ECLI:NL:RBNHO:2025:11465
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontruiming van een woning na sluiting op grond van de Opiumwet
In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 oktober 2025 een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De verhuurder had de huurder gedagvaard na de sluiting van de woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet, waarbij de burgemeester de woning voor zes maanden had gesloten vanwege illegale activiteiten. De verhuurder stelde dat hij de huurovereenkomst op goede gronden buitengerechtelijk had ontbonden en vorderde ontruiming van de woning.
De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder voldoende had aangetoond dat hij eigenaar was van het gehuurde en dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de ontruiming. De rechter concludeerde dat de verhuurder bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden op basis van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van de verhuurder om het pand weer in gebruik te nemen zwaarder weegt dan het belang van de huurder om in de woning te blijven wonen, vooral gezien de illegale activiteiten die in het pand plaatsvonden.
De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld om het gehuurde binnen tien dagen na de sluiting van de woning te ontruimen en heeft de proceskosten aan de huurder opgelegd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder het recht heeft om de ontruiming te laten uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep van de huurder.