3.3.2.Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
De aangeefster, [benadeelde 1], heeft meerdere verklaringen afgelegd. Op 24 september 2024 heeft zij ter plaatse haar verhaal gedaan tegen een verbalisant, die daar een proces-verbaal van bevindingen van heeft opgemaakt. Op diezelfde dag heeft zij vervolgens ook aangifte gedaan. Op 26 september 2024 is zij nader verhoord door de politie en op 25 februari 2025 heeft een nader verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris.
De rechtbank constateert dat die verklaringen op enkele punten verschillen bevatten. Die verschillen zien voornamelijk op de omstandigheden waaronder zij op 23 september 2024 is opgehaald bij de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) door de verdachte en op de vraag of zij een- of tweemaal in de woning in Purmerend is geweest. De aangeefster heeft daar zelf over gezegd dat ze over bepaalde dingen wisselend heeft verklaard of in eerste instantie dingen heeft weggelaten, omdat zij ten tijde van haar aangifte op 24 september 2024 warrig was en licht in haar hoofd. Zij had op dat moment al 48 uur niets gegeten en gedronken. De rechtbank vindt die uitleg aannemelijk en stelt bovendien vast dat de verschillen in de verklaringen van de aangeefster punten van ondergeschikt belang betreffen. De essentie van haar verklaringen is steeds hetzelfde, namelijk dat zij onder dreiging van geweld door de verdachte is meegenomen naar een woning en een hotel en door hem is mishandeld. De verschillen zijn niet zodanig in het oog springend of onverklaarbaar dat ze afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen als geheel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dus bruikbaar zijn voor het bewijs.
Verklaring aangeefster
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 23 september 2024 door de verdachte is opgehaald bij de UvA en met hem naar een voor haar onbekende woning in Purmerend is gereden. Daar heeft hij haar geslagen, onder andere in haar gezicht, waardoor een bloeding ontstond aan haar tandvlees. Ook heeft hij haar tegen de rand van het bed geduwd. De verdachte is vervolgens met de aangeefster naar de Albert Heijn gegaan om voor deze bloeding vaseline te halen. In de Albert Heijn heeft de aangeefster vervolgens, toen zij een moment alleen was, aan een medewerker gevraagd of zij de politie wilde bellen. Voordat de politie gebeld kon worden was de verdachte weer bij haar en hebben ze de Albert Heijn samen verlaten. Wanneer de aangeefster vervolgens aangeeft dat zij terug naar Utrecht wil, bedreigt de verdachte haar en zegt dat hij haar dan opnieuw gaat slaan. In de avond van 23 september 2024 zijn zij samen naar het Van der Valk hotel in Oostzaan gegaan. De verdachte heeft gedreigd dat als zij weg zou gaan, zij nog meer klappen zou krijgen en dat hij haar moeder zou laten verkrachten en vermoorden. Als de verdachte de volgende ochtend naar het toilet gaat, belt de aangeefster via de telefoon in de hotelkamer de receptie en vraagt de medewerker van het hotel om de politie te bellen en zegt dat zij absoluut niet terug mag bellen. Vervolgens zijn twee medewerkers naar de deur van de hotelkamer gekomen om te vragen of alles goed ging. Nadat de verdachte heeft gezegd dat het goed ging zijn de medewerkers weer vertrokken. Vervolgens hebben de verdachte en aangeefster snel hun spullen gepakt en zijn zij weggereden van het hotel. Niet veel later worden zij door de politie gevolgd en staande gehouden.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster op specifieke punten steun vindt in het dossier. Allereerst in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de medewerkers van de Albert Heijn die werkzaam waren op het moment dat de verdachte en de aangeefster daar op 23 september 2024 samen binnen waren. [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster haar, op een moment dat de verdachte een stukje verderop stond, snel toefluisterde dat zij de politie moet bellen en dat zij de verdachte moet afleiden, omdat hij haar slaat. [getuige 1] heeft daarbij verklaard dat de aangeefster bloed in haar mond en op haar lippen had en dat zij heel bang uit haar ogen keek. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de aangeefster angstig uit haar ogen keek en tijd probeerde te rekken, alsof zij op zoek was naar hulp. Daarnaast vindt de verklaring van de aangeefster steun in de verklaring van de getuige [getuige 3], die heeft verklaard dat zij op 24 september 2024 de receptiemedewerker was die de aangeefster die ochtend aan de telefoon had. Zij hoorde dat de aangeefster fluisterend sprak en zei: "Bel de politie". Wanneer [getuige 3] vervolgens met een collega bij de kamer gaat kijken, ziet zij dat de aangeefster wat verward kijkt, alsof zij heel moe is. Ook wordt de verklaring van de aangeefster nog ondersteund door het videobestand dat is aangetroffen op de telefoon van de verdachte, gemaakt in de middag van 23 september 2024. Op dat videobestand is te zien hoe de aangeefster met een uitdrukkingsloos gezicht op een wit matras ligt. Daarbij is een mannenstem te horen die onder andere zegt: “En hier is een kankerhoer. Je ziet haar wel over een week. Ze is ergens. Succes met vinden”. Tot slot blijkt uit de letselrapportage die op 27 september 2024 is opgemaakt dat het letsel van de aangeefster past bij de toedracht die de aangeefster heeft beschreven.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank oordeel dat de verdachte de aangeefster langdurig van haar vrijheid heeft beroofd. Zij is onder druk van de constante dreiging door de verdachte van mishandeling van haar en haar moeder meegegaan met de verdachte naar de woning in Purmerend en het Van der Valk hotel in Oostzaan. Zij wilde niet met de verdachte mee gaan, maar zij was angstig en had voor haar gevoel geen keus. Zij was immers al eerder door de verdachte mishandeld en eenmaal in de woning heeft hij haar ook daadwerkelijk geslagen. Het letsel aan haar lip is vervolgens ook gezien door de medewerker van de Albert Heijn. In de hotelkamer is aangeefster opnieuw mishandeld, hetgeen wordt ondersteund door de bevindingen in de letselrapportage. Ook heeft de verdachte meerdere malen tegen haar gezegd dat als zij weg zou gaan, dat hij haar moeder zou laten verkrachten en vermoorden. Naar het oordeel van de rechtbank is de aangeefster onder dwang van de verdachte en dus onvrijwillig met hem meegegaan en bij hem gebleven. Voor zover zij zich aan de situatie had kunnen onttrekken, kon dat onder de gegeven omstandigheden niet van haar worden gevergd. Op verschillende momenten heeft de aangeefster aan anderen proberen duidelijk te maken dat de politie moest worden gebeld en dit is dan ook wat uiteindelijk heeft geleid tot het einde van de vrijheidsbeneming. De rechtbank acht daarom de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5:
Aangifte
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 24 juni 2024 voor de deur van haar appartementencomplex tegen haar heeft gezegd dat hij haar broer, [benadeelde 2], zou gaan vermoorden. De verdachte heeft daarbij een schroevendraaier getoond en gezegd deze schroevendraaier in de keel van haar broer te stoppen. Na deze bedreiging is de aangeefster naar het appartement van een buurvrouw gevlucht en heeft zij haar broer gebeld, die zich in haar appartement bevond, om te zeggen dat hij voor niemand de deur open mocht doen.
Steunbewijs
Twee getuigen hebben over het voorval op 24 juni 2024 een verklaring afgelegd. Getuige [getuige 4], bewoonster van hetzelfde appartementencomplex, heeft verklaard dat zij geschreeuw in de hal op de begane grond hoorde en een man en een vrouw zag staan. De vrouw – de rechtbank begrijpt: de aangeefster – gaf aan dat het niet goed met haar ging en zei "Bel de politie" en "Je hebt mij gered. Hij wilde mij doodmaken. Hij wilde mijn broer ook doodmaken.” Getuige [getuige 5], die bij de getuige [getuige 4] op bezoek was, heeft verklaard dat zij die avond de aangeefster gestrest en heel paniekerig aan zag komen rennen, waarbij zij zei: “Doe de deur dicht, doe die deur dicht. Hij is helemaal gek. Hij gaat mijn broertje vermoorden. Hij gaat mij vermoorden". Vervolgens zag zij dat een man de deur intrapte en hoorde zij de man schreeuwen. [getuige 5] heeft verklaard dat de man agressief over kwam en dat de aangeefster in shock leek. Naast deze twee getuigenverklaringen bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waarin staat opgenomen dat de broer van de aangeefster, [benadeelde 2], op 29 juni 2024 telefonisch heeft verklaard dat de aangeefster hem die avond heeft gebeld en heeft gezegd dat hij voor niemand open mocht doen omdat die ‘ene jongen’ in het gebouw was. Achteraf heeft hij van aangeefster gehoord dat de verdachte een bedreiging richting hem had geuit.
Conclusie
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat voor de bedreiging tegen [benadeelde 2]. De aangeefster heeft immers verklaard dat de verdachte voor de deur van het appartementencomplex een bedreiging jegens haar broer heeft geuit. De twee getuigen hebben een man gezien, geschreeuw gehoord en vervolgens gezien en gehoord dat de aangeefster gestrest en in paniek zegt dat de verdachte haar broer wil vermoorden en dat de politie moet worden gebeld. Daarbij is aangeefster na de bedreiging niet teruggegaan naar haar eigen huis, waar haar broer zich bevond, maar is zij naar het huis van buurvrouw [getuige 5] gegaan en heeft zij daar meteen haar broer gebeld en gezegd dat hij niet open mocht doen. Dit geheel vormt voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de bedreiging van [benadeelde 2].