feit 3: mishandeling;
Feit 4: poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Naar de persoon van de verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek door een psychiater en een psycholoog ingesteld. De rapportages komen hierna uitgebreider aan bod. Op grond van de inhoud van de rapportages komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van de onder 1 t/m 4 primair bewezen verklaarde feiten sprake was van een licht verstandelijke beperking en een stoornis in middelengebruik. Er zijn echter onvoldoende aanwijzingen dat voornoemde stoornissen dermate van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte dat dit de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluit.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, en dat daarnaast aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs-maatregel met voorwaarden) zal worden opgelegd, met aansluitend de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM). De officier van justitie acht noodzakelijk dat naast de door de reclassering geadviseerde voorwaarden een contactverbod met de slachtoffers in de zaken B en C onderdeel uitmaakt van de te stellen voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met eventueel aansluitend een GVM. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gedragsdeskundigen twijfels hebben geuit over de tbs-maatregel met voorwaarden en een minder ingrijpende afdoening nog tot de mogelijkheden behoort. De raadsvrouw heeft verzocht het onvoorwaardelijk deel van de straf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht plus vier weken ter overbrugging van de tijd tussen de uitspraak en de opname in een kliniek.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In de eerste plaats heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan (vaginale) verkrachting van het slachtoffer in zaak A. De verdachte heeft hierbij ernstig geweld gebruikt, waardoor het slachtoffer aanzienlijk lichamelijk letsel (met name in haar gezicht) heeft opgelopen. Daarmee heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven langdurig psychische schade kunnen ondervinden. Dat zal naar redelijke verwachting in deze zaak niet anders zijn.
In de tweede plaats heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door doelbewust een baksteen naar het slachtoffer in zaak C te gooien, die hem op zijn achterhoofd heeft geraakt. Het slachtoffer heeft hierdoor een bloedende hoofdwond opgelopen. Wederom heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander en geen rekening gehouden met de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op het slachtoffer en zijn leven. Het slachtoffer heeft niet alleen langdurig pijn gevoeld aan de wond op zijn achterhoofd, maar ook geruime tijd last gehad van ernstige angstklachten. Het slachtoffer durfde nauwelijks zijn woning te verlaten en heeft bijna twee maanden niet kunnen werken. Op de zitting maakte de benadeelde partij zichtbaar een angstige en aangeslagen indruk.
Tot slot heeft de verdachte zich in zaak B schuldig gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon en mishandeling. Ook dit zijn zeer vervelende feiten.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 24 mei 2024, waaruit blijkt dat hij eerder voor vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld. Ook liep de verdachte tijdens deze feiten nog in een proeftijd, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de eerdergenoemde rapportages van de psychiater en de psycholoog, opgesteld op 4 september 2024 door prof. dr. D.J. Vinkers (psychiater) en op 5 september 2024 door H.B. Bolding (GZ-psycholoog).
De conclusies van de gedragsdeskundigen luiden – zakelijk en samengevat weergegeven – dat de verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne. Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige zelfregulatie, impulscontroleproblematiek, zelfoverschatting en een sterke korte-termijn behoeftebevrediging. De stoornis(sen) van de verdachte heeft/hebben in enige mate doorgewerkt in de in de zaken B en C ten laste gelegde feiten. De deskundigen adviseren om die reden de feiten 2 t/m 4 (indien bewezen) de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Wegens de proceshouding van de verdachte kunnen de deskundigen ten aanzien van feit 1 geen uitspraken doen over een eventuele doorwerking en vermindering van toerekening.
De deskundigen schatten de kans op herhaling van een geweldsfeit (bij het ontbreken van een behandelingskader) als (matig-)hoog in. Er is sprake van sociaal-maatschappelijke problemen in de vorm van financiële problemen, een beperkt steunnetwerk, een netwerk bestaande uit (drugs)gebruikers en beperkte dagbesteding. Deze factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin en houden elkaar in stand. De deskundigen zijn van mening dat de problematiek van de verdachte vraagt om stabilisatie, langdurige begeleiding en langdurig, direct toezicht en aansturing op alle levensgebieden. Zij achten van essentieel belang dat de verdachte een behandeling volgt gericht op abstinentie van (hard)drugs en agressie- en emotieregulatie.
Op de vraag binnen welk juridisch kader de interventies ter beperking van het recidivegevaar moeten worden gerealiseerd, heeft de psychiater (onder meer) als volgt geantwoord:
“Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden lijkt onderzoeker een mogelijkheid nu betrokkene zegt zich aan voorwaarden te willen houden en hij dus in enige mate gemotiveerd lijkt. De kans bestaat alleen dat betrokkene bij overtreding van voorwaarden opnieuw in detentie belandt en het risico op recidive dan niet vermindert. Wellicht kan het hierbij voor betrokkene een steun in de rug zijn om naast een voorwaardelijke gevangenisstraf zekerheidshalve een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) op te leggen. Reclassering zou ook in dat kader langdurig toezicht op betrokkene kunnen houden. Als alternatief moet een TBS maatregel worden genoemd. Deze maatregel, waarbij betrokkene er niet voor kan kiezen om behandeling te ontlopen, zou uiteindelijk wel kunnen leiden tot een acceptabele verlaging van het recidiverisico en een efficiënte behandeling van betrokkene. Het is echter maar de vraag of een dergelijke behandeling niet te lang gaat duren gelet op de leeftijd van betrokkene. Ook kan de vraag worden gesteld of de huidige ten laste gelegde delicten zodanig van ernst zijn dat dit een mogelijk langdurige tbs rechtvaardigt. Onderzoeker acht het wel aannemelijk dat betrokkene "eieren voor zijn geld" zal kiezen als een TBS maatregel in de vorm van een TBS met voorwaarden wordt opgelegd. Of hij zich ook aan alle voorwaarden kan houden (bv. abstinentie van cannabis en/of cocaïne) is nog niet duidelijk. Een dergelijke behandeling zal ook lastig zijn en ongetwijfeld weerstand oproepen bij betrokkene. Hij is immers zelfbepalend en externaliserend en verdraagt afhankelijkheid slecht. Zowel voor een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk straf(deel) als een TBS maatregel met voorwaarden zou betrokkene in eerste instantie klinisch moeten worden geplaatst en vervolgens naar een begeleide woonvorm met voldoende begeleiding worden toegeleid.”
De rapportage van de GZ-psycholoog houdt in dit verband (onder meer) het volgende in:
“Ten aanzien van het strafrechtelijke kader waarbinnen bovengenoemde het meest passend kan worden geadviseerd, treft ondergetekende een dilemma welke hieronder wordt uiteengezet en voorgelegd. Enerzijds wordt er – met de nadruk op begeleiding (ten opzichte van behandeling) – indicatie gezien om dit binnen het kader van bijzondere voorwaarden vorm te geven. Indien betrokkene zich zal onttrekken aan toezicht (zoals hij eerder in wisselende mate deed) en/of indien een voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende stimulans voor betrokkene biedt om zich te houden aan de voorwaarden, kan aanvullend gedacht worden aan een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) om zodoende langdurig toezicht te houden. In het geval van bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd te starten met een klinische behandeling op een gesloten, kleine afdeling van een FPK (beveiligingsniveau 3) waar behandeling wordt geboden aan mensen met multipele problematiek (LVB en verslaving). Dit lijkt een belangrijke tussenstap voor werken naar resocialisatie, waarschijnlijk via plaatsing in (forensisch) beschermd of begeleid wonen met aanvulling van ambulante behandeling door een FACT-team. Urinecontroles, net als toezicht door reclassering, dienen onderdeel te zijn van de bijzondere voorwaarden.
Om bovengenoemde risico's op onttrekking met meer garantie te waarborgen wordt er anderzijds – vanwege de wisselende mate van motivatie en de (gebaseerd op eerdere behandelingen) beperkte mate van transparantie en commitment van betrokkene in de relatie met zorgverleners – indicatie gezien om het recidiverisico te beperken door middel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Bij dit kader stuit ondergetekende op een aantal ingewikkelde overwegingen. Ten eerste de afweging of de geweldsdelicten (waarvan ondergetekende een doorwerking vanuit de pathologie kan stellen [de rechtbank begrijpt: de zaken B en C] gezien de beperkte ernst in proportie staan om een tbs-maatregel te overwegen. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een patroon in zedendelicten waarmee de ten laste gelegde verkrachting een incident lijkt en is een dergelijk kader wellicht disproportioneel. Ten tweede is het de vraag of, met de eerder omschreven nadruk op begeleiding, een behandeling binnen een tbs-kader haalbaar is. In combinatie met de huidige leeftijd van betrokkene kan dat leiden tot een mogelijk ongewenste situatie van een levenslange vrijheidsbeperking.”
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Fivoor, opgemaakt op 31 december 2024 door [reclasseringswerker] . De reclassering gaat uit van de medische bevindingen en conclusies van de deskundigen en adviseert bij bewezenverklaring aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, die dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard, met aansluitend de GVM. Het advies van de reclassering wordt (onder meer) als volgt onderbouwd:
“Een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde van een langdurige klinische opname biedt naar mening van de reclassering onvoldoende waarborg. Wanneer betrokkene zich binnen dit kader onttrekt aan de behandeling (en de kans op onttrekking wordt door de reclassering ingeschat als hoog), is de consequentie dat een (deel van de) voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd. Hierdoor is de kans aanwezig dat betrokkene onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Voor de waarborging van de klinische behandeling is GGZ Reclassering Fivoor van mening dat een strikter kader geïndiceerd is. Eerdere reclasseringscontacten en begeleiding door de reguliere zorg hebben niet geleid tot een langdurige gedragsverandering/afname van het recidiverisico. Een klinische plaatsing in het kader van een voorwaardelijk strafdeel zou slechts een herhaling van zetten zijn, met de verwachting dat dit zal uitdraaien op het mislukken van de geïndiceerde behandeling en het ten uitvoer leggen van het voorwaardelijk strafdeel. De reclassering ziet derhalve geen mogelijkheden om de interventies vorm te geven binnen een
regulier reclasseringscontact.”
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten (waarbij het zwaartepunt ligt bij de feiten 1 en 4 primair) en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen, in samenhang bezien met de bewezenverklaring van (ook) feit 1, van oordeel dat alle bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, waarmee in de strafoplegging rekening moet worden gehouden. Oplegging van een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest plus vier weken, zoals verzocht door de raadsvrouw, doet echter geen recht aan de ernst van de feiten. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. Niet kan worden volstaan met het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Naar de inschatting van de rechtbank zal dat de verdachte onvoldoende stimuleren om de voorwaarden na te leven. Een dergelijk kader biedt onvoldoende waarborg voor de langdurige, gestructureerde behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft en is dus ontoereikend om de maatschappij voldoende te beschermen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de problematiek van de verdachte, zijn wisselende mate van motivatie en beperkte mate van transparantie in relatie tot zorgverleners. De noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding heeft naar het oordeel van de rechtbank de meeste kans van slagen in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden. Afgezet tegen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en het door de verdachte daarbij toegepaste excessieve geweld acht de rechtbank oplegging van de maatregel niet disproportioneel.
Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden alsook een contactverbod met het slachtoffer in zaak C ( [slachtoffer 4] ). Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer tot het stellen van een locatieverbod, blijkt uit het verhandelde op de zitting dat de verdachte na het uitzitten van de gevangenisstraf mogelijk woonachtig zal blijven in hetzelfde appartementencomplex als de aangever. Dat maakt naleving van een locatieverbod door de verdachte onmogelijk en daarom zal de rechtbank dit niet opnemen in de voorwaarden. De rechtbank acht daarnaast het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers in zaak B ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) niet noodzakelijk.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen van de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten 1 en 4 primair een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de door de verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De onder 1 en 4 primair bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De duur van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan de detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de oplegging van de GVM als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet noodzakelijk ter bescherming van de algemene veiligheid van personen. Gelet op de problematiek van de verdachte, de behandeling die in het kader van de tbs-maatregel langdurig kan plaatsvinden en de leeftijd van de verdachte, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de GVM aansluitend aan de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.200,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 1.200,00) en immateriële (€ 15.000,00) schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op dit moment het bestaan van de gestelde schade als ook het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen proceskosten.
7.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op dit moment het bestaan van de gestelde schade als ook het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen proceskosten.
7.3
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4 primair)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft – door tussenkomst van zijn gemachtigde mr. D. Fontein –
een vordering tot schadevergoeding van € 3.388,36 ingediend tegen de verdachte wegens
materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou
hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
a. bebloede kleding € 50,00;
b. eigen risico zorgverzekering € 338,36;
c. immateriële schade € 3.000,00.
Materiële schade
De rechtbank zal de vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 388,36. De rechtbank is op grond van de vordering, de foto’s in het dossier (pagina’s 8 en 9) en de toelichting op de zitting van oordeel dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 primair bewezen verklaarde feit. De schade is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal ten aanzien van de bebloede kleding gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en aansluiting zoeken bij het (alleszins redelijk) gevorderde bedrag van € 50,00.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van lichamelijk letsel. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij (artikel 6:106 onder b BW). Ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen mogen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
De rechtbank komt, gelet op de aard en ernst van het feit, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.388,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 29 augustus 2022 in de zaak met parketnummer 15/095967-22 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland de verdachte vanwege – kort gezegd – drie diefstallen en de belediging van een ambtenaar veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 16 september 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 september 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, maar heeft haar vordering op de zitting in die zin gewijzigd dat de vordering moet worden afgewezen. De officier van justitie acht de tenuitvoerlegging in het licht van de door haar geformuleerde strafeis niet opportuun.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is – met het oog op het belang van normhandhaving – van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. De duur van de op te leggen gevangenisstraf (dertig maanden) is niet van dien aard dat toewijzing van de vordering niet langer opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 300, 302, 242 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 primair tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Tbs-maatregel met voorwaarden
Gelast ten aanzien van de feiten 1 en 4 primair dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en
steltdaarbij de volgende
voorwaardenbetreffende zijn gedrag.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich niet schuldig maakt een enig strafbaar feit.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meewerken aan reclasseringstoezicht
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de verdachte:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • ervoor zorgt dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
  • de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
  • geen omgang heeft met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en zich openstelt inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en geen bezwaar heeft dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend.
Opname in een zorginstellingDe verdachte laat zich opnemen en zal verblijven in een forensische instelling zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Meewerken aan een time-outAls de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of andere (soortgelijke) instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvangAansluitend aan zijn klinische opname zal de verdachte verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Ambulante behandelingAansluitend aan zijn klinische behandeling laat de verdachte zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle kan onderdeel zijn van de behandeling.
Middelenverbod en meewerken aan middelencontroleDe verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek.
DagbestedingDe verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden.
Meewerken aan schuldhulpverlening/beschermingsbewindDe verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind.
Niet naar het buitenland (reisverbod)De verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven, zonder toestemming van de reclassering.
ContactverbodDe verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
  • [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op de naleving van het verbod.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.388,36(zegge: tweeduizend driehonderdachtentachtig euro en zesendertig eurocent), bestaande uit € 388,36 als vergoeding voor de materiële schade en
€ 2.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
24 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.388,36(zegge: tweeduizend driehonderdachtentachtig euro en zesendertig eurocent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 33 (drieëndertig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/095967-22 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland van 29 augustus 2022.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. S. Mac Donald, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)