ECLI:NL:RBNHO:2025:11797

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/369877/HA RK 25-144
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rolrechter in een civiele procedure

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van de rolrechter in een civiele procedure. Verzoekers, beiden wonende te Amsterdam en vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Ilkdogan, hebben het verzoek ingediend tegen mr. J. van der Kluit, de rolrechter in de hoofdzaak. De wraking is aangevraagd naar aanleiding van een rolbeslissing van 22 september 2025, waarbij de rolrechter een vervangend processtuk van verzoekers niet heeft toegestaan. Verzoekers hebben aangevoerd dat hun rechten zijn geschonden, onder andere door het niet horen van hen voor de beslissing en door een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De rolrechter heeft in zijn verweer betwist dat er sprake was van vooringenomenheid en heeft zijn beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar eerdere beslissingen en de inhoud van de ingediende processtukken. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rolbeslissing van 22 september 2025 een rolbeslissing betreft en dat een ongewenste procesbeslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/369877 HA RK 25-144
Beslissing van 9 oktober 2024
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
beiden wonende te Amsterdam,
hierna: verzoekers,
advocaat: mr. S. Ilkdogan te Utrecht.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J. Van der Kluit, in zijn hoedanigheid van rolrechter in een procedure waarbij verzoekers procespartij (gedaagde) zijn,
hierna: de rolrechter.

1.Procesverloop

1.1.
Bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem is een procedure aanhangig met als zaaknummer C/15/337564 / HA ZA 23/142 (hierna: de hoofdzaak), waarbij verzoekers samen procespartij zijn.
1.2.
De rechter die de hoofdzaak inhoudelijk behandelt, is mr. [naam rechter] (hierna: de behandelend rechter). Naast de behandelend rechter neemt (ook) een rolrechter beslissingen voor het verloop van de procedure die op zichzelf niet ingrijpen in de inhoudelijke rechten en belangen van een partij (hierna: rolbeslissingen).
1.3.
Na een rolbeslissing van 22 september 2025 van de rolrechter in de hoofdzaak hebben verzoekers de daaropvolgende dag schriftelijk de wraking verzocht van de behandelend rechter.
1.4.
Uit het verweerschrift van de behandelend rechter is gebleken dat hij de beslissing van 22 september 2025 niet heeft genomen. De rolrechter heeft op 22 september 2025 de rolbeslissing genomen. In reactie op vragen van de griffie van de wrakingskamer hebben verzoekers op 29 september 2025 laten weten dat zij het wrakingsverzoek richten tegen de rolrechter en dat zij het verzoek tegen de behandelend rechter intrekken.
1.5.
De rolrechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 26 september 2025 op het verzoek gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Op de rol van 9 juli 2025 hebben verzoekers een conclusie genomen. Het processtuk bestond uit 139 pagina’s exclusief producties.
2.2.
Op 22 juli 2025 heeft de griffie op instructie van de behandelend rechter (de advocaat van) verzoekers onder meer als volgt bericht:
De op 9 juli ingediende Conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie van Düzdas c.s. heeft een omvang van meer dan 25 pagina’s. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van dit processtuk niet in overeenstemming is met de aard, de complexiteit en het belang van de zaak.
De rechtbank beveelt daarom op de voet van artikel 19 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 2.13 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken handel en kanton het processtuk te vervangen door een processtuk met een maximale omvang van 50 pagina’s. Dit vervangend processtuk moet uiterlijk worden ingediend op de rol van 20 augustus 2025.
2.3.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen voornoemd bevel en hebben om uitstel gevraagd.
2.4.
De griffie heeft op instructie van de rolrechter van dat moment (een andere rechter dan de gewraakte rolrechter) aan verzoekers bericht en toegelicht dat het bezwaar van verzoekers hem geen aanleiding geeft om terug te komen op het bevel. Verzoekers werd wel tot 17 september 2025 uitstel verleend voor het indienen van een aangepaste conclusie.
2.5.
Op de rol van 17 september 2025 hebben verzoekers een vervangende conclusie (hierna: het vervangend processtuk) ingediend van 50 pagina’s met een kleinere lettergrootte en regelafstand dan gebruikt in de oorspronkelijke conclusie. Op 19 september 2025 heeft de wederpartij in de hoofdzaak bezwaar gemaakt tegen de omvang van het vervangend processtuk en dit bezwaar op 22 september 2024 om 08:49 uur aangevuld met screenshots van woordentellingen.
2.6.
Op 22 september 2025 om 11:50 uur heeft de griffie op instructie van de rolrechter de advocaat van verzoekers als volgt bericht, waarbij met mr. Kieffer wordt gedoeld op de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak:
Naar aanleiding van het ingediende “vervangend processtuk” ter rolle van 17 september jl. alsmede het bezwaar van mr. Kieffer kan ik u berichten dat de rolrechter het “vervangend processtuk” niet toestaat.
Verzocht wordt om ter rolle van24 september 2025een nieuw “vervangend processtuk” in te dienen waarbij het lettertype en de regelafstand wordt gebruikt van de oorspronkelijk ingediende conclusie van 9 juli jl., met een maximale omvang van 50 pagina’s.
2.7.
Bij e-mail van diezelfde dag hebben verzoekers de rechtbank verzocht voornoemde beslissing te heroverwegen of anders hen uitstel te verlenen. De rolrechter heeft in verband met het verzoek tot wraking daarop (nog) niet beslist.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden door te beslissen zonder verzoekers te hebben gehoord, dat het beginsel van equality of arms is geschonden door het tijdens de procedure wijzigen van het procesreglement, dat partijen ongelijk zijn behandeld doordat alleen aan verzoekers beperkingen zijn opgelegd, dat een deugdelijke motivering bij de beslissingen ontbreekt en dat er een objectieve schijn van partijdigheid bestaat omdat opeenvolgende beslissingen consequent in het voordeel van de wederpartij in de hoofdzaak zijn genomen.
3.2.
Bij e-mail van 29 september 2025 hebben verzoekers de grondslag ten aanzien van de rolrechter gespecificeerd: de rolrechter heeft te snel – slechts drie uur na de aanvulling van het bezwaar van de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak – en zonder verzoekers te horen een beslissing genomen die niet in overeenstemming was met het procesreglement en die de verdedigingsrechten van verzoekers wezenlijk heeft beknot/aangetast, aldus verzoekers.

4.De reactie van de rolrechter

4.1.
De rolrechter heeft betwist dat zijn beslissing zou zijn ingegeven door vooringenomenheid of partijdigheid. Hij ziet ook niet in dat in objectieve zin een schijn daarvan is ontstaan. Bij zijn beslissing van 22 september 2025 was de beslissing van 22 juli 2025 het uitgangspunt. Verzoekers hebben weliswaar een vervangend processtuk van 50 pagina’s ingediend, maar in een kleiner lettertype dan het processtuk waarop de beslissing van 22 juli 2025 was gebaseerd. De rolrechter gaat ervan uit dat de behandelend rechter zijn beslissing van 22 juli 2025 heeft gebaseerd op de lay-out en het lettertype van het processtuk zoals dat aan hem was voorgelegd. Bij het in aanmerking nemen van dat processtuk heeft de behandelend rechter bepaald dat een maximum van 50 pagina’s voldoende moest zijn. Zodoende hebben verzoekers feitelijk een processtuk ingediend dat omvangrijker is dan de behandelend rechter had bedoeld, aldus de rolrechter.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter tegenover de verzoeker een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de onpartijdigheid schade lijden als de door de verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Ten aanzien van iedere rechter die een zaak behandelt, kan de wraking worden verzocht. Onder ‘iedere rechter’ wordt in dit kader verstaan iedere rechter die bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak. Dat kan dus ook een rolrechter zijn.
5.3.
De beslissing van 22 september 2025 van de rolrechter om het vervangend processtuk niet toe te laten is een rolbeslissing. Een voor een partij ongewenste proces- of tussenbeslissing levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook als er geen hoger beroep tegen die beslissing openstaat. Dit is alleen anders als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de motivering van de beslissing - niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. [1] De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan niet blijkt en licht dit als volgt toe.
5.4.
Verzoekers baseren hun wrakingsverzoek op a) de wijze van totstandkoming van de beslissing - te snel en zonder hen te horen - en b) op de beslissing zelf, want die zou niet in overeenstemming zijn met het procesreglement en in strijd zijn met fundamentele rechtsbeginselen.
a. wijze van totstandkoming
5.5.
In de rolbeslissing van 22 juli 2025 is de maximale omvang van het vervangend processtuk bepaald en is naar het sinds 1 juli 2025 geldende artikel 2.13 van het landelijk procesreglement [2] verwezen. Verzoekers hebben daarop hun standpunt naar voren gebracht, waarna een andere rolrechter op 30 juli 2025 inhoudelijk heeft gereageerd. Verzoekers zijn dus feitelijk gehoord over de rolbeslissing van 22 juli 2025. De rolbeslissing van 22 september 2025 om het vervangend processtuk niet toe te laten, waarbij de rolrechter verzoekers nog eenmaal de gelegenheid bood een vervangend processtuk in te dienen, vloeit feitelijk voort uit het bevel van 22 juli 2025. Er vond geen inhoudelijk nieuwe beoordeling plaats. Mede tegen die achtergrond ziet de wrakingskamer in de gestelde snelheid van de beslissing en het niet nogmaals horen van verzoekers geen aanwijzing die op vooringenomenheid van de rolrechter zou kunnen wijzen. De wrakingsgronden die hierop zien, zijn reeds daarom kennelijk ongegrond.
b. procesreglement en rechtsbeginselen
5.6.
Verzoekers stellen dat de rolrechter een beslissing heeft genomen die niet in overeenstemming was met het procesreglement, want zij hadden, zo voeren zij aan, juist voldaan aan artikel 2.13 van het procesreglement door de conclusie terug te brengen naar 50 pagina’s. De wrakingskamer komt echter, zoals hiervoor overwogen, geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing. Uit de inhoud van de beslissing, die een logisch vervolg is op de eerdere procesbeslissingen, volgt geen aanwijzing voor de gestelde vooringenomenheid.
5.7.
Daarnaast kan ook het beroep op strijd van de procesbeslissing met rechtsbeginselen geen grond voor wraking vormen, nog daargelaten dat per 1 juli 2025 het procesreglement met artikel 2.13 over de omvang van een processtuk en de mogelijkheid een bevel tot beperking te geven, landelijk in werking is getreden en dus geldt voor beide partijen. Ook het beroep op (strijd met) het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op toegang tot de rechter betreft de juistheid van de rolbeslissing; deze kan in het wrakingsincident niet op juistheid worden getoetst en is geen omstandigheid die op vooringenomenheid kan duiden, nog daargelaten dat beperkingen aan de omvang van processtukken mogelijk zijn. [3]
5.8.
Deze wrakingsgronden die kennelijk alle gebaseerd zijn op de stelling dat de rolbeslissing rechtens onjuist zou zijn, kunnen daarom niet tot wraking leiden.
Conclusie
5.9
Dit betekent dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Holland. Daarom laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rolrechter af,
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rolrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. C.W.M. Giesen en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.S. Brouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.
2.Te raadplegen op https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/uitsluiten/LPR-civiele-dagvaardingszaken-handel-en-kanton-eerste-versie-1-juli-2025.pdf
3.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:824