ECLI:NL:RBNHO:2025:11679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
15/007900-24 en 10/305629-21 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging met bedreiging van een slachtoffer in Haarlem

Op 6 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen schuldig is bevonden aan diefstal met geweld. De zaak betreft een overval op 17 augustus 2023 in Haarlem, waarbij de verdachte en een medeverdachte een kantoor binnengingen en de aanwezige aangever onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bestolen van zijn Rolex-horloge. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte vastgesteld op basis van bewijsmiddelen zoals camerabeelden, telefoongegevens en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van de overval moet worden aangemerkt, gezien de nauwe samenwerking met zijn medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook een werkstraf van 200 uren opgelegd in plaats van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/007900-24 en 10/305629-21 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 6 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 augustus 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge (merk: Rolex), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een vuurwapen, althans, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] te richten en/of aan hem te tonen en/of (vervolgens) het vuurwapen door te laden en/of
- voornoemd horloge van de pols van die [slachtoffer] te halen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank heeft het volgende overwogen bij beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit.
Wat is er gebeurd?
Op 17 augustus 2023 heeft [slachtoffer] (hierna ook: aangever) aangifte gedaan van diefstal van zijn Rolex-horloge. Hij verklaart dat twee mannen rond 12:20 uur zijn kantoor binnen kwamen. De ene man richtte een vuurwapen op aangever en laadde het vuurwapen door. De andere man haalde ondertussen het horloge van de pols van aangever. Vervolgens verlieten de twee mannen het kantoor weer.
De verklaring van aangever dat zijn horloge is gestolen en dat hij daarbij is bedreigd, vindt geen
directebevestiging in andere bewijsmiddelen. Wel bevat het procesdossier een proces-verbaal waaruit blijkt dat het betreffende horloge een aantal maanden later is aangetroffen bij de doorzoeking van een woning (van een ander dan aangever) in Amsterdam. Dit ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangever dat het horloge op 17 augustus 2023 is gestolen. Ten aanzien van de verklaring van aangever over het gebruik van een vuurwapen, overweegt de rechtbank als volgt. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het gebruik van fysiek geweld tegen aangever. De twee personen zijn blijkens de camerabeelden slechts één minuut in het kantoorpand van aangever geweest. In die minuut zijn zij in het pand een trap op en af gegaan naar de verdieping waar aangever zich bevond en hebben ze het horloge van de pols van aangever gehaald. Dit betekent dat de diefstal heel snel heeft kunnen plaatsvinden. Deze situatie past bij een diefstal waarbij een aangever dusdanig wordt bedreigd dat hij geen weerstand biedt tegen overvallers.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar en zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van die verklaring: onder bedreiging is zijn horloge gestolen. Nu het voor die bedreiging gebruikte voorwerp niet gedetermineerd is, zal de rechtbank uitgaan van het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Was de verdachte betrokken bij de overval?
Bij beantwoording van de vraag of de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de overval op aangever, heeft de rechtbank acht geslagen op de voor het bewijs te gebruiken dossierstukken met betrekking tot 1) door de verdachten gebruikte telefoonnummers en auto, 2) camerabeelden en het aantreffen van de verdachten en 3) reisbewegingen. Het gaat hierbij specifiek om 16 en 17 augustus 2023. In het navolgende zal de rechtbank nader op deze bewijsmiddelen ingaan en daaraan haar conclusies verbinden.
Ad 1 – Door de verdachten gebruikte telefoonnummers en auto
In het dossier bevinden zich bewijsmiddelen die zien op reisbewegingen van de auto met kenteken [kenteken] en van telefoons met de volgende telefoonnummers:
 + [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ),
 + [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] ) en
 + [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ).
Voordat op de reisbewegingen wordt ingegaan, beoordeelt de rechtbank eerst of deze auto en telefoonnummers door de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) of zijn medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) werden gebruikt.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de gebruiker is van de auto met kenteken [kenteken] . De auto met kenteken [kenteken] is op 17 augustus 2023 rond 14:00 uur staande gehouden. [medeverdachte] was op dat moment de bestuurder van deze auto. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] op 16 en 17 augustus 2023 de gebruiker van deze auto was.
Op 16 augustus 2023 is bij [bedrijf] een taxi van [plaats] naar Haarlem geboekt. Nummer [telefoonnummer 1] is het bij die boeking gebruikte telefoonnummer. De bij de boeking gebruikte naam ‘ [naam 1] ’ is één van de bijnamen van [verdachte] . [verdachte] heeft verklaard dat hij op 16 augustus 2023 met een taxi van [plaats] naar Haarlem is gereisd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] op 16 en 17 augustus 2023 de gebruiker van dit nummer was.
Nummer [telefoonnummer 2] reist op 16 augustus 2023, op hetzelfde moment als nummer [telefoonnummer 1] en genoemde taxi, van [plaats] naar Haarlem. Bovendien volgt uit onderzoek door de politie dat dit nummer in het verleden is gekoppeld aan de naam ‘ [naam 1] ’ en dat het nummer met name zendmasten aanstraalt die dekking geven aan het woonadres van [verdachte] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] op 16 en 17 augustus 2023 ook de gebruiker van dit nummer was.
Nummer [telefoonnummer 3] staat geregistreerd op het woonadres van [medeverdachte] . Het nummer staat op naam van diens moeder, maar zij is volgens [medeverdachte] niet de gebruiker van het nummer. Uit onderzoek door de politie volgt dat dit nummer in het verleden is gekoppeld aan de naam ‘ [naam 2] ’. De voornaam van [medeverdachte] is [naam 2] . Een onder [medeverdachte] inbeslaggenomen telefoon is onder meer op 16 en 17 augustus 2023 gebruikt met nummer [telefoonnummer 3] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] op 16 en 17 augustus 2023 de gebruiker van dit nummer was.
Samengevat gaat de rechtbank er in het navolgende van uit dat [medeverdachte] de gebruiker was van de auto met kenteken [kenteken] en telefoonnummer [telefoonnummer 3] en dat [verdachte] de gebruiker was van telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] .
Ad 2 – Camerabeelden en aantreffen verdachten
Beelden van verschillende camera’s in de omgeving van de plaats delict zijn door de politie uitgekeken. Uit de daarover opgemaakte processen-verbaal leidt de rechtbank het volgende af.
Ongeveer een half uur voor de overval rijdt de auto van [medeverdachte] door de straat van het kantoor van aangever. Een kwartier later wordt de auto geparkeerd op ongeveer 750 meter van het kantoor. Daar stappen drie personen uit de auto. Het signalement van twee van hen komt overeen met de latere overvallers. Bijzonder opvallend is dat zowel één van de overvallers als de bijrijder in de auto van [medeverdachte] een lichtblauw kledingstuk draagt onder zijn donkerkleurige jas. De bestuurder van de auto draagt een wit (de rechtbank begrijpt: lichtgekleurd) vest. De auto rijdt om 12:12 uur weg van de parkeerplaats, in de richting van het kantoor van aangever.
Gelet op deze bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat NN01 en NN02 zich heel kort voor de overval in de auto van [medeverdachte] bevonden. Een derde persoon was de bestuurder van die auto.
Ongeveer anderhalf uur na de overval, rond 14:00 uur, is de auto van [medeverdachte] in [plaats] staande gehouden. Deze locatie is ongeveer één uur en tien minuten rijden vanaf de plaats delict. [medeverdachte] is op dat moment de bestuurder van de auto. Hij draagt een grijskleurig (de rechtbank begrijpt: lichtgekleurd) vest. In de auto zitten nog drie personen, waaronder [verdachte] . [verdachte] heeft donkere kleding aan.
Ad 3 – Reisbewegingen
Hiervoor onder ad 1 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat [medeverdachte] de gebruiker was van telefoonnummer [telefoonnummer 3] en de auto met kenteken [kenteken] en dat [verdachte] de gebruiker was van telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . De politie heeft onderzoek gedaan naar de reisbewegingen van deze telefoonnummers en auto op 16 en 17 augustus 2023. Uit de daarover opgemaakte processen-verbaal leidt de rechtbank het volgende af.
Op de ochtend van 16 augustus 2023 belt [verdachte] naar [medeverdachte] . Daarna reist [verdachte] naar Haarlem. Hij is daar in ieder geval tussen 11:23 uur en 15:30 uur. Vanuit Haarlem belt [verdachte] om 12:10 uur en om 12:42 uur naar [medeverdachte] . Kort hierna reist [medeverdachte] ook naar Haarlem. Tussen 13:58 uur en 14:15 uur maken de nummers van [medeverdachte] en [verdachte] gebruik van dezelfde zendmast. [medeverdachte] en [verdachte] hebben vervolgens tot 19:11 uur geen telefonisch contact meer. Om 15:02 en 15:18 uur straalt het nummer van [medeverdachte] zendmasten aan in de directe omgeving van de plaats delict. Vervolgens reizen [verdachte] en [medeverdachte] gelijktijdig en via dezelfde route naar [plaats] . Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] en [verdachte] elkaar in Haarlem hebben ontmoet, vervolgens naar de omgeving van het kantoor van aangever zijn gereden en daarna samen weer richting huis zijn gereden.
Op de ochtend van 17 augustus 2023 hebben [medeverdachte] en [verdachte] meerdere keren telefonisch contact. Zij zijn dan allebei nog in [plaats] . Vervolgens rijdt de auto van [medeverdachte] vanuit omgeving Rotterdam naar Haarlem, om enkele minuten voor de overval op ongeveer 70 meter van de plaats delict gezien te worden. Na de overval rijdt de auto via Amsterdam terug naar [plaats] . Zoals hiervoor al vermeld, is de auto van [medeverdachte] rond 14:00 uur in [plaats] staande gehouden en bevonden [medeverdachte] en [verdachte] zich toen in die auto. De op 17 augustus 2023 door de auto van [medeverdachte] afgelegde route is identiek aan de route die de auto op 16 augustus 2023 heeft afgelegd.
Gelet op bovenstaande bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte een rol heeft gespeeld bij de overval op aangever. De verdachte is één van de twee personen geweest die in het kantoor van aangever waren en hem hebben bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Juridische duiding van de rol van de verdachte bij de overval
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit kan een gezamenlijke uitvoering zijn. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 16 augustus 2023, één dag voor de overval, zijn [medeverdachte] en [verdachte] samen in Haarlem, in de directe omgeving van het kantoorpand waar de overval zal plaatsvinden. Voorafgaand aan hun bezoek aan Haarlem, hebben zij telefonisch contact. Gelijktijdig en via dezelfde route reizen zij van Haarlem weer naar hun woonplaats [plaats] . De rechtbank overweegt dat deze gang van zaken, mede gelet op de gang van zaken de dag erna, niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als een voorverkenning van de omgeving van het te overvallen kantoor. Deze voorverkenning voeren in ieder geval [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk uit.
Op de ochtend van 17 augustus 2023 hebben [medeverdachte] en [verdachte] opnieuw telefonisch contact. [medeverdachte] en [verdachte] zijn vervolgens samen met in ieder geval één andere persoon in Haarlem. Zij verplaatsen zich in de auto van [medeverdachte] , die door [medeverdachte] wordt bestuurd. Na gezamenlijk door de straat van het te overvallen kantoor te zijn gereden, parkeert [medeverdachte] de auto in de buurt van het kantoor. De drie mannen stappen uit, om vervolgens enkele minuten later weer in te stappen en richting het kantoor te rijden. [medeverdachte] is ook dan de bestuurder. Vervolgens vindt de overval plaats, waarbij [verdachte] één van de twee personen is die het kantoor binnen gaan en de aangever bedreigen en bestelen van zijn horloge. In de auto van [medeverdachte] rijden zij weer terug richting [plaats] .
[medeverdachte] , [verdachte] en de nog onbekend gebleven tweede overvaller zijn op pad gegaan met een duidelijk gezamenlijk doel: het overvallen van het kantoor van aangever. Er was sprake van een duidelijke taakverdeling en de rollen van de verdachten waren inwisselbaar.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Conclusie
Gelet op alle onder 3.3.2 genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. De rechtbank gaat dus voorbij aan de verklaring van de verdachte die kort gezegd inhoudt dat hij niet betrokken is geweest bij de overval, dat hij zijn sim-kaarten uitleent aan anderen en dat hij niet in Haarlem is geweest op 17 augustus 2023. Voor deze verklaring heeft de verdachte geen onderbouwing gegeven en de verklaring wordt – deels – door de bewijsmiddelen weerlegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 augustus 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, een horloge (merk: Rolex), dat aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] te richten en aan hem te tonen en vervolgens het vuurwapen door te laden en
- voornoemd horloge van de pols van die [slachtoffer] te halen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen aan de verdachte te worden opgelegd een locatieverbod voor de stad Haarlem – met uitzondering van aanwezigheid in Haarlem ten behoeve van een doorreis – en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel qua duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarbij heeft de raadsman onder verwijzing naar de mogelijkheden voor vervroegde invrijheidstelling (v.i.) verzocht alleen ook een voorwaardelijk deel op te leggen als de gevangenisstraf 24 maanden of korter duurt. Ook heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie geëiste bijzondere voorwaarden niet over te nemen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. De verdachte is samen met een medeverdachte een kantoor binnengegaan. Samen hebben zij de daar aanwezige aangever onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bestolen van zijn horloge.
Uit het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij geen enkel respect heeft voor de spullen van anderen en dat hij niet stilstaat bij de psychische en financiële gevolgen die dergelijke gewelddadige handelingen (kunnen) hebben voor de aangever. Voor de aangever moet deze beroving een angstaanjagende gebeurtenis zijn geweest. Het valt te verwachten dat hij hiervan nog geruime tijd de nadelige (psychische) gevolgen zal ondervinden. De verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk alleen oog gehad voor eigen gewin. Bovendien wakkert een dergelijk feit gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan.
Gelet op ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staande strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 9 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte in die zin dan ook niet in zijn nadeel meewegen. Wel weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij tijdens het plegen van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd liep voor een andere strafzaak. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 28 augustus 2024, geschreven door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog overwogen dat sprake is van een jonge verdachte. Hij was 19 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde.
Ouderdom van het feit
Het bewezenverklaarde feit is ruim twee jaar geleden gepleegd. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat dit relatief lange tijdsverloop bij een jonge verdachte, zoals in deze zaak ook het geval is, grote invloed kan hebben. Van overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken is evenwel geen sprake. De verdachte is een klein jaar na het bewezenverklaarde feit, op 2 juli 2024, in verzekering gesteld. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, die de rechtbank in deze zaak op 16 maanden stelt, is naar het oordeel van de rechtbank op die datum aangevangen en op het moment van het wijzen van dit vonnis niet verstreken.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 2 jaren moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding het door de officier van justitie gevorderde contact- en locatieverbod op te leggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een GSM (goednummer 1621554), dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 27.298,63 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:
huurovereenkomst naar aanleiding van gedwongen verhuizing: € 18.000;
totale verhuiskosten: € 3.648,63;
herstelkosten Rolex: € 650;
inkomstenderving: plus minus € 5.000.
De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 genoemde posten stelt de rechtbank vast dat niet, althans onvoldoende, is toegelicht waarom deze kosten als gevolg van het bewezenverklaarde feit gemaakt moesten worden. Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
Ten aanzien van de onder 3 genoemde post overweegt de rechtbank dat uit het procesdossier volgt dat het horloge is aangetroffen bij de doorzoeking van een woning en vervolgens is overgedragen aan een medewerker van een verzekeringsmaatschappij [1] . Bij gebrek aan een toelichting op de vordering, is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk geworden hoe de kennelijke betrokkenheid van een verzekeringsmaatschappij zich verhoudt tot de door de benadeelde partij gevorderde herstelkosten. Om te proberen hierover in deze fase van het strafgeding nog meer duidelijkheid te krijgen, zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De benadeelde partij zal niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 8 maart 2022 in de zaak met parketnummer 10/305629-21 heeft de rechtbank te Rotterdam de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 197 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 28 maart 2022 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 23 maart 2022.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. In de omstandigheden dat de verdachte nog jong is en dat aan hem in de onderhavige zaak een aanzienlijke gevangenisstraf wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding een taakstraf te gelasten in plaats van last te geven tot uitvoering van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Nu sprake was van een jeugdsanctie, zal de maximale werkstraf van 200 uren worden gelast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 STK GSM (Omschrijving: PL1100-2023176500-G1621554, Zwart, merk: Samsung).
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/305629-21, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 8 maart 2022, wordt opgelegd een werkstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. S. Mac Donald, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2025.

Voetnoten

1.Dossierpagina 149.