In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2,1 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is thans gedetineerd in P.I. Ter Apel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Visser, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne op 8 april 2025 te Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 25 september 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte en een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, terwijl de verdediging om een straf van maximaal 12 maanden vroeg, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft echter besloten om een gevangenisstraf van 22 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.