ECLI:NL:RBNHO:2025:11806

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
15/242771-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende woningoverval met geweld en bezit van vuurwapen en cocaïne

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd in de nachtelijke uren in een woning, en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne. De feiten vonden plaats op 29 juli 2024 te Bovenkarspel, waar de verdachte samen met medeverdachten een gewapende woningoverval heeft gepleegd. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte heeft een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd gekregen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft geen toepassing van het jeugdstrafrecht overwogen, gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de in beslag genomen goederen en de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/242771-24 (P)
Uitspraakdatum: 18 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
nu gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.D. Renshof, advocaat te Hoorn, en mr. S. Vermeulen, advocaat van de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging als bedoeld in artikelen 313 en 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 29 juli 2024 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, omstreeks 02:25 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen geld en/of een rijbewijs (op naam van [slachtoffer 1]) en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (op) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]:
- een (vuur)wapen te tonen en/of te richten en/of
- bij de handen en/of armen vast te grijpen en/of (vervolgens) de armen te trachten aan elkaar vast te binden en/of tapen en/of
- ( met een vuurwapen) te slaan op het hoofd en/of lichaam;
2.
hij, op of omstreeks 29 juli 2024 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, te weten een omgebouwde gas/alarmvuurwapen of een start/alarmvuurwapen, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij, op of omstreeks 29 juli 2024 te Bovenkarspel, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53,14 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, inclusief alle gedachtestreepjes.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal moeten worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat dat de verklaringen van de aangevers van het bewijs moeten worden uitgesloten als gevolg waarvan niet bewezen kan worden dat de verdachte dit feit heeft begaan. Subsidiair heeft zij partiële vrijspraak verzocht voor de diefstal van het horloge, de geweldshandelingen genoemd onder het tweede gedachtestreepje en het slaan ‘met een vuurwapen’. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat het om cocaïne gaat. Op de verweren van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
BewijsmiddelenDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 29 juli 2024 omstreeks 02.25 uur kreeg de politie een melding van een ruzie in de woning aan de [adres 2], waarbij mogelijk een schot zou zijn gehoord. Kort daarna werd door de politie een personenauto aan de kant gezet die met hoge snelheid vanuit de richting van het incident kwam gereden. In deze auto zaten [dader 1] (als bestuurder), en de drie verdachten [verdachte] (als bijrijder rechtsvoor), [dader 2] (als passagier rechtsachter) en [dader 3] (als passagier linksachter). Bij een fouillering bleek dat de verdachte in zijn zak had een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1], een horloge van het merk Seiko en een boterhamzakje met een poederachtige substantie waarvan naderhand door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is vastgesteld dat het om 53,14 gram cocaine gaat. Vervolgens zijn bij een doorzoeking van de auto op de zitplaatsen van de verdachten twee bivakmutsen en een muts met een bril, een bak met muntgeld en – onder de bijrijdersstoel – een wapen aangetroffen. Dat wapen is naderhand door het NFI onderzocht, waarbij is vastgesteld dat het een vuurwapen betreft.
In de woning aan de [adres 2] trof de politie de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan. [slachtoffer 1] heeft diezelfde dag aangifte gedaan van een gewapende woningoverval. Daarin heeft hij verklaard dat drie personen met bivakmutsen op via de achterdeur de woning binnenkwamen, dat hij door een van de personen – die hij omschrijft als 1.80 m lang met een lichtere huidskleur – is vastgehouden en dat een ander – die hij omschrijft als 1.70 m lang met een donkere huidskleur – een vuurwapen bij zich had en dat ook trok, dat hij met deze persoon het gevecht is aangegaan en dat hij letsel heeft waaronder een hoofdwond. [slachtoffer 2] heeft op dezelfde dag een getuigenverklaring afgelegd. Daarin verklaart zij dat er twee personen met gezichtsbedekking in de woning waren toen zij beneden kwam, dat de eerste persoon die zij zag – die zij omschrijft als getint en 1.75 meter lang – haar zei dat ze stil moest zijn, dat hij ook “[voornaam] ” naar de achtertuin schreeuwde waar kennelijk een derde persoon stond, dat een van hen een vuurwapen bij zich had, dat zij klappen heeft gehad van een van hen en dat de tweede jongen die zij zag met Bjorn aan het stoeien was. In haar aanvullende getuigenverklaring van 10 augustus 2024 verklaart zij dat zij klappen heeft gekregen van de jongen die steeds bij haar was. Bij forensisch onderzoek in de woning is een beschadiging van de wc-deur gezien, passend bij een inschot, en zijn een huls en een kogel aangetroffen. Het hierop aanwezige celmateriaal is vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte. Op basis daarvan kan de verdachte als donor van het celmateriaal worden aangemerkt. Uit vergelijkend onderzoek door het NFI is gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn dat deze munitiedelen zijn verschoten met het vuurwapen dat is aangetroffen in de auto van de verdachten. Verder is aan de binnenzijde van de (bivak)mutsen DNA aangetroffen van de verdachten, passend bij de vindplaats van de (bivak)mutsen en de plaats van de verdachten in de auto. Tot slot blijkt uit de foto’s bij de aangifte van [slachtoffer 1] en de medische verklaring over [slachtoffer 2] dat beide aangevers letsels hebben opgelopen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet – evenals de verdediging – in het dossier aanwijzingen dat [slachtoffer 1] zich bezig houdt met de handel in drugs vanuit zijn woning, wat mogelijk een reden is geweest voor de aangevers om geen volledige openheid van zaken te geven en verklaringen onderling op elkaar af te stemmen. De rechtbank stelt ook vast dat beide aangevers niet geheel consistent en niet steeds uit eigen waarneming hebben verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat de verklaringen als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven, te meer nu deze verklaringen op essentiële punten steun vinden in het dossier en in de kern – er zijn drie personen met gezichtsbedekking en een vuurwapen onze woning binnengedrongen – ongewijzigd zijn gebleven. De voorgaande kanttekeningen zijn wel aanleiding voor de rechtbank om de verklaringen kritisch te bezien en met de nodige behoedzaamheid te gebruiken.
Alternatief scenario
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachten [dader 2] en [dader 3] in de woning van [slachtoffer 1] was om drugs te kopen. Van gezichtsbedekking was geen sprake. Op enig moment bevond de verdachte zich in de woonkamer, terwijl [slachtoffer 1] in de keuken stond. De verdachte heeft toen uit nieuwsgierigheid het rijbewijs van [slachtoffer 1] van tafel gepakt. Toen [slachtoffer 1] weer de woonkamer binnenkwam, stopte hij dit snel in zijn zak. [slachtoffer 1] zou dit hebben gezien, boos zijn geworden en uit een lade een vuurwapen hebben gepakt, waarop de verdachte reageerde door met hem een worsteling aan te gaan.
De rechtbank acht het scenario dat de verdachte heeft geschetst niet aannemelijk, omdat de objectieve vaststellingen (zie de inleiding) beter passen bij het scenario van aangevers. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op de kort na de melding in de auto aangetroffen (bivak)mutsen met daarop DNA-profielen die overeenkomen met die van de drie verdachten. Daarnaast biedt het alternatieve scenario van de verdachte geen verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op de in de woning verschoten munitiedelen. Gelet daarop, de verklaringen van de aangevers en het feit dat in de auto onder de stoel van de verdachte een vuurwapen lag, waarmee die munitie naar alle waarschijnlijkheid is afgeschoten, gaat de rechtbank uit van het scenario van aangevers, waarin de verdachte de gewapende dader was.
Conclusie
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte, samen met de medeverdachten, in de nacht van 28 op 29 juli 2024 met gezichtsbedekkende (bivak)mutsen op, het huis van de aangevers binnen is gegaan en daar spullen heeft weggenomen, het vastpakken van [slachtoffer 1] en het slaan van [slachtoffer 2] door medeverdachte [dader 2] heeft medegepleegd, en dat hij een vuurwapen heeft getoond en [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank voor de bewezenverklaring van de diefstal van het horloge gebruik zou maken van de verklaring van [slachtoffer 2], heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het laten uitwerken van alle verhoren van [slachtoffer 2], of in ieder geval die gedeelten waarin zij heeft verklaard over het horloge. De rechtbank zal de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt niet gebruiken voor het bewijs, zodat niet aan de gestelde voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal daarom niet ingaan op het verzoek.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 juli 2024 te Bovenkarspel, omstreeks 02:25 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, tezamen en in vereniging met anderen, geld en een rijbewijs (op naam van [slachtoffer 1]) en een horloge, die geheel aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
- een (vuur)wapen te tonen en
- bij de handen en/of armen vast te grijpen en
- te slaan op het hoofd.
2.
hij op 29 juli 2024 te Bovenkarspel een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde gas/alarmvuurwapen of een start/alarmvuurwapen, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 29 juli 2024 te Bovenkarspel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53,14 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op psychische overmacht
De raadsvrouw heeft betoogd dat, als de rechtbank het hiervoor geschetste alternatieve scenario van de verdachte zou volgen, sprake is van een geslaagd beroep op psychische overmacht. Nu de rechtbank dit scenario heeft verworpen, faalt ook het beroep op psychische overmacht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd om aan de verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op te leggen voor de duur van drie jaar in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en een jeugddetentie op te leggen die korter is dan de duur van het voorarrest van de verdachte. Subsidiair heeft zij verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een nachtelijke woningoverval, waarbij zij met bivakmutsen op, een huis zijn binnengedrongen en fysiek geweld tegen de bewoners hebben gebruikt. De verdachte heeft daarbij een vuurwapen meegenomen en heeft dat wapen ook op enig moment getoond. Ook is dat wapen tijdens een worsteling met [slachtoffer 1] afgegaan. De verdachte en zijn medeverdachten hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Die hebben angstige momenten moeten doorstaan, mede omdat hun baby boven lag te slapen, zoals ook blijkt uit de toelichting bij hun verzoeken tot schadevergoeding. De rechtbank rekent het de verdachte en zijn medeverdachten zwaar aan dat zij kennelijk enkel hebben gedacht aan hun eigen (financiële) gewin en niet aan de gevolgen van de overval voor de slachtoffers. Daarnaast zorgt dit soort feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van cocaïne. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast is algemeen bekend dat aan harddrugs grote gezondheidsrisico’s kleven voor de gebruikers en dat die drugs direct en indirect de oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 22 augustus 2025, waaruit blijkt dat hij in mei 2021 en april 2022 eerder is veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank houdt daar in strafverzwarende zin rekening mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 10 april 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat bij een bewezenverklaring sprake is van een delictpatroon van gewelds- en vermogensdelicten. De verdachte heeft verklaard dat hij drugskoerier is, waarmee vaststaat dat hij zich in een crimineel netwerk begeeft. Hij heeft aangegeven dat hij hier afstand van wil nemen, maar het moeilijk vindt om een andere wending aan zijn leven te geven. Het ontbreekt de verdachte aan een dagelijkse structuur, een legaal inkomen en sociale contacten met een positieve invloed. De reclassering heeft ook vraagtekens over zijn middelengebruik. Daarnaast is het niet duidelijk of de verdachte beschikt over een steunend netwerk. De reclassering ziet op dit moment geen beschermende factoren in zijn leven. Verder vermeldt de reclassering dat de verdachte tussen mei 2022 en mei 2024 onder toezicht heeft gestaan van de jeugdreclassering en dat dit toezicht – ondanks het niet-behalen van alle gestelde doelen – positief is afgerond. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Zowel het risico op letsel als het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering acht het wenselijk dat de verdachte hulp en sturing krijgt, zodat hij zijn leven anders kan inrichten en een delictvrij bestaan kan opbouwen. Gelet op het voorgaande heeft de reclassering geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een contactverbod met de medeverdachten;
  • zich inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding;
  • meewerken aan middelencontrole;
  • het volgen van de training Werken aan Werk.
Adolescentenstrafrecht
De reclassering heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij de verdachte is geen sprake van een licht verstandelijke beperking en hoewel uit eerdere rapportages van de jeugdreclassering en Reclassering Nederland blijkt dat hij de gevolgen van zijn handelen niet altijd goed overziet, ziet de reclassering geen zwaarwegende redenen voor toepassing van het jeugdrecht. Bovendien is de verdachte opnieuw in beeld gekomen vanwege een ernstig strafbaar feit, kort nadat het toezicht door de jeugdreclassering was beëindigd.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank niet mee in het verzoek van de raadsvrouw om het jeugdstrafrecht toe te passen en houdt zij vast aan het uitgangspunt dat voor meerderjarige verdachten het volwassenstrafrecht geldt.
Conclusie
De ernst van de feiten en de rol die de verdachte daarin heeft gespeeld door een vuurwapen mee te nemen maken dat de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend vindt. De rechtbank ziet, mede gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
drie jarenmoet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
STK Horloge;
EUR 1319,40.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder het horloge moet worden teruggegeven aan [slachtoffer 1] en het geldbedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 in beslag genomen voorwerp moet worden teruggegeven aan [slachtoffer 1], aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, en het onder 2 in beslag genomen voorwerp aan de verdachte moet worden teruggegeven.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.000,- ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade wordt gevorderd wegens het lichamelijk letsel en de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor dit feit. Subsidiair heeft zij verzocht om de hoogte van schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.000,-, gelet op de voorgestelde schadevergoedingen in de zogenoemde Rotterdamse schaal en de schadevergoedingen toegekend in vergelijkbare zaken.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast dan door lichamelijk letsel of doordat hij in zijn eer of goede naam is geschaad. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij zal daartoe in beginsel voldoende concrete gegevens moeten overleggen, op basis waarvan het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Daarvan is in dit geval geen sprake, aangezien de benadeelde partij geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel.
Geen onderbouwing is nodig, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon moet worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit (een gewelddadige woningoverval) de nadelige gevolgen voor [slachtoffer 1] zozeer voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering – gelet op de onderbouwing en naar maatstaven van billijkheid – gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
8.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.798,- ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit € 770,- aan eigen risico en € 28,- voor medicatie. De gestelde immateriële schade bedraagt € 10.000,- en wordt gevorderd wegens het lichamelijk letsel en de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor dit feit. Subsidiair heeft zij verzocht om de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 5.000,-, gelet op de voorgestelde schadevergoedingen in de zogenoemde Rotterdamse schaal en de schadevergoedingen toegekend in vergelijkbare zaken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering, de overgelegde stukken en de toelichting daarop ter zitting voldoende blijkt dat de gestelde materiële schade, bestaande uit het eigen risico van € 770,- en de medicatie van € 28,-, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het materiële deel van de vordering zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 29 juli 2024.
Gelet op wat hiervoor in paragraaf 8.1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Uit de overgelegde stukken ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel blijkt namelijk dat bij [slachtoffer 2] PTSS is vastgesteld. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal het dit deel van de vordering – gelet op de onderbouwing en naar maatstaven van billijkheid – gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
8.3
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Op grond van artikel 6:166 BW zal de rechtbank bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een medeverdachte de eerdergenoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
8.4
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 63 en 312 Sr;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelaste de teruggave aan de rechthebbende van:
1 STK Horloge;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
- EUR 1319,40.
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit geldbedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit geldbedrag vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd geldbedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 4.000,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 50 dagen en bepaalt dat het te betalen geldbedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat voor zover dit geldbedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.798,-, bestaande uit € 798,- als vergoeding voor de materiële en € 6.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit geldbedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit geldbedrag vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd geldbedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 6.798-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 68 dagen en bepaalt dat het te betalen geldbedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat voor zover dit geldbedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2025.