ECLI:NL:RBNHO:2025:11446

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 24/1139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van een dwangsom voor huisvesting van arbeidsmigranten in een woning

Deze uitspraak betreft de invordering van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, omdat eiser arbeidsmigranten in zijn woning huisvestte. Eiser betwistte de overtreding en voerde aan dat de woning sinds 1 januari 2023 aan één gezin werd verhuurd. De rechtbank oordeelt dat het college voor een te lange periode van overtredingen een dwangsom heeft ingevorderd. De rechtbank concludeert dat de overtredingen niet voldoende zijn aangetoond op basis van de controles die zijn uitgevoerd na de eerste controle op 9 januari 2023. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gedeeltelijk gegrond, waardoor hij slechts € 1.500,- aan dwangsom hoeft te betalen en het college niet bevoegd was om het resterende bedrag van € 13.500,- te vorderen. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat hij de schade niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank wijst het college ook aan tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Medemblik, het college

(gemachtigde: K. Meijer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de invordering van een dwangsom voor het huisvesten van arbeidsmigranten in de woning van eiser aan de [adres] in Wervershoof. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert aan dat hij de last onder dwangsom niet heeft overtreden, omdat de woning sinds 1 januari 2023 wordt verhuurd aan één gezin. Daarnaast heeft eiser een verzoek om schadevergoeding gedaan.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college voor een te lange periode van overtredingen bij eiser een dwangsom heeft ingevorderd. Het college heeft de overtredingen gebaseerd op het controlerapport van de toezichthouder. Echter is met het controlerapport alleen ten aanzien van de controle op 9 januari 2023 voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een overtreding. Over de latere controles heeft de toezichthouder onvoldoende informatie opgenomen, zodat een overtreding op die momenten niet aannemelijk is gemaakt. Eiser krijgt dus deels gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten en omstandigheden

Locatie
3.1.
Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in Wervershoof (hierna: de woning). Ter plaatste geldt (voor zover voor dit beroep van belang) het bestemmingsplan ‘Dorpskernen III’ (hierna: het bestemmingsplan), waarin de woning de enkelbestemming ‘Centrum’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ heeft.
3.2.
Op de bestemming ‘Centrum’ zijn (onder meer) woonhuizen toegestaan. [1]
Een woonhuis wordt in het bestemmingsplan gedefinieerd als ‘een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden’. [2] Een woning wordt gedefinieerd als ‘een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij een afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep personen waarbij er sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel gezin’. [3]
Totstandkoming van het invorderingsbesluit
4.1.
Op 8 april 2022 heeft de toezichthouder van het college een controle gedaan in de woning. Hierbij heeft de toezichthouder geconstateerd dat de woning bewoond werd door meer arbeidsmigranten dan toegestaan. Dit betroffen twee stellen, oftewel vier personen met de achternamen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Daarnaast stond de heer [naam 5] ingeschreven, met wie het huurcontact was getekend. Hiervoor heeft het college bij besluit van 11 augustus 2022 aan eiser de onderstaande last onder dwangsom opgelegd. Het college geeft aan dat de arbeidsmigranten die in de woning wonen niet één huishouden vormen en dat daarmee de overtreding van het bestemmingsplan vaststaat.
“Wij gelasten u om
binnen 8 wekenna verzenddatum van deze brief:
1. Om de bewoning door arbeidsmigranten op het perceel aan de [adres] te Wervershoof (kadastraal bekend als [nummer] te Wervershoof) te beëindigen en beëindigd te houden. Indien u niet aan de lastgeving voldoet, verbeurt u een dwangsom van € 1.500,- per week met een maximum van € 15.000,-.”
4.2.
Naar aanleiding van de last onder dwangsom heeft eiser telefonisch contact gehad met het college en op 6 september 2022 aan het college een brief gestuurd.
In de aanhef van de brief staat:
‘reden bezwaar: de woonsituatie (…) gaat om een tijdelijke woonsituatie en zal per 01-01-2023 veranderen’.
Vervolgens staat in de brief onder andere:
‘Hierbij de schriftelijke verklaring:
In het huis (…) wonen momenteel 2 gezinnen. Dit onder tijdelijke omstandigheden. Meneer heeft een huis gekocht en gaat per 31-12-2022 de woning verlaten die hij nu met een vriend deelt. Ons verzoek is om de beste man tot die tijd te laten wonen, gezien de huidige woningnood en meneer op dit moment nergens anders naar toe kan. Wij verzekeren u dat op 1-1-2023 er 1 gezin woonachtig zal zijn (…).’
4.3.
In reactie hierop heeft het college op 10 oktober 2022 het besluit genomen om eiser tot 1 januari 2023 de tijd te geven om de overtreding ongedaan te maken. [4]
4.4.
Op 9, 20 en 27 januari 2023, op 17 en 27 februari 2023 en op 18 april 2023 heeft de toezichthouder controles gedaan in de woning. Hierbij heeft de toezichthouder gecontroleerd of de overtreding waarvoor de last onder dwangsom is opgelegd was beëindigd en niet opnieuw was begaan. Volgens de toezichthouder werd de woning op al die momenten gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
4.5.
In de brief van 4 mei 2023 heeft het college eiser geïnformeerd dat de dwangsom volledig was verbeurd, voor het totale bedrag van € 15.000,-. Omdat eiser de dwangsom niet heeft betaald, is het college bij het primaire besluit van 21 november 2023 overgegaan tot invordering van de volledige dwangsom. Hier heeft eiser bezwaar tegen gemaakt.
4.6.
Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft het college besloten het invorderingsbesluit in stand te laten. Dit besluit heeft het college gebaseerd op het advies van de bezwarencommissie van 8 februari 2024. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep bij de rechtbank ingesteld.
4.7.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn zus [naam 6] , en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 7] .

Beoordeling door de rechtbank

De brief van 6 september 2022
5.1.
Eiser voert aan dat het college de brief van 6 september 2022 ten onrechte niet heeft opgevat als een bezwaar tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom van 11 augustus 2022.
5.2.
Het college heeft de brief opgevat als een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn die staat genoemd in de last onder dwangsom. Omdat de brief niet als bezwaar is opgevat, is het standpunt van het college dat de last onder dwangsom onherroepelijk is geworden.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de brief van 6 september 2022 mogen opvatten als enkel een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn. In de aanhef van de brief staat weliswaar ‘
reden bezwaar’, maar uit de inhoud van de brief volgt op geen enkele wijze dat tegen de oplegging van de last onder dwangsom bezwaar wordt gemaakt. De brief richt zicht enkel op de duur van de begunstigingstermijn die aan de last onder dwangsom is verbonden. Eiser geeft in de brief aan dat de woning door twee gezinnen werd bewoond, en dat een van de bewoners op 31 december 2022 de woning zou verlaten. Eiser heeft daarbij expliciet verzocht om hem tot die datum in de woning te mogen laten wonen. Op 1 januari 2023 zou er één gezin woonachtig zijn in de woning, zo staat in de brief. De inhoud van de brief is duidelijk en voor eiser was ook duidelijk dat één gezin in de woning mag wonen. Gezien het voorgaande heeft het college de brief mogen opvatten als een verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 januari 2023, welk verzoek het college vervolgens ook heeft ingewilligd. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat eiser met de brief geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom, zodat die onherroepelijk is geworden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser de last onder dwangsom overtreden?
6.1.
Eiser voert aan dat een tijdelijk gastverblijf of visite niets te maken heeft met illegale huisvesting. Eiser heeft op de zitting uitgelegd dat hij de woning per 1 januari 2023 heeft verhuurd aan één gezin, zodat hij de last onder dwangsom niet heeft overtreden. Een van de stellen, [naam 2] en [naam 1] , wonen sindsdien met de ouders van [naam 2] in de woning. Met dit gezin heeft eiser per 1 januari 2023 een huurcontract afgesloten. Het stel heeft inmiddels ook een baby gekregen, aldus eiser. De toezichthouder heeft bij de controles tijdelijk gastenverblijf of visite aangetroffen. Het college heeft het verkeerd geïnterpreteerd als twee gezinnen die in de woning zouden wonen. Tijdens de controle op 9 januari 2023 kwam de man die uit de woning vertrok zijn spullen ophalen, het was volgens eiser dus een overgangsmoment. Daarna was alles voor elkaar, zo heeft eiser op de zitting uitgelegd.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het college aannemelijk dient te maken dat eiser de last onder dwangsom heeft overtreden, en de daartoe vereiste feiten dient vast te stellen. Het college mag daarbij in beginsel uitgaan van de juistheid van rapport van de toezichthouder, voor zover deze eigen waarnemingen weergeven.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de constatering van de overtreding op 9 januari 2023 op het controlerapport kunnen baseren. De bewoner [naam 1] heeft met bewoonster [naam 4] verklaard dat ze met twee stellen in de woning wonen. De stelling van eiser dat op dat moment een mannelijke bewoner zijn spullen kwam halen om uit de woning te vertrekken, kan de rechtbank niet volgen. De mannelijke bewoner die tijdens de controle aanwezig was, de heer [naam 1] , is namelijk volgens eiser juist een van de huurders van de woning sinds 1 januari 2023. Uit het controlerapport blijkt niet dat nog een andere mannelijke bewoner tijdens de controle aanwezig was, die zijn spullen aan het halen was. Hoe dan ook begrijpt de rechtbank het standpunt van eiser zo dat tot en met
9 januari 2023 sprake was van een ‘overgangsfase’ en dat vanaf daarna in ieder geval geen sprake meer was van een overtreding. Gelet op het voorgaande heeft het college kunnen concluderen dat sprake was van bewoning door arbeidsmigranten die meer dan één huishouden vormen. Hiermee is de strijdigheid met het bestemmingsplan niet op tijd beëindigd, zodat de het college in redelijkheid tot invordering van de dwangsom voor de eerste week van januari 2023 heeft mogen overgaan.
6.4.
Over de navolgende controles van 20 en 27 januari 2023, van 17 en 27 februari 2023 en 18 april 2023 oordeelt de rechtbank dat de invordering niet kon worden gebaseerd op de constateringen in het controlerapport. In het rapport is over die momenten slechts opgenomen welke personen zijn aangetroffen (dat waren steeds [naam 1] , [naam 8] en [naam 9] en op een paar van die momenten ook [naam 4] ), waarna steeds is geconcludeerd dat sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank kan op basis van de enkele constatering dat deze personen tijdens de controles aanwezig waren in de woning, de conclusie dat er op die momenten sprake was van een overtreding niet volgen. Er ontbreekt namelijk een duiding van de feitelijke woonsituatie op die momenten. Ook is de onderlinge relatie tussen de personen niet geduid en mist een eigen verklaring (daarover) van deze personen. De opgenomen constatering in het controlerapport is dus onvoldoende voor de conclusie dat op die momenten sprake is van de bewoning door arbeidsmigranten die meer dan één huishouden vormen.
6.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college bevoegd was om het dwangsombedrag van € 1.500,- bij eiser in te vorderen voor de bewoning van de woning door meer dan één huishouden in de eerste week van januari 2023. Het overige deel van het bedrag (€ 13.500,-) was het college niet bevoegd bij eiser in te vorderen, aangezien het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de momenten daarna nog sprake was van een overtreding. Dit betekent dat het beroep van eiser gedeeltelijk gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de invordering van € 13.500,-. Daarnaast herroept de rechtbank voor dit deel het primaire besluit.
De schadevergoeding
7. Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is, heeft de rechtbank onderzocht of eiser in aanmerking komt voor een schadevergoeding. [5] Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding van € 5.000,- voor volgens hem tijdrovende onderzoeken en studiekosten als gevolg van het invorderingsbesluit. Eiser heeft deze schadeposten niet nader toegelicht en ook niet onderbouwd met stukken. Hierdoor is onvoldoende vast komen te staan waar de schade precies uit bestaat en dat de schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van het gedeeltelijk onrechtmatige invorderingsbesluit. [6] De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Ten overvloede
8. Eiser heeft nog aangevoerd dat het college procesrechtelijke voorschriften heeft geschonden door aan hem een dwangbevel te sturen, terwijl de beroepstermijn en beroepsprocedure nog liepen. De rechtbank heeft op de zitting uitgelegd dat de invordering, en de handelingen die daarmee samen kunnen gaan, tijdens de beroepsprocedure door mogen gaan. Dit is bepaald in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsprocedure schorst namelijk niet de werking van het bestreden besluit. Op de zitting heeft het college toegezegd het invorderingstraject niet voort te zetten tot de uitspraak op het beroep van eiser.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Dit betekent dat eiser voor een deel gelijk krijgt: eiser moet een verbeurde dwangsom van € 1.500,- betalen, maar hoeft het overgrote deel
(€ 13.500,-) niet te betalen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van
13 februari 2024 voor zover dat ziet op de invordering van € 13.500,- (het invorderingsbedrag boven € 1.500,-). Daarbij herroept de rechtbank ook voor dit deel het invorderingsbesluit van 21 november 2023.
10.1.
Omdat het beroep gedeeltelijk gegrond is, komt eiser in aanmerking voor vergoeding van zijn proceskosten. Op het proceskostenformulier heeft eiser verzocht om vergoeding van kosten door zijn zus [naam 6] beroepsmatig verleende rechtsbijstand, om vergoeding van reiskosten ten hoogte van € 30,80 en om vergoeding van kosten voor aangetekende stukken.
10.2.
De rechtbank veroordeelt het college tot een totale vergoeding van proceskosten van € 39,80. Dit betreffen de reiskosten op basis van openbaar vervoer, tweede klasse voor eiser en [naam 6] (retour van het huisadres van eiser naar de rechtbank in Alkmaar). De rechtbank wijst het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand af. Op het proceskostenformulier heeft eiser ingevuld dat zijn zus [naam 6] particulieren bijstaat in ‘civiele- en Arob-procedures’. Voor de rechtbank is echter niet gebleken dat [naam 6] eiser in deze procedure als een professionele gemachtigde heeft vertegenwoordigd [7] , of dat tussen eiser en zijn zus een dergelijke zakelijke opdrachtrelatie bestond. Hierom wordt het college niet veroordeeld voor deze kostenpost in bezwaar of beroep. Tot slot zijn gemaakte kosten voor aangetekend verstuurde poststukken niet opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht als kosten waartoe het college kan worden veroordeeld. De rechtbank wijst vergoeding voor deze kostenpost dus af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 13 februari 2024 voor zover dat ziet op de invordering van € 13.500,- (het bedrag boven € 1.500,-);
  • herroept het primaire besluit van 21 november 2023 voor zover dat ziet op de invordering van € 13.500,- (het bedrag boven € 1.500,-);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt het college tot een vergoeding van de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep voor in totaal € 39,80 en voor de griffiekosten van € 187,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 10.1, zesde lid, van het bestemmingsplan.
2.Artikel 1.137 van het bestemmingsplan.
3.Artikel 1.135 van het bestemmingsplan.
4.Het college heeft met het besluit van 10 oktober 2022 de begunstigingstermijn uit de last onder dwangsom verlengd tot 1 januari 2023.
5.Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.In aansluiting op artikelen 6:98 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek in het civiele schadevergoedingsrecht,
7.Zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.