ECLI:NL:RBNHO:2025:11766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/319477 / HA ZA 21-445
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap met betrekking tot onroerende zaken en verrekening van verdeelposten

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 8 oktober 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap. De zaak betreft de verdeling van onroerende zaken en de verrekening van verdeelposten tussen de partijen. De eiser, wonende in Pakistan, heeft vorderingen ingediend tot verdeling van de onroerende zaken en wijziging van kadastrale grenzen. Echter, partijen zijn overeengekomen de onroerende zaken te verkopen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft in te gaan op de verdeling van deze zaken. De netto verkoopopbrengst van € 11.987.915,92 is ondergebracht bij notaris [betrokkene 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap nu bestaat uit gelden die onder berusting zijn van de notaris en dat de eiser en gedaagden ieder recht hebben op een deel van deze gelden.

De eiser heeft daarnaast twee verdeelposten voorgesteld voor verrekening, namelijk kosten voor het verwijderen van illegale bezetters en niet-afgedragen huur. De gedaagden hebben zich verzet tegen deze verrekening, maar de rechtbank oordeelt dat de eiser zich niet in redelijkheid kan beroepen op een verzuim van eerdere opgaven van verdeelposten. De rechtbank zal de partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de verdeelposten en de wijze van verrekening.

In reconventie hebben de gedaagden een schadevergoeding van € 1.602.252,00 gevorderd, stellende dat de eiser onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de nalatenschap. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd en dat er geen grond is voor toerekening van een schadevordering aan de eiser. De zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling van de verdeelposten en de eindbeslissing.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/319477 / HA ZA 21-445
Vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1], Pakistan,
eiseres in conventie,
gedaagde in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen [eiser],
advocaat: mr. R.H. van Duivenboden,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 3],
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden 1],
advocaat: mr. J.W. Ebbink,

3.3. [gedaagde 3],

wonende te Haarlem,
4.
[gedaagde 4],
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden 2],
advocaat: mr. M.J. Sarfaty.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2024
- de akte ex artikel 225 Rv (schorsing) van 27 maart 2024 [gedaagden 1]
- de akte ex artikel 227 Rv van 2 oktober 2024 van [gedaagden 1]
- de akte ex artikel 227 lid 1 sub b Rv van 2 oktober 2024 van [gedaagden 2]
- de akte na tussenvonnis en na akte voortprocederen ex art. 227 lid 1 sub b Rv van 6 november 2024 van [eiser]
- de akte ex r.o. 2.19 vonnis rechtbank Noord-Holland d.d. 28 februari 2024 van 6 november 2024 van [gedaagden 1]
- de akte uitlating r.o. 2.19 vonnis van 6 november 2024 van [gedaagden 2]
- de akte uitlating van 4 december 2024 van [gedaagden 1]
- de antwoordakte uitlating r.o. 2.19 vonnis van 4 december 2024 van [gedaagden 2]
- de akte uitlating van 30 juli 2025 van [gedaagden 2]
- de akte uitlating van 30 juli 2025 van [eiser]
- de akte uitlating van 30 juli van [gedaagden 1]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
Inleiding
2.1.
In afwijking van de beslissing van de rechtbank in het tussenvonnis van 28 februari 2024 zijn partijen alsnog overeengekomen om de onroerende zaken te verkopen en de opbrengst te verdelen. Dit betekent dat de rechtbank voorbij kan gaan aan het debat tussen partijen over de verdeling van de onroerende zaken en het daarvoor opgestelde deskundigenbericht. Ook het voornemen van de rechtbank om zelf een of meer deskundigen te benoemen voor het beantwoorden van aanvullende vragen is nu niet meer aan de orde. De akten van partijen die gaan over dat voornemen blijven buiten beschouwing.
De verkoop en levering hebben inmiddels plaatsgehad. De netto verkoopopbrengst van € 11.987.915,92 berust onder notaris [betrokkene 1].
2.2.
De vorderingen van [eiser] tot verdeling van de onroerende zaken en tot wijziging van de kadastrale grenzen zullen bij eindvonnis worden afgewezen omdat de onroerende zaken inmiddels aan een derde zijn geleverd. [eiser] heeft geen belang meer bij deze vorderingen.
2.3.
Partijen zijn het er over eens dat de nalatenschap nu nog bestaat uit de gelden die onder berusting zijn van notaris [betrokkene 1], notaris [betrokkene 2] (eerder in de procedure werd notaris [betrokkene 3] in dit verband genoemd) en beheerder [betrokkene 4] en dat [eiser] en [gedaagden 1] ieder gerechtigd zijn tot deze gelden voor 1/3 deel en [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] ieder voor 1/9 deel.
Verrekening van verdeelposten
2.4.
[eiser] heeft zich bij akte van 30 juli 2025 op het standpunt gesteld dat bij de verdeling van de gelden twee verdeelposten verrekend moeten worden. Het betreft de kosten die zij heeft gemaakt om illegale bezetters van [adres 1] uit de woning te verwijderen en niet afgedragen huur.
[gedaagden 1] en [gedaagden 2] hebben zich verzet tegen verrekening van deze posten. Zij voeren aan dat het in strijd met de goede procesorde is om nu nog nieuwe verdeelposten op te voeren, omdat de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 23 februari 2023 al heeft verzocht om opgave te doen van de verdeelposten en [eiser] dat toen heeft nagelaten.
Dit verweer slaagt niet. Aangezien [gedaagden 1] in hun akte van 19 april 2023 al hebben vastgesteld dat [eiser] geen opgave had gedaan van alle verdeelposten tussen partijen en daar toen de conclusie aan hebben verbonden dat [eiser] het ook van belang acht om eerst het standpunt van de nieuwe deskundigen te vernemen omtrent de waardering van de panden en de invloed hiervan op het advies voor de verdeling en de uiteindelijke verdeling van de panden en dat partijen
hiernaeen opgave van alle verdeelposten aan de Rechtbank doen toekomen [1] , kan zij zich nu niet in redelijkheid alsnog op het standpunt stellen dat [eiser] destijds haar beurt voorbij heeft laten gaan. [gedaagden 2] zijn op grond van artikel 227 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) aan dit standpunt gebonden. De procedure wordt immers hervat in de stand waarin deze zich ten tijde van de schorsing bevond. Omdat de panden niet zijn verdeeld maar verkocht en geleverd mocht [eiser] bij akte van 30 juli 2025 de door haar gewenste verdeelposten aandragen. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen in hoeverre de door beide partijen opgevoerde verdeelposten voor verrekening in aanmerking komen. Het betreft de volgende posten.
Van de zijde van [eiser]
  • Kosten uitzetting illegale bezetters [adres 1] € 9.945,89
  • Huuropbrengsten [adres 2] (geschat) € 85.000,00
Van de zijde van [gedaagden 1] en [gedaagden 2]
  • Huuropbrengsten [adres 3] en [adres 4] sinds 2018 € 187.818,00
  • Kosten nieuw onderzoek bodemverontreiniging € 6.050,00
  • Kosten deskundigen aanvullend onderzoek € 13.075,56
  • Kosten technische keuring € 24.208,47
  • Kosten schoonmaken [adres 5] € 3.335,36
2.5.
Aangezien het debat over deze verdeelposten nog onvoldoende is gevoerd, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over
dezeverdeelposten en de wijze van verrekening uit te laten. Vervolgens mogen zij nog op elkaars akte reageren. De zaak wordt daarvoor naar de rol verwezen.
Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat [gedaagden 1] en/of [gedaagden 2] ook voor andere panden huurpenningen buiten de beheerder om hebben geïnd, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. [gedaagden 1] en [gedaagden 2] hebben zelf de [adres 3] en [adres 4] al als te verrekenen verdeelpost genoemd. Die post zal wel worden beoordeeld.
Uitbreiding van het debat naar nieuwe verdeelposten is in dit stadium van de procedure niet meer toegestaan.
2.6.
De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld is vervuld. Het gerechtshof heeft in zijn arrest van 14 december 2021 immers geoordeeld dat (verkort weergegeven) de vordering in de vorm van gedwongen toerekening in de verdeling kan worden betrokken en daarom niet zelfstandig namens de gemeenschap tegen een deelgenoot kan worden ingesteld. [eiser] heeft aangevoerd dat de voorwaarde niet is vervuld omdat het gerechtshof de vordering niet heeft afgewezen, maar eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit slaagt niet. Een redelijke uitleg van de voorwaarde leidt tot de conclusie dat bedoeld is de reconventionele vordering in te stellen als het gerechtshof tot het oordeel komt dat de vordering thuishoort in de verdelingsprocedure. Dat [eiser] dit zelf ook zo heeft begrepen volgt uit haar verweer.
2.7.
Aangezien de vordering in reconventie in deze procedure wederom is ingesteld als vordering van gezamenlijke deelgenoten namens de gemeenschap tegen een andere deelgenoot, zijn [gedaagden 1] en [gedaagden 2] in beginsel weer niet-ontvankelijk in hun vordering. Omdat ook [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat de schadevergoedingsvordering van [gedaagden 1] en [gedaagden 2]
tezamen met de verdeling van de gemeenschap casu quo binnen het kader van de verdelingsprocedure dient te worden behandeld [2] , zal de rechtbank de vordering zo lezen dat toerekening wordt gevraagd van deze vordering op het aandeel van [eiser] in de nalatenschap [3] .
2.8.
[gedaagden 1] en [gedaagden 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de gemeenschap doordat zij heeft gehandeld in strijd met maatschappelijke normen die ook tussen erfgenamen gelden. Het onrechtmatig handelen van [eiser] bestond volgens [gedaagden 1] en [gedaagden 2] uit:
  • het bewust tegen elkaar uitspelen van erfgenamen
  • het niet willen bijdragen aan beheer van de nalatenschap en het frustreren en onmogelijk maken van het beheer
  • het wijzigen van haar standpunt ten aanzien van verhuur van de leegstaande woningen
  • het weigeren van het melden van leegstand bij de gemeente Amsterdam
  • het bewust schade toebrengen aan de nalatenschap
  • het weigeren van het verhuren van leegstaande woningen en bedrijfsruimten.
In verband met het gestelde onrechtmatige handelen vorderen [gedaagden 1] en [gedaagden 2] een schadevergoeding van € 1.602.252,00. De rechtbank begrijpt de vordering dus zo dat dit bedrag moet worden toegerekend op het aandeel van [eiser] in de nalatenschap (zie 2.7).
2.9.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagden 1] en [gedaagden 2] de vordering voor de derde keer hebben ingesteld. Zij is van mening dat het oordeel van de rechtbank in het vonnis van 19 september 2019 (de rechtbank begrijpt: 18 september 2019) - dat het onrechtmatig handelen van [eiser] niet is komen vast te staan en dat niet valt in te zien waarom het handelen van [eiser] in kwestie jegens Verburg onrechtmatig zou zijn - niet door het gerechtshof is vernietigd en daarom gezag van gewijsde heeft. Deze stelling van [eiser] gaat eraan voorbij dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd
“voor zover daarin de vordering van [gedaagden 2] uit hoofde van onrechtmatige daad is afgewezen”.Van enig gezag van gewijsde op dit punt is dus geen sprake.
2.10.
[eiser] heeft betwist dat zij onrechtmatig tegenover de nalatenschap heeft gehandeld. Zij voert daarvoor aan dat op geen enkele manier onrechtmatig handelen van [eiser] is aangetoond en dat ook geen schade is aangetoond. Volgens [eiser] komen [gedaagden 1] en [gedaagden 2] niet verder dan een gekleurde en ronduit onjuiste voorstelling van feiten en gelegenheidsargumentatie. Daar komt volgens [eiser] bij dat in plaats van schade, juist sprake is van een enorme waardestijging van het onroerend goed in de nalatenschap door het tijdsverloop.
2.11.
Het verweer van [eiser] slaagt. [gedaagden 1] en [gedaagden 2] hebben hun stelling dat [eiser] onrechtmatig tegenover de nalatenschap heeft gehandeld niet voldoende onderbouwd. Hun stellingen zijn te algemeen en te weinig concreet om het oordeel te rechtvaardigen dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en/of dat dit handelen tot schade voor de nalatenschap heeft geleid. De rechtbank zal dit uitleggen.
2.12.
Vast staat dat het partijen sinds het openvallen van de nalatenschap tot het moment van verkoop van de panden niet is gelukt om voor alle panden afspraken te maken over het beheer en meer in het bijzonder de verhuur. Voor zover het standpunt dat [eiser] daarover heeft ingenomen wisselde en/of was ingegeven door het advies van de deskundigen over de verdeling van de panden is dat op zich niet onrechtmatig. [gedaagden 1] en [gedaagden 2] hebben ook niet onderbouwd gesteld waarom hun ideeën over beheer en verhuur als enige juist waren en die van [eiser] niet. In de context van de verdeling van de panden is het in ieder geval niet onrechtmatig als [eiser] slechts akkoord wilde gaan met kortstondige huur -bijvoorbeeld omdat zij de panden na toedeling zou willen renoveren of verkopen - en als zij zich heeft verzet tegen (eigenhandige) renovatie van panden. Dat bepaalde panden niet zijn verhuurd geweest komt dus doordat partijen het niet eens konden worden. Dat geeft geen grondslag voor een schadevergoedingsvordering op [eiser] vanwege misgelopen huurinkomsten.
Voor wat betreft het bewust tegen elkaar uitspelen van erfgenamen en het niet willen meewerken aan het beheer is niet gesteld tot welke concrete schade voor de nalatenschap dit heeft geleid. De rechtbank gaat hier daarom niet verder op in.
Ook voor het niet willen melden van leegstand is niet gesteld tot welke schade dit heeft geleid. Als de stellingen op dit punt juist zijn, betekent dit wellicht dat in strijd met de Leegstandswet of Leegstandverordening is gehandeld, maar [gedaagden 1] en [gedaagden 2] hebben niet concreet en onderbouwd gesteld tot welke schade voor de nalatenschap dit heeft geleid.
Het betoog van [gedaagden 1] en [gedaagden 2] dat [eiser] bewust schade heeft toegebracht aan de nalatenschap is nader ingevuld met de hiervoor al besproken verwijten en zal daarom niet afzonderlijk meer worden besproken.
2.13.
Het voorgaande betekent dat er geen grond is voor toerekening van een schadevordering uit onrechtmatige daad van de nalatenschap op het aandeel van [eiser]. De daartoe strekkende vordering in reconventie zal bij eindvonnis worden afgewezen.
Tot besluit
2.14.
Het debat van partijen gaat verder over verrekening van verdeelposten voor een totaal bedrag van afgerond € 330.000,00. Dit betekent dat de eindbeslissing nog zal worden aangehouden. De rechtbank geeft partijen dringend in overweging om vooruitlopend op het eindvonnis voor de verdeelposten nog € 1.000.000,00 in depot te houden bij de notaris en de overige gelden vast te verdelen naar rato van ieders aandeel in de nalatenschap (zie 2.3).
2.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
5 november 2025voor akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 2.5, vervolgens zullen partijen op een termijn van vier weken op elkaars akte mogen reageren,
en vervolgens in conventie en in reconventie
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.
735

Voetnoten

1.Akte uitlating van 19 april 2023, randnummer 8.
2.Akte uitlating van 30 juli 2025, randnummer 9.
3.Artikel 3:184 BW