ECLI:NL:RBNHO:2025:11763

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
15.058834.25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak voor artikel 6 WVV1994, veroordeling voor artikel 5 WVW1994

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende een verkeersongeval met dodelijke afloop. De verdachte, een beginnend bestuurder, werd beschuldigd van het veroorzaken van de dood van een fietser door met een te hoge snelheid te rijden en niet voldoende aandacht te hebben voor het verkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juli 2023 te Heemskerk met een snelheid van minstens 84 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid op de Rijksstraatweg 60 kilometer per uur was. De verdachte heeft verklaard de fietser niet te hebben gezien en heeft niet geremd voor de aanrijding. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen causaal verband was tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de dood van de fietser, en sprak hem vrij van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het rijden met een te hoge snelheid en het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk delict en dat het ongeval ook grote impact op zijn leven had gehad. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.058834.25
Uitspraakdatum: 14 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Heemskerk, gemeente Heemskerk, in elk geval in
Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) , daarmede rijdende over de weg, de Rijksstraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een niet toegestane en/of (onverantwoord) hoge snelheid te gaan rijden en/of
- ( vervolgens) niet voortdurend en/of niet voldoende de aandacht bij de weg en/of het verkeer te houden en/of
- ( vervolgens) niet de nodige voorzichtigheid te betrachten en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- ( vervolgens) met een snelheid die zo hoog was, dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en zodoende (met grote impact) is opgebotst of aangereden tegen een voor hem van links komende, de rijbaan van die Rijksstraatweg overstekende fietser, waardoor een ander, die fietser (genaamd [het slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Heemskerk, gemeente Heemskerk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksstraatweg, met een niet toegestane en/of zodanig hoge snelheid, dat hij niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en zo is opgebotst of aangereden tegen een voor hem van links komende, de rijbaan van die Rijksstraatweg overstekende fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat het dossier geen ondersteuning bevat voor de ten laste gelegde onvoorzichtige en/of onoplettende gedragingen. De verdachte had zijn aandacht op de weg en niet kan worden bewezen dat hij door onoplettendheid de fietser niet heeft gezien. De enkele vaststelling dat er te hard is gereden, is onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van een ongeval dat te wijten is aan de schuld van de verdachte. Bovendien moet het verkeersongeval in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de verdachte, door het vaststellen van causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. Ook hiervan is geen sprake.
De verdachte moet ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Niet bewezen kan worden dat de verdachte door zijn gedrag iemand heeft gehinderd of dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting. De enkele constatering dat iemand heeft gehandeld in strijd met een verkeersregel (zoals te hard rijden) is nog niet voldoende om te concluderen dat er sprake is geweest van gevaar op de weg.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak artikel 6 WVW
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW) dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander is gedood. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van de WVW houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van
aanmerkelijkonvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Daarnaast is vereist dat er een causaal verband wordt vastgesteld tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval, en tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer.
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende toedracht vast. Op 15 juli 2023 rond 01.30 uur reed de verdachte als beginnend bestuurder in een personenauto over de Rijksstraatweg in Heemskerk. De maximumsnelheid op deze weg is 60 kilometer per uur. De verdachte kwam uit de richting van Heemskerk en reed in de richting van Castricum. Op de Duinweg fietste een man, [het slachtoffer], hierna ook: [het slachtoffer], richting de Rijksstraatweg. De verkeerslichten op de kruising van de Rijksstraatweg met de Duinweg stonden op dat moment oranje te knipperen, waardoor het verkeer op de Rijksstraatweg voorrang had op dat van de Duinweg. [het slachtoffer] reed over de haaientanden, verleende geen voorrang en is vervolgens in aanrijding gekomen met de auto van de verdachte. [het slachtoffer] is hierbij om het leven gekomen. Uit het proces-verbaal analyse VRI data van 1 februari 2024 blijkt dat de verdachte op dat moment tenminste 84 kilometer per uur reed..
De verdachte heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] niet heeft gezien. De verdachte heeft voordat de botsing plaatsvond niet geremd, maar heeft dit pas na de aanrijding gedaan. De rechtbank kan niet vaststellen of [het slachtoffer], die uit een donkere hoek kwam aan fietsen, fietsverlichting aan de voorkant voerde en daardoor (voldoende) zichtbaar was. Er is weliswaar een brandend wit lichtje in de berm gevonden, maar niet kan worden vastgesteld of en zo ja hoe dit op de fiets van [het slachtoffer] heeft gezeten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank concludeert dat er sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag bij de verdachte. De verdachte is de betreffende kruising genaderd met een snelheid die minstens 24 kilometer per uur harder was dan de aldaar maximaal toegestane snelheid. Dit terwijl het op dat moment donker was en de verkeerlichten oranje knipperden, waarmee hij werd gewaarschuwd voor een naderend gevaarlijk kruispunt. Bovendien betrof het een kruispunt waarop ook fietsers gelegenheid tot oversteken werd geboden. Door onder deze omstandigheden toch door te blijven rijden met diezelfde – te hoge – snelheid, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat dit aanmerkelijk onvoorzichtige gedrag in causaal verband staat met het ongeval. De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte [het slachtoffer] voorafgaand aan de botsing niet heeft gezien. Niet kan worden vastgesteld dat [het slachtoffer], die uit een donkere hoek kwam, op dat moment fietste met voorlicht, waar dit fietslicht zat en de of dat voldoende zichtbaar was voor de verdachte. De verdachte heeft steeds verklaard geconcentreerd te hebben gereden en uit de getuigenverklaringen van de inzittenden van de auto blijkt dat het rustig was in de auto en de verdachte niet in gesprek was. Het dossier bevat verder geen beschouwing met betrekking tot de vermijdbaarheid van het ongeval. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet concluderen dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als de verdachte zich aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur had gehouden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
3.3.2
Bewijsmiddelen artikel 5 WVW
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
3.3.3
Bewijsmotivering artikel 5 WVW
De rechtbank heeft onder r.o. 3.3.1 geoordeeld dat de verdachte op 15 juli 2023 aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Door dit rijgedrag – rijden met een te hoge snelheid - van de verdachte kon naar het oordeel van de rechtbank gevaar op de weg worden veroorzaakt.. Dit betekent dat de overtreding van artikel 5 WVW, zoals subsidiair ten laste is gelegd, bewezen verklaard zal worden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 juli 2023 te Heemskerk, gemeente Heemskerk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksstraatweg, met een niet toegestane en/of zodanig hoge snelheid, dat hij niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en is opgebotst of aangereden tegen een voor hem van links komende, de rijbaan van die Rijksstraatweg overstekende fietser, door welke gedraging(en) van de verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. .
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheid dat het ongeluk een flinke impact op hem heeft en dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, danwel een geheel voorwaardelijke geldboete of taakstraf is daarom passend.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In de nacht van 15 juli 2023 heeft in Heemskerk een verkeersongeval plaatsgevonden met buitengewoon tragische afloop. De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door als bestuurder van een auto met overschrijding van de maximum snelheid met meer dan 20 kilometer per uur een kruising met oranje knipperlichten te naderen. Hij heeft hierbij een overstekende fietser geraakt, die ten gevolge van de aanrijding is overleden. Hoe onvoorstelbaar groot dit verlies is en welke gevolgen dit heeft, blijkt uit de slachtofferverklaringen van de echtgenote, de dochter en de zus van [het slachtoffer] die op de zitting zijn beschreven.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 25 maart 2025. Hieruit volgt dat er stabiliteit is op alle leefgebieden en dat de reclassering geen risicofactoren heeft geconstateerd. Verder blijkt uit de justitiële documentatie (strafblad) van de verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Dit weegt dus niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft ter zitting gezien dat het ongeval ook op het leven van de verdachte grote impact heeft. Hij zal moeten leven met de gedachte dat mede door zijn rijgedrag [het slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank heeft ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen dat hij direct heeft toegegeven dat hij te hard had gereden.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn
moet worden gesteld op 15 juli 2023, de dag waarop de aanrijding plaatsvond en de verdachte voor het eerst is verhoord. Het eindvonnis wordt vandaag, op 14 oktober 2025, gewezen. De redelijke termijn is daarmee met ongeveer drie maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat niet anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn resulteert er in deze zaak in dat de rechtbank daarmee rekening zal houden bij de hoogte van de op te leggen straf.
De op te leggen straf
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat de verdachte schuld heeft aan de dood van [het slachtoffer], komt zij tot een andere straf. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in de regel worden opgelegd voor het veroorzaken van een gevaarlijke verkeerssituatie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 500 moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een airbagmodule (EDR), dient te worden teruggeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 23, 24c, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 5, 177 Wegenverkeerswet 1994

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een airbagmodule (goednummer 1506422)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2025.