6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft tweemaal ontuchtige handelingen bij zijn minderjarige dochter verricht. Hiermee heeft de verdachte haar lichamelijke integriteit op grove wijze aangetast. De verdachte heeft de ontucht gepleegd in de woning van het gezin, een plek waar zijn dochter zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Dergelijk misbruik kan voor haar ernstige gevolgen hebben, waar zij nog lange tijd, zo niet blijvend, last van kan hebben. De verdachte heeft daarnaast heimelijk meerdere kinderpornografische foto’- en video-opnamen van zijn minderjarige dochter gemaakt, om die beelden vervolgens op het internet te gebruiken en verder te verspreiden in chatgesprekken met anderen. Het spreekt voor zich dat ook dit ook schadelijk is voor de minderjarige dochter van de verdachte aangezien de van haar gemaakte afbeeldingen lange tijd, zo niet altijd, zullen blijven rondgaan op het internet. Op de telefoon en computers van de verdachte is daarnaast ook een forse hoeveelheid ander kinderpornografisch materiaal gevonden. De verdachte heeft dit materiaal gedurende een lange periode (2 jaar en vier maanden) in zijn bezit gehad en heeft dit materiaal via chatgesprekken op het internet verder verspreid. Uit de beschrijving van het materiaal blijkt dat het om afbeeldingen gaat van vergaand seksueel misbruik met veelal zeer jonge kinderen. De verdachte heeft hierdoor een gewoonte gemaakt van het in het bezit hebben en verspreiden van kinderpornografisch materiaal. Er was een aanhouding van de verdachte voor nodig om hieraan een einde te maken. Door kinderporno te vervaardigen, te verzamelen en te verspreiden heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de vraag ernaar. De verdachte heeft zich jarenlang laten leiden door zijn eigen (seksuele) verlangens en bewust geen rekening willen houden met de (zeer) jonge leeftijd, kwetsbare positie van en uitermate schadelijke gevolgen voor de slachtoffers.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de feiten in beginsel enkel een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is.
Persoon van de verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte (zijn strafblad) van 5 september 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte opgestelde pro Justitia rapport van 23 juni 2025. Hierin komt naar voren dat een pedofiele of parafiele stoornis bij de verdachte niet kan worden bevestigd maar ook niet kan worden uitgesloten. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Volgens de rapporterend psycholoog zou kunnen worden overwogen de feiten in licht verminderde mate toe te rekenen, omdat er wel aanwijzingen van problemen in het functioneren van de verdachte zijn, namelijk op het gebied van de copingvaardigheden en reflectief vermogen. De algemene indruk is dat de verdachte weinig zicht heeft op zijn eigen emotionele en seksuele behoeften en ook niet de ruimte neemt om hierop te reflecteren. Hoewel er geen evidente pathologie is vastgesteld, maken de genoemde problemen dat er wel sprake is van een beperkt recidivegevaar vanuit een stoornis. Een ambulante behandeling bij een centrum gespecialiseerd in zedenproblematiek kan overwogen worden. In deze behandeling kan nadere procesdiagnostiek verricht worden, gericht op seksuele problematiek en autismespectrumstoornissen.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen ten aanzien van de op te leggen sanctie verder het reclasseringsadvies van 4 juli 2025. Aan de hand van onder meer het hiervoor besproken pro Justitia rapport komt de reclassering tot de conclusie dat er op het gebied van seksualiteit enkele risico’s bestaan. Er zijn aanwijzingen voor seks als coping, beperkte probleemoplossende vaardigheden en seksueel deviante gedragingen. Aan de andere kant ziet de reclassering positieve punten in het familiaire netwerk en de responsieve houding van de verdachte. Hoewel het recidiverisico door de reclassering bij zedendelicten wordt ingeschat op laag, acht de reclassering het desalniettemin noodzakelijk om de verdachte te blijven monitoren. Gelet hierop adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De verdachte heeft bij de reclassering blijk gegeven van zijn intentie om terug te keren naar België. De reclassering heeft gelet hierop onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden voor zowel een grensregio in Nederland als in België. Het heeft de voorkeur van de reclassering om het toezicht door de Belgische autoriteiten te laten uitvoeren, aangezien in België een (meer) passend hulpverleningstraject aan de verdachte kan worden aangeboden en (makkelijker) contact kan worden onderhouden met de bij het gezin betrokken hulpverleningsinstanties. De reclassering heeft de geadviseerde bijzondere voorwaarden daarom zo geformuleerd dat deze ook in België uitvoerbaar zijn.
De rechtbank neemt de conclusies van de pro Justitia rapportage en het reclasseringsadvies over. Ten aanzien van de door de psycholoog genoemde mogelijkheid tot het verminderd toerekenen van de bewezen verklaarde feiten aan de verdachte overweegt de rechtbank dat de enkele constatering dat sprake is van “aanwijzingen” voor problemen in het functioneren van de verdachte voor de rechtbank onvoldoende is om de bewezenverklaarde feiten verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden betrekt de rechtbank tot slot dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden en dat hij na zijn detentie naar België wil verhuizen om zijn gezin te kunnen steunen, in het bijzonder financieel, waarvoor hij zo snel mogelijk op zoek zal gaan naar werk.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals voorgesteld door de raadsman, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Gelet op de persoon van de verdachte en de proceshouding van de verdachte acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. Die eis (een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren) doet zowel recht aan de ernst van de bewezen feiten als aan de omstandigheid dat de verdachte direct bij de politie en ook ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven en zijn spijt betuigd. Waarbij de rechtbank ook overweegt dat de verdachte bovendien de oprechte indruk wekt dat hij doordrongen is van de fouten die hij heeft begaan, wat ook blijkt uit het feit dat hij op eigen initiatief hulp heeft gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maandenmoet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan,
9 (negen) maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden – geformuleerd zodat deze eventueel ook uitgevoerd kunnen worden in België onder toezicht van de Belgische autoriteiten – noodzakelijk.