ECLI:NL:RBNHO:2025:11808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
15/242733-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld tijdens de nachtrust in een woning door meerdere personen

Op 18 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 29 juli 2024 te Bovenkarspel een woning is binnengedrongen en daarbij geweld heeft gebruikt tegen de bewoners. De verdachte werd niet bewezen geacht dat hij opzet had op de met een vuurwapen gepleegde handelingen, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 730 dagen, waarvan 459 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank behandelde ook vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen werden toegewezen aan de slachtoffers voor immateriële en materiële schade. De rechtbank overwoog dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar waren, ondanks enkele inconsistenties, en dat de verdachte en zijn medeverdachten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers hadden gemaakt. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling na de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/242733-24 (P)
Uitspraakdatum: 18 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, en mr. S. Vermeulen, advocaat van de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 juli 2024 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, omstreeks 02:25 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen geld en/of een rijbewijs (op naam van [slachtoffer 1]) en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (op) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]:
- een (vuur)wapen te tonen en/of te richten en/of
- bij de handen en/of armen vast te grijpen en/of (vervolgens) de armen te trachten aan elkaar vast te binden en/of tapen en/of
- ( met een vuurwapen) te slaan op het hoofd en/of lichaam.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, inclusief alle gedachtestreepjes.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld. Subsidiair heeft hij partiële vrijspraak verzocht voor de ten laste gelegde geweldshandelingen, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte geweld heeft gebruikt dan wel opzet heeft gehad op het geweld gepleegd door een ander. Op de verweren van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
BewijsmiddelenDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 29 juli 2024 omstreeks 02.25 uur kreeg de politie een melding van een ruzie in de woning aan de [adres 2], waarbij mogelijk een schot zou zijn gehoord. Kort daarna werd door de politie een personenauto aan de kant gezet die met hoge snelheid vanuit de richting van het incident kwam gereden. In deze auto zaten [dader 1] (als bestuurder), en de drie verdachten [dader 2] (als bijrijder rechtsvoor), [verdachte] (als passagier rechtsachter) en [dader 3] (als passagier linksachter). Bij een fouillering bleek dat de medeverdachte [dader 2] een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] en een horloge van het merk Seiko in zijn zak had. Vervolgens zijn bij een doorzoeking van de auto twee bivakmutsen en een muts met bril, een bak met muntgeld en – onder de bijrijdersstoel – een vuurwapen aangetroffen.
In de woning aan de [adres 2] trof de politie de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan. [slachtoffer 1] heeft diezelfde dag aangifte gedaan van een gewapende woningoverval. Daarin heeft hij verklaard dat drie personen met bivakmutsen op via de achterdeur de woning binnenkwamen, dat hij door één van de personen – die hij omschrijft als 1.80 meter lang met een lichtere huidskleur – is vastgehouden en dat een ander – die hij omschrijft als 1.70 m lang met een donkere huidskleur – een vuurwapen bij zich had en dat ook trok, dat hij met die persoon het gevecht is aangegaan en dat hij letsel heeft waaronder een hoofdwond. [slachtoffer 2] heeft op dezelfde dag een getuigenverklaring afgelegd. Daarin verklaart zij dat er twee personen met gezichtsbedekking in de woning waren toen zij beneden kwam, dat de eerste persoon die zij zag – die zij omschrijft als getint en 1.75 meter lang – haar zei dat ze stil moest zijn, dat hij ook “[voornaam] ” naar de achtertuin schreeuwde waar kennelijk een derde persoon stond, dat een van hen een vuurwapen bij zich had en dat zij klappen heeft gehad van een van hen. In haar aanvullende getuigenverklaring van 10 augustus 2024 verklaart zij dat zij klappen heeft gekregen van de jongen die steeds bij haar was. Bij het forensisch onderzoek in de woning is een beschadiging van de wc-deur gezien, passend bij een inschot, en zijn een huls en een kogel aangetroffen. Het hierop aanwezige celmateriaal is vergeleken met het DNA-profiel van de medeverdachte [dader 2]. Op basis daarvan kan de medeverdachte [dader 2] als donor van het celmateriaal worden aangemerkt. Uit vergelijkend onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat er sterke aanwijzingen zijn dat deze munitiedelen zijn verschoten met het vuurwapen dat is aangetroffen in de auto van de verdachten. Verder is aan de binnenzijde van de (bivak)mutsen DNA aangetroffen van de verdachten, passend bij de vindplaats van de (bivak)mutsen en de plaats van de verdachten in de auto. Tot slot blijkt uit de foto’s bij de aangifte van [slachtoffer 1] en de medische verklaring over [slachtoffer 2] dat beide aangevers letsels hebben opgelopen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet – evenals de verdediging – in het dossier aanwijzingen dat [slachtoffer 1] zich bezig houdt met de handel in drugs vanuit zijn woning, wat mogelijk een reden is geweest voor de aangevers om geen volledige openheid van zaken te geven en verklaringen onderling op elkaar af te stemmen. De rechtbank stelt ook vast dat beide aangevers niet geheel consistent en niet steeds uit eigen waarneming hebben verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat de verklaringen als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven, te meer nu deze verklaringen op essentiële punten steun vinden in het dossier en in de kern – er zijn drie personen met gezichtsbedekking en één vuurwapen onze woning binnengedrongen – ongewijzigd zijn gebleven. De voorgaande kanttekeningen zijn wel aanleiding voor de rechtbank om de verklaringen kritisch te bezien en met de nodige behoedzaamheid te gebruiken.
Alternatief scenario
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met de medeverdachten [dader 2] en [dader 3] in de woning van [slachtoffer 1] was omdat [dader 2] drugs wilde kopen. Van gezichtsbedekking was geen sprake. [dader 2] zou op een gegeven moment iets in zijn zak hebben gestopt, waarna er tussen hem en [slachtoffer 1] een worsteling is ontstaan. De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen voor het eerst heeft gezien tijdens deze worsteling en dat [slachtoffer 1] dit toen in zijn handen had. De verdachte zou toen met muntgeld hebben gegooid.
De rechtbank acht het scenario dat de verdachte heeft geschetst niet aannemelijk, omdat de objectieve vaststellingen (zie de inleiding) beter passen bij het scenario van de aangevers. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op de kort na de melding in de auto aangetroffen (bivak)mutsen met daarop DNA-profielen die overeenkomen met die van de drie verdachten en op de sporen op de in de woning verschoten munitie, die naar de medeverdachte [dader 2] leiden. De rechtbank verwerpt dan ook het alternatieve scenario.
Conclusie
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte, samen met de medeverdachten, in de nacht van 28 op 29 juli 2024 met gezichtsbedekkende (bivak)mutsen op, het huis van de aangevers binnen is gegaan en daar spullen heeft weggenomen en dat hij daarbij aangever [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of de verdachte heeft geweten dat de medeverdachte [dader 2] een vuurwapen bij zich had. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte opzet heeft had op de met het vuurwapen gepleegde handelingen, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op 29 juli 2024 te Bovenkarspel, omstreeks 02:25 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, tezamen en in vereniging met anderen, geld en een rijbewijs (op naam van [slachtoffer 1]) en een horloge, die geheel aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
- bij de handen en/of armen vast te grijpen en
- te slaan op het hoofd.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd om aan de verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op te leggen voor de duur van drie jaar in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en zijn beperkte rol in de gebeurtenissen die nacht. De raadsman heeft primair verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft hij verzocht om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met eventueel een contactverbod als bijzondere voorwaarde of als 38v-maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een nachtelijke woningoverval, waarbij zij met (bivak)mutsen op een huis zijn binnengedrongen en fysiek geweld tegen de bewoners hebben gebruikt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Die hebben angstige momenten moeten doorstaan, mede omdat hun baby boven lag te slapen, zoals ook blijkt uit de toelichting bij hun verzoeken tot schadevergoeding. De rechtbank rekent het de verdachte en zijn medeverdachten zwaar aan dat zij kennelijk enkel hebben gedacht aan hun eigen (financiële) gewin en niet aan de gevolgen van de overval voor de slachtoffers. Daarnaast zorgt dit soort feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 22 augustus 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad daarom niet in het nadeel van de verdachte laten meewegen bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 augustus 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat zij vanwege de ontkennende proceshouding van de verdachte moeilijk kunnen beoordelen welke criminogene factoren hebben bijgedragen aan de onderhavige verdenking. Bij een bewezenverklaring van de tenlastelegging kunnen het sociale netwerk van de verdachte en zijn middelengebruik als risicofactoren worden beschouwd. De verdachte heeft aangegeven afstand te hebben genomen van zijn negatieve sociale netwerk en zijn cannabisgebruik aanzienlijk te hebben verminderd, wat duidt op een zekere mate van probleeminzicht en motivatie tot gedragsverandering. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische problematiek, en ook op sociaal-maatschappelijk en financieel gebied zijn er geen problemen. De verdachte beschikt over een stabiele thuissituatie en een steunend netwerk. Daarnaast heeft hij een fulltime baan en start hij in september dit jaar met een nieuwe opleiding. Gelet op het lage risico op recidive en letsel, alsmede het ontbreken van een hulpvraag, adviseert de reclassering om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Verder weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat zijn schorsingstoezicht positief is verlopen en dat hij er blijk van heeft gegeven zijn leven weer op de rit te hebben.
Conclusie
De ernst van het feit maakt dat de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van enige duur passend vindt. De rechtbank ziet, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan gerekwireerd en gelet op de persoon van de verdachte, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
730 dagenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, 459 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 urenopleggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.000,- ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade wordt gevorderd wegens het lichamelijk letsel en de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht de hoogte van immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.000,-, gelet op de voorgestelde schadevergoedingen in de zogenoemde Rotterdamse schaal en schadevergoedingen toegekend in vergelijkbare zaken.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend, indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast dan door lichamelijk letsel of doordat hij in zijn eer of goede naam is geschaad. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij zal daartoe in beginsel voldoende concrete gegevens moeten overleggen, op basis waarvan het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Daarvan is in dit geval geen sprake, aangezien de benadeelde partij geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel.
Geen onderbouwing is nodig, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon moet worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (een gewelddadige woningoverval) de nadelige gevolgen voor [slachtoffer 1] zozeer voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering – gelet op de onderbouwing en naar maatstaven van billijkheid – gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
7.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.798,- ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit € 770,- aan eigen risico en € 28,- voor medicatie. De gestelde immateriële schade bedraagt € 10.000,- en wordt gevorderd wegens het lichamelijk letsel en de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht om de hoogte van immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 5.000,-, gelet op de voorgestelde schadevergoedingen in de zogenoemde Rotterdamse schaal en toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare zaken. Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering, de overgelegde stukken en de toelichting daarop ter zitting voldoende blijkt dat de gestelde materiële schade, bestaande uit het eigen risico van € 770,- en de medicatie van € 28,-, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Het materiële deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 29 juli 2024.
Gelet op wat hiervoor in paragraaf 7.1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Uit de overgelegde stukken ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel blijkt namelijk dat bij [slachtoffer 2] PTSS is vastgesteld. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering – gelet op de onderbouwing en naar maatstaven van billijkheid – gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
7.3
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Op grond van artikel 6:166 BW zal de rechtbank bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een medeverdachte de eerdergenoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
7.4
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 312 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
730 (zevenhonderddertig) dagen;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 459 (vierhonderdnegenenvijftig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit geldbedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 4.000,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 50 dagen en bepaalt dat het te betalen geldbedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een geldbedrag van
€ 6.798,-, bestaande uit € 798,- als vergoeding voor de materiële en € 6.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit geldbedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit geldbedrag vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 6.798-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 68 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2025.