ECLI:NL:RBNHO:2025:11848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/356257 / HA ZA 24-486
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij verkoop van boten onder kostprijs

In deze zaak vordert Connecting, Constructie- en Technische Handelsonderneming B.V. (hierna: Connecting) schadevergoeding van gedaagden, waaronder KWTS Holding B.V. en [gedaagde 3], wegens onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen. Connecting stelt dat [gedaagde 3] als bestuurder van [bedrijf 1] stelselmatig boten heeft verkocht aan [gedaagde 1] voor prijzen die ver onder de kostprijs lagen, waardoor [bedrijf 1] schade heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 3] onbevoegd handelde door boten te verkopen zonder instemming van medebestuurder [betrokkene 1]. De rechtbank concludeert dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door zes boten van [bedrijf 1] in bezit te houden, en veroordeelt [gedaagde 1] tot schadevergoeding van € 150.898,86. De vorderingen van Connecting worden voor het overige afgewezen, en Connecting wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/356257 / HA ZA 24-486
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
CONNECTING, CONSTRUCTIE- EN TECHNISCHE HANDELSONDERNEMING B.V.,
te Krommenie,
eisende partij,
hierna te noemen: Connecting,
advocaten: mr. E.M.A.C. van Dort en mr. A.H.I. van der Kroef,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats 1] ,
2.
KWTS HOLDING B.V.,
te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. T. Spronk.
Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde 1] , KWTS en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 november 2024
- de producties 54 tot en met 66 van Connecting
- de producties 60 tot en met 87 van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de pleitaantekeningen van de advocaten van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Connecting is een groothandel in onder andere (non-)ferrometalen, halffabrikaten en gereedschapswerktuigen. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is indirect medebestuurder en -aandeelhouder van Connecting.
2.2.
[gedaagde 1] is een familiebedrijf dat is gespecialiseerd in de verkoop van plezierjachten. Enig bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] is [bedrijf 3] B.V. waarvan de ouders van [gedaagde 3] de bestuurders zijn. Feitelijk vervult [gedaagde 3] de rol van directeur bij [gedaagde 1] .
2.3.
Op 5 februari 2021 hebben [betrokkene 1] en [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht. Via hun persoonlijke vennootschappen [bedrijf 2] B.V. ( [betrokkene 1] ) en KWTS ( [gedaagde 3] ) waren zij de bestuurders. Aandeelhouders van [bedrijf 1] zijn [bedrijf 2] (50%), KWTS (40%) en [bedrijf 3] B.V. (10%). Bij de oprichting hebben [gedaagde 1] en [bedrijf 2] ieder € 80.000 aan [bedrijf 1] geleend.
2.4.
De statuten van [bedrijf 1] bevatten onder meer de volgende bepalingen:
“(…)
Bestuur
Artikel 16
(…)
3. Het bestuur is belast met het besturen van de vennootschap. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de vennootschap en de met haar gedragen onderneming.
(…)
Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door het bestuur met voorafgaande toestemming van de algemene vergadering.
(…)
Vertegenwoordiging
Artikel 17
1. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt slechts mede toe aan:
iedere bestuurder met de algemene titel algemeen directeur afzonderlijk;
twee gezamenlijk handelende bestuurders.
2. In alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer bestuurders wordt de vennootschap niettemin op de hiervoor gemelde wijze vertegenwoordigd.
(…)”.
2.5.
[bedrijf 1] vervaardigt en verhandelt plezierjachten. Zij vervaardigt boten in drie verschillende uitvoeringen/modellen: MALINA23, MALINA20 en ALLCRAFT565. [bedrijf 1] bood tevens de modellen Allcraft CARP 4000 en Allcraft CARP 5000 aan, die werden ingekocht bij Connecting.
2.6.
[bedrijf 1] produceerde in de anderhalf jaar na oprichting gemiddeld één boot per week. Doelstelling was om de productie op te schalen naar twee boten per week.
2.7.
[betrokkene 1] hield zich binnen [bedrijf 1] voornamelijk bezig met de productie van de boten en [gedaagde 3] met de verkoop en administratie. De boekhouding was uitbesteed aan [bedrijf 4] VOF (hierna: [bedrijf 4] ).
2.8.
Vanaf de oprichting huurde [bedrijf 1] bedrijfsruimte in een bedrijfspand aan de [adres] in [plaats 2] . Dat bedrijfspand is eigendom van [gedaagde 1] . De huurprijs bedroeg € 6.970,11 per maand.
2.9.
In de periode 28 juli 2021 tot en met 13 september 2022 heeft Connecting voor een totaalbedrag van € 119.307,70 materialen en producten geleverd aan [bedrijf 1] . Hiervan is een bedrag van € 106.336,50 onbetaald gebleven.
2.10.
Op 26 februari 2021 heeft [gedaagde 3] een e-mail gestuurd aan [bedrijf 5] met als bijlage een voorlopige prijslijst. Behalve indicatieve prijzen vermeldt de e-mail dat de genoemde prijzen inclusief btw voor de klant zijn en dat de dealermarge 25% is.
2.11.
Bij e-mail van 26 maart 2021 heeft [gedaagde 3] een voorlopige prijslijst voor de MALINA23 aan [betrokkene 1] gestuurd. De daarin vermelde standaard consumentenprijs inclusief btw is € 24.950.
2.12.
In augustus 2021 bedroeg de consumentenprijs inclusief btw voor de MALINA23 € 28.950. Als gevolg van stijgende kosten zijn de consumentenprijzen inclusief btw in maart 2022 verhoogd naar € 26.450 voor de MALINA20 en € 31.450 voor de MALINA23. De consumentenprijs voor een Allcraft565 bedroeg in mei 2022 € 14.950.
2.13.
In de periode mei 2021 tot en met 1 juli 2022 heeft [gedaagde 3] 34 door [bedrijf 1] geproduceerde boten verkocht aan [gedaagde 1] . Het betreft 15 MALINA23 modellen, 6 MALINA20 modellen en 13 ALLCRAFT 565 modellen. [gedaagde 3] heeft bij elke verkoop aan [gedaagde 1] 25% dealerkorting op de consumentenprijs gegeven.
2.14.
[gedaagde 3] heeft het merendeel van de van [bedrijf 1] gekochte boten verkocht aan consumenten. Een ander deel van de gekochte boten is in gebruik genomen door de botenverhuurtak van [gedaagde 1] “ [bedrijf 6] ”.
2.15.
Op 20 mei 2022 heeft [bedrijf 4] een kolommenbalans over de periode 1-1-2022 tot en met 31-5-2022 en een overzicht van de openstaande crediteuren aan [betrokkene 1] en [gedaagde 3] gemaild.
2.16.
Op 24 mei 2022 heeft [gedaagde 3] de volgende e-mail verstuurd aan onder andere [betrokkene 1] :
“Met betrekking tot de huidige stand van zaken rond [bedrijf 1] BV even deze mail;
-Gisteren (23/05) hebben [betrokkene 1] en ik na overleg besloten om alle (…) krachten per direct niet meer werkzaam te laten zijn bij [bedrijf 1] . Dit om verder oplopende kosten te voorkomen. (…)
-Morgen (25/05) hebben we om 10:00u. gezamenlijk afgesproken om inventaris/ gereedschappen inzichtelijk te maken, en evt. te overleggen om dit ter gelden te maken. (…) Evt. opbrengsten kunnen dan gebruikt worden t.b.v. openstaande posten.
(…)
-Met betrekking tot de huidige financiële situatie → Er is een sterke financieringsbehoefte vanuit [bedrijf 1] BV. De liquiditeit is in het geding, en Btw-afdracht/ crediteuren kunnen niet meer (volledig) worden voldaan. Graag spoedig overleg met alle partijen m.b.t. een extra financieringsmogelijkheid. [bedrijf 1] BV is bereid om onder voorwaarden een extra financiering te bieden, wanneer Connecting of [betrokkene 1] bereid is om onder gelijke voorwaarden eenzelfde financiering aan te bieden.
-1x Prototype 450 Allcraft uit de voorraad van [bedrijf 1] BV staat nog bij [gedaagde 1] .
-1x MALNA23 NL-AWE02313B222 uit de voorraad van [bedrijf 1] BV staat nog bij Connecting.
(…)”.
2.17.
Medio mei 2022 is [bedrijf 1] overgestapt naar een andere boekhouder, te weten [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]).
2.18.
In september en november 2022 heeft [gedaagde 1] twee geldleningen van elk € 30.000 verstrekt aan [bedrijf 1] . Noordervaartdijk 15 B.V. (hierna: Noordervaartdijk), waarvan [betrokkene 1] bestuurder is, heeft eveneens € 30.000 aan [bedrijf 1] geleend.
2.19.
Op 10 oktober 2022 heeft [betrokkene 1] het volgende gemaild aan [gedaagde 3] :
“We hebben Bericht gehad van [betrokkene 3].
Hij vraagt of wij het contract willen komen doornemen wat zij gemaakt hebben. (dinsdag)
Lukt dat?
Wil jij ook de facturen maken van de laatste 4 Malina 23 boten deze compleet met kussens en alle toebehoren.
Dit licht allemaal nog op voorraad bij [bedrijf 1] .
Dan kunnen wij de [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de laatste 3 boten ook betalen!
Zoals het er nu uitziet kunnen de 4 Malina snijpakketen volgende week woensdag klaar zijn.
(…)”.
2.20.
Op 27 oktober 2022 heeft de vrouw van [betrokkene 1] het volgende gemaild aan [gedaagde 3] :
“Wil jij de laatste boten nog even factureren zodat wij de btw kunnen indienen, dit moet voor maandag”.
2.21.
De huurovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [gedaagde 1] voor de bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats 2] is per 1 december 2022 beëindigd.
2.22.
Vanaf medio 2023 hebben [betrokkene 1] en [gedaagde 3] gesproken over het ontvlechten van de samenwerking binnen [bedrijf 1] . De activiteiten van [bedrijf 1] lagen toen al enkele maanden stil.
2.23.
Op 6 september 2023 heeft [gedaagde 3] de volgende e-mail verstuurd aan [betrokkene 1] :
“(…)
Graag zou ik van jullie vernemen wanneer wij een vergadering zouden kunnen inplannen samen met [betrokkene 2]. (…)
Gesprekspunten:
-Administratie, er is eerder overeengekomen dat jullie de administratieve werkzaamheden (…) van [betrokkene 5] zouden overnemen. Wij zouden graag inzage krijgen in de jaarrekeningen en een update krijgen.
-Goederen, er zijn door Connecting, [gedaagde 3] en Johlex
(de rechtbank: een vennootschap van [gedaagde 3] )goederen en voorraden ‘meegenomen’ welke nog gefactureerd dienen te worden. Er moet een pva komen om dit zsm te realiseren en af te handelen. Resterende spullen van [bedrijf 1] zullen verkocht moeten worden.
-Toekomst [bedrijf 1] , hier is al eerder over gesproken en dienen concrete afspraken over gemaakt te worden (gezien de activiteiten zijn stilgelegd).
(…)”
2.24.
Op 3 november 2023 heeft [gedaagde 3] de volgende e-mail gestuurd aan [betrokkene 1] , met cc aan [betrokkene 2]:
“Afgelopen periode hebben wij om de tafel gezeten omtrent het voortbestaan van [bedrijf 1] BV.
Helaas hebben onze gesprekken tot op heden niet geresulteerd tot enige duidelijkheid of concretisering. Tijdens het laatste gesprek (…) hebben jullie aangegeven een ronde te willen doen en een week later met een voorstel te komen m.b.t. terugname van goederen/gereedschappen door Connecting BV. Gelijk was [gedaagde 1] BV bereid voorraden over te nemen om zo de schuldenlast terug te brengen en tot opheffing van [bedrijf 1] BV over te gaan. Helaas hebben we sindsdien niets meer vernomen.
(…)
Tijdens de gesprekken is ook duidelijk geworden dat er behoorlijke schulden zijn die niet voldaan kunnen worden. Er zijn onvoldoende liquide middelen om alle schuldeisers (…) te kunnen voldoen. Omdat er vanuit beide zijden is aangegeven dat een faillissement niet wenselijk is, hebben we besproken dat de optie bespreekbaar moet zijn dat [gedaagde 1] BV de voorraad aan boten tegen eerder bepaalde waarde overneemt, en gelijktijdig Connecting BV de besproken lijst machines/ gereedschappen/ etc., tegen eerder bepaalde waarde overneemt. (…)
Ondertussen blijft het vanuit jullie kant wederom stil (…) Daarbij moet ik aangeven dat de bereidheid vanuit [gedaagde 1] BV steeds minder sterk wordt mede gezien de huidige marktomstandigheden in combinatie met garantieafhandeling van geproduceerde en geleverde boten. Er worden veel problemen ondervonden met de boten die door ons geproduceerd zijn.
(…)”.
2.25.
Op 7 november 2023 heeft [gedaagde 3] namens [bedrijf 1] een offerte voor [gedaagde 1] opgemaakt voor de verkoop van vier MALINA23 boten en twee MALINA20 boten. De MALINA23 boten met de CIN-nummers NL-AWE02322G223, NL-AWE02323E222, NL-AWE02324E222 en NL-AWE02325E222 zijn geoffreerd voor € 25.991,73 ex btw per stuk. De MALINA20 boten met de CIN-nummers NL-AWE02007H223 en NL-AWE02008H223 zijn geoffreerd voor € 21,859,50 per stuk.
2.26.
Op 10 november 2023 heeft [betrokkene 2] namens [betrokkene 1] een voorstel aan [gedaagde 3] gemaild voor afwikkeling van [bedrijf 1] . In die e-mail staat onder meer het volgende:
“(…)
Samengevat
[gedaagde 3] betaalt EUR 42.256,02 en ontvangt daarvoor 6 boten en 4 snijpakketten.
(…)
Connecting heeft alle materialen geleverd, neemt machines over en haalt deze op, (…)”
2.27.
Op dezelfde datum heeft [gedaagde 3] in reactie het volgende gemaild aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] :
“(…)
-Begrijp ik goed dat de machines conform de lijst worden gewaardeerd (en verkocht?) En de boten verder niet? Er is door [gedaagde 1] BV eerder aangegeven dat zij dit niet geheel reëel vinden. (…)
-Wat is de beredenering dat [gedaagde 1] BV zorg zou moeten dragen voor de genoemde BTW afdracht van € 42.370,53. En klopt dit bedrag wel? Dit is de BTW op de facturen van de gefactureerde boten (6x), de gefactureerde snijpakketten en de nog te factureren boot aan de Noordervaartdijk 15BV, alsmede de btw op de creditfactuur van Connecting inzake de machines (…). Ik ben van mening dat [gedaagde 3] meer voordeel heeft dan Connecting, immers [gedaagde 3] ontvangt nieuwe boten waar nog een goede marge op te behalen valt, de snijpakketten brengen ook nog een leuke winst op, Connecting daarentegen neemt gebruikte oude machines terug die daadwerkelijk minder op zullen leveren dan waar Connecting deze nu voor terugneemt.
-De debiteurenlijst is fictief, begrijp ik? Neen, we hebben vorige week van jou een factuur ontvangen waarop 6 boten zijn gefactureerd vanuit [bedrijf 1] naar [gedaagde 3] en de factuur voor de snijpakketten staat nog open.
(…)”.
2.28.
Op 14 november 2023 heeft [gedaagde 3] het volgende gemaild aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] :
“(…)
Ik heb onderstaande meegenomen in het gesprek met [bedrijf 1] BV (…). [gedaagde 1] BV geeft aan zeer ontevreden te zijn met geproduceerde boten. De hoeveelheid (aanzienlijke) garantiegevallen i.c.m. een afnemende markt en hoge voorraden maakt het dat [gedaagde 3] aangeeft dat de geoffreerde waarde niet reëel is. Bovendien wordt aangegeven dat de boten overjarig zijn.
Wanneer we volgende uitgangspunten in een overeenkomst vast kunnen leggen is het wellicht alsnog mogelijk naar een bedrijfsbeëindiging toe te werken;
(…)
De voorraad boten wordt overgenomen en gefactureerd aan [gedaagde 1] conform offerte – € 134.024,97 incl. BTW.
(…)”.
2.29.
Op dezelfde datum heeft [betrokkene 2] namens [betrokkene 1] in reactie het volgende gemaild aan [gedaagde 3] :
“(…)
We stellen voor om alles maar 50-50 te verdelen d.w.z. de boten, snijpakketten, machines, ieder voor een gelijk deel. Jullie boten en machines en wij idem voor gelijk deel. (…)”.
2.30.
Op 22 november 2023 heeft [gedaagde 3] namens [bedrijf 1] een factuur met nummer 10099 gestuurd aan [gedaagde 1] voor twee MALINA23 boten met CIN-nummers NL-AWE02323E233 en NL-AWE02325E222 voor een prijs van € 25.991,73 ex btw per stuk en twee MALINA20 boten met CIN-nummers NL-AWE02007H223 en NL-AWE02008H223 voor een prijs van € 21.859,50 per stuk. Daarnaast is een aantal extra’s zoals stootkussens gefactureerd. Het totaalbedrag van de factuur was € 93.674,98. Deze factuur is niet betaald.
2.31.
Eind november 2023 heeft [betrokkene 1] namens [bedrijf 1] een creditfactuur aan [gedaagde 1] gestuurd voor een bedrag van € 93.674,98.
2.32.
Op 29 november 2023 heeft [betrokkene 1] de volgende e-mail aan [gedaagde 3] gestuurd:
“(…)
Allereerst zijn wij gezamenlijk bevoegd dus als een van de partijen het niet eens is met iets dan dient er eerst overeenstemming te zijn alvorens zaken worden gedaan.
(…)
De gemaakte afspraak om alle kosten en opbrengsten samen te delen is dan ook nog steeds van toepassing en de taakverdeling bij opstart opgegeven is medio 2022 gewijzigd omdat de ingehuurde accountant van [gedaagde 3] kantoor [bedrijf 4] niet langer de wettelijke verplichtingen wenste uit te voeren.
Doordat wij de afgelopen maand gereed zijn gekomen met het voeren van de bedrijfsadministratie tot en met heden en alles inzichtelijk is vastgelegd komen wij allerlei niet gefactureerde of afgewikkelde zaken tegen.
(…)
Ik heb ook aangegeven met de prijzen van de boten niet akkoord te kunnen gaan. (…)De winstneming op de boten wordt geheel aangewend bij [gedaagde 3] terwijl [bedrijf 1] verlieslatend was. Hierdoor benadelen jullie als medeaandeelhouder mij moedwillig hetgeen ik niet kan accepteren. (…)
Zoals afgesproken zijn alle activiteiten stilgelegd als ook alle handelingen dus een verrekening van de facturen van [gedaagde 3] en de levering van boten kan totdat hierover overeenstemming is ontstaan geen doorgang vinden. (…)”.
2.33.
In het dossier bevindt zich een schriftelijke getuigenverklaring van [betrokkene 2], gedateerd 14 augustus 2024. Zij verklaart daarin het volgende:
“Hierbij verklaar ik, [betrokkene 2], dat ik aanwezig ben geweest bij de gesprekken over de beëindiging van de samenwerking tussen [betrokkene 1] en [gedaagde 3] die eind 2023 hebben plaatsgevonden. Ook [betrokkene 6] van [gedaagde 1] was daarbij aanwezig. Tijdens die gesprekken is geen overeenstemming bereikt over de verkoop van de voorraad boten van [bedrijf 1] aan [gedaagde 1] . De factuur met factuurnummer 10099 troffen de heer [betrokkene 1] en eind november 2023 aan in het administratiesysteem van [bedrijf 1] . Wij hebben voor die factuur toen direct een creditfactuur opgemaakt, omdat de heer [betrokkene 1] nooit akkoord is gegaan met deze verkoop.”
2.34.
Op verzoek van Connecting heeft de voorzieningenrechter op 15 december 2023 verlof verleend om ter verzekering van haar onder 2.9 genoemde vordering ten laste van [bedrijf 1] conservatoir beslag te leggen op machines en gereedschappen en vier MALINA23 boten met CIN nummers: NL-AWE02322G223, NL-AWE02323E222, NL-AWE02324E222 en NL-AWE02325E222 die zich bevinden in de voormalige gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats 2] . Op 15 januari 2024 heeft de deurwaarder namens Connecting geprobeerd voormeld beslag te leggen, maar heeft de goederen niet aangetroffen.
2.35.
Per 12 januari 2024 heeft KWTS ( [gedaagde 3] ) zich teruggetrokken als bestuurder van [bedrijf 1] .
2.36.
Op 26 januari 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1] [bedrijf 1] per e-mail verzocht om € 94.309,50 te betalen. Dat bedrag bestond uit de geldlening van € 80.000 plus € 9.731,51 aan rente tot en met 15 januari 2024, een resterende huurschuld van € 2.973,26 voor de door [bedrijf 1] gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] en € 1.604,73 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.37.
[gedaagde 1] heeft het faillissement van [bedrijf 1] aangevraagd. Dit verzoek is door de rechtbank en het gerechtshof afgewezen vanwege het ontbreken van een steunvordering.
2.38.
Op 29 februari 2024 heeft [bedrijf 1] [gedaagde 3] en KWTS als bestuurders hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen door [gedaagde 3] en [gedaagde 1] . [bedrijf 1] heeft haar schade begroot op € 201.915,97 plus € 275.000,00.
2.39.
Bij akte van cessie van 4 maart 2024 heeft Connecting de volgende vorderingen overgenomen:
  • een vordering van [bedrijf 2] op [bedrijf 1] van € 89.866,67
  • een vordering van Noordervaartdijk op [bedrijf 1] van € 30.000,00.
2.40.
Bij akte van cessie van 4 maart 2024 heeft [bedrijf 1] de hiervoor onder 2.38 genoemde vordering op KWTS en [gedaagde 3] overgedragen aan Connecting tegen een koopprijs van € 260.000,00. Deze koopprijs is vervolgens verrekend met de onder 2.9 genoemde vordering van Connecting op [bedrijf 1] en de aan Connecting gecedeerde vorderingen als genoemd onder 2.39, waarna Connecting niets meer van [bedrijf 1] te vorderen had.
2.41.
In het dossier bevindt zich de volgende schriftelijke verklaring van [bedrijf 4] , de voormalig boekhouder van [bedrijf 1] , gedateerd 1 april 2025:
“Vanaf 1 maart 2021 tot en met eind mei 2022 heb ik in opdracht van [bedrijf 1] B.V. de administratie verzorgd. (…)
Na de oprichting heb ik meermaals (tussentijdse concept)kolommenbalansen overhandigd t.b.v. het bestuur van [bedrijf 1] B.V. Eind mei 2022 heb ik mijn werkzaamheden beëindigd (…)
(…)
3. Het overleg inzake het opstellen van de jaarrekening 2021 diende eind mei 2022 nog plaats te vinden tussen het bestuur van [bedrijf 1] B.V. en ondergetekende (…)
4. Ongeacht het wel of niet verwerken van punt 3 was het voor het bestuur van [bedrijf 1] B.V. en ondergetekende direct duidelijk dat er inzake 2021 een groot negatief resultaat behaald zou worden. Dit blijkt ook uit de conceptuele kolommenbalans over 2021 die door mij begin 2022 aan het bestuur is overhandigd (…).”

3.Het geschil

3.1.
Connecting vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
te verklaren voor recht dat [gedaagden] (in groepsverband) onrechtmatig hebben gehandeld jegens [bedrijf 1] en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] B.V. als gevolg daarvan heeft geleden;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade aan Connecting die [bedrijf 1] heeft geleden en de schade te begroten op € 629.610,30, te vermeerderen met wettelijke rente;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Connecting legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] , KWTS en [gedaagde 3] (gezamenlijk) onrechtmatig hebben gehandeld jegens [bedrijf 1] waardoor [bedrijf 1] schade heeft geleden. Het onrechtmatige handelen bestaat uit:
1) structurele frustratie van de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] door bestuurders KWTS/ [gedaagde 3] in samenwerking met [gedaagde 1] ; en
2) onrechtmatig confisqueren en achterhouden door [gedaagde 1] van eigendommen van [bedrijf 1] .
Connecting begroot haar schade als volgt:
  • frustratie van de bedrijfsvoering € 271.381,21
  • schade achterhouden goederen € 346.821,62
  • winstderving door achterhouden goederen
€ 629.610,30
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Connecting, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Connecting en, indien zij toch enig bedrag verschuldigd zouden zijn, verrekening met de vordering van [gedaagde 1] op [bedrijf 1] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Cessie
4.1.
De door Connecting in deze procedure ingestelde vordering ziet op een vorderingsrecht dat bij [bedrijf 1] berustte, maar door middel van cessie is overgedragen aan Connecting. [gedaagden] betwisten dat de vordering op de juiste wijze aan Connecting is overgedragen. Uit de cessieakte blijkt dat onder de cessie twee andere cessies liggen waarbij vorderingen van [bedrijf 2] en Noordervaartdijk op [bedrijf 1] van in totaal circa € 120.000 zijn overgedragen aan Connecting. Tezamen met een volgens Connecting al bestaande vordering van haar op [bedrijf 1] van circa € 140.000 resteerde een vordering van Connecting op [bedrijf 1] van € 260.000. Eveneens voor € 260.000 heeft Connecting de vordering van [bedrijf 1] op [gedaagden] gekocht en beide bedragen zijn met elkaar verrekend waarna Connecting niets meer van [bedrijf 1] te vorderen heeft.
4.2.
[gedaagden] betwisten de twee onderliggende cessies. Zij achten het niet aannemelijk dat Connecting daadwerkelijk aan [bedrijf 2] en Noordervaartdijk een reële tegenprestatie heeft betaald voor de overname van hun vorderingen op [bedrijf 1] en dat de onderliggende cessies schijnhandelingen zijn. Omdat de cessie afhangt van de twee onderliggende cessies, is de cessie waarbij de vordering van [bedrijf 1] is overgedragen aan Connecting non-existent. Dat heeft tot gevolg dat de vordering niet is overgedragen en nog bij [bedrijf 1] rust, aldus [gedaagden]
De tweede reden waarom de cessie volgens hen niet geldig is, is dat er geen rechtsgeldig bestuursbesluit is genomen. De cessie is voor beide partijen ondertekend door [betrokkene 1] . Deze had in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 1] een met die vennootschap tegenstrijdig belang, nu de vordering ver onder de waarde is verkocht aan Connecting. [betrokkene 1] had dit bestuursbesluit daarom niet zelf mogen nemen. Dat had volgens de statuten van [bedrijf 1] de algemene vergadering van aandeelhouders moeten doen. [bedrijf 1] is bij de cessie dus onbevoegd vertegenwoordigd door [betrokkene 1] , zodat de cessie niet tot stand is gekomen. Tot slot geldt dat de vordering van Connecting op [bedrijf 1] ter zake van geleverde materialen geheel of gedeeltelijk ondeugdelijk is. Omdat de rechtsgeldigheid van de cessie afhankelijk is van de onderliggende cessies, treffen deze gebreken aan de vordering van Connecting op [bedrijf 1] ook de cessie, aldus [gedaagden]
4.3.
Het verweer van [gedaagden] met betrekking tot de cessie van de vordering van [bedrijf 1] aan Connecting slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van een cessieakte die voldoet aan het bepaalbaarheidsvereiste en van mededeling van de cessie aan de schuldenaren. De cessie voldoet daarmee aan de constitutieve vereisten van artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is dus rechtsgeldig. Wat betreft het gestelde tegenstrijdige belang van [betrokkene 1] bij het sluiten van de cessie overweegt de rechtbank dat een bestuursbesluit waarbij sprake is geweest van tegenstrijdig belang in stand blijft zolang deze niet op een vordering van een belanghebbende op de voet van artikel 2:15 BW is vernietigd. Dat is niet gebeurd. Het door [betrokkene 1] genomen bestuursbesluit met betrekking tot de cessie is dus nog steeds in stand en [betrokkene 1] was als enig bestuurder van [bedrijf 1] ook bevoegd om de cessieakte te ondertekenen. [gedaagden] hebben voorts niet weersproken dat [bedrijf 2] en Noordervaartdijk allebei een vordering hadden op [bedrijf 1] . Of Connecting voor het overnemen van die vorderingen wel of niet een bedrag heeft betaald, is niet relevant. Een cessie kan immers ook om niet plaatsvinden. De stelling dat de onderliggende cessies schijnhandelingen zijn is tegenover betwisting onvoldoende onderbouwd. Uit de toelichting door Connecting kan worden opgemaakt dat deze ter incasso zijn overgedragen. Dat is in de onderhavige processuele constellatie niet onbegrijpelijk. Anders dan [gedaagden] betogen, is de vordering van Connecting op [bedrijf 1] ter zake van geleverde materialen niet overgedragen aan Connecting. Dit was van meet af aan een vordering van Connecting zelf op [bedrijf 1] en dus niet onderdeel van een onderliggende cessie.
Nu de verweren van [gedaagden] met betrekking tot de cessie niet slagen, is de vordering rechtsgeldig overgedragen van [bedrijf 1] aan Connecting en is Connecting dus ontvankelijk in de in deze procedure ingestelde vordering.
Onbehoorlijk bestuur
4.4.
Connecting stelt dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur waarvan [gedaagde 3] en KWTS een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Concreet verwijt Connecting hen structurele frustratie van de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] met als doel het bevoordelen van [gedaagde 1] . Bij aanvang van de samenwerking binnen [bedrijf 1] was afgesproken dat [betrokkene 1] de productie van de boten zou verzorgen en [gedaagde 3] de verkoop en administratie zou doen. [gedaagde 3] heeft volgens Connecting echter niets ondernomen om de verkoop van de door [bedrijf 1] geproduceerde boten mogelijk te maken. Connecting betoogt verder dat [gedaagde 3] de prijslijsten voor de boten zonder overleg met [betrokkene 1] heeft vastgesteld. Nadat de boekhouding was overgenomen door [betrokkene 2] ontdekte Connecting dat [gedaagde 3] de door [bedrijf 1] geproduceerde boten vanaf de oprichting in 2021 stelselmatig voor absurd lage prijzen aan [gedaagde 1] heeft verkocht. Op de boten gaf [gedaagde 3] , zonder dat met [betrokkene 1] te bespreken, [gedaagde 1] een korting van 25%. De door [gedaagde 1] betaalde prijs lag daarmee ver onder de kostprijs, zodat [bedrijf 1] per verkochte boot verlies leed terwijl [gedaagde 1] op deze manier uit de activiteiten van [bedrijf 1] financieel voordeel behaalde. Ook is sprake van evident tegenstrijdig belang met betrekking tot de transacties. Op grond van artikel van de statuten had [gedaagde 3] zich dienen te onthouden van transacties met [gedaagde 1] of in ieder geval expliciet toestemming moeten vragen van [betrokkene 1] voor de voorwaarden van die transacties. Tot slot heeft [gedaagde 3] [gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld om de voorraad boten en machines van [bedrijf 1] te confisqueren. [gedaagde 3] heeft als bestuurder van [bedrijf 1] zichzelf en zijn familie dus bevoordeeld ten koste van [bedrijf 1] . [gedaagde 3] heeft zijn taak als bestuurder dan ook onbehoorlijk vervult en daarvan kan hem een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, aldus Connecting.
Taakverdeling
4.5.
Connecting stelt dat bij oprichting van [bedrijf 1] een feitelijke taakverdeling is afgesproken die inhield dat [betrokkene 1] zich zou bezighouden met de productie van de boten en [gedaagde 3] de verkoop en administratie voor zijn rekening zou nemen. Tijdens de zitting heeft [betrokkene 1] in aanvulling hierop verklaard dat hij de verkoop volledig aan [gedaagde 3] heeft overgelaten, omdat hij druk was met de productie van de boten.
4.6.
[gedaagden] betwisten dat er tussen de bestuurders (geschreven) afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling, maar zij erkennen wel dat het in de praktijk zo liep dat [betrokkene 1] zich vooral bezig hield met de productie van de boten en [gedaagde 3] met de verkoop daarvan. Ter zitting heeft [gedaagde 3] verklaard dat het contact over de administratie met [bedrijf 4] veelal via hem verliep.
4.7.
De rechtbank leidt uit het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard af dat hoewel in de statuten geen taakverdeling is opgenomen, in de praktijk wel sprake was van een taakverdeling: [betrokkene 1] hield zich bezig met de productie en [gedaagde 3] met de verkoop en de administratie. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat weinig overleg en informatie uitwisseling tussen de twee bestuurders heeft plaatsgevonden over de productie enerzijds en de verkoop anderszijds.
Frustratie bedrijfsvoering - verkoop via website
4.8.
Connecting stelt dat het de bedoeling was de door [bedrijf 1] geproduceerde boten via de eigen website te verkopen aan eindgebruikers, maar dat [gedaagde 3] niets heeft ondernomen om dat mogelijk te maken. De website voor de Allcraft boten is nooit ontwikkeld of online gezet. De website voor de Malina boten is weliswaar online geplaats, maar is door [gedaagde 3] op naam van [gedaagde 1] gezet. [gedaagde 3] heeft er op die manier voor gezorgd dat klanten die geïnteresseerd waren in een Malina boot altijd (via de website van) [gedaagde 1] hun aankoop zouden doen.
4.9.
[gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat het de bedoeling van [bedrijf 1] was om door middel van een eigen verkoopkanaal zelf boten te verkopen aan consumenten. [bedrijf 1] was volgens [gedaagden] louter bedoeld als productiebedrijf. [bedrijf 1] beschikte niet over de infrastructuur die nodig is voor verkoop aan consumenten, zoals een showroom. Op de website van [bedrijf 1] werd daarom uitsluitend naar dealers verwezen voor wat betreft de verkoop aan consumenten. [gedaagde 1] daarentegen is uitsluitend een verkoopbedrijf dat verschillende merken boten verkoop en ook bijbehorende zaken zoals motoren. Het was dus juist de bedoeling dat via [gedaagde 3] [gedaagde 1] de eerste dealer zou zijn en als afzetkanaal zou fungeren.
4.10.
De rechtbank overweegt dat Connecting onvoldoende heeft ingebracht tegen het gemotiveerde verweer van [gedaagden] dat het de niet de bedoeling was om een eigen verkoopkanaal voor [bedrijf 1] op te zetten. [betrokkene 1] heeft bovendien tijdens de zitting verklaard dat hij zag dat de verkoop van boten aan consumenten niet van de grond kwam, maar dat hij niet aan de bel heeft getrokken, omdat hij druk was met de productie van de boten. Dat komt voor zijn rekening. Als medebestuurder van [bedrijf 1] had het op zijn weg gelegen tijdig aan de bel te trekken bij [gedaagde 3] als de verkoop naar zijn mening niet conform afspraak verliep. Tot slot merkt de rechtbank op het feit dat de domeinnaam van de website voor de Malina boten op naam van [gedaagde 1] stond, niet betekent dat klanten via de website automatisch bij [gedaagde 1] terecht komen. Dat hangt af van de inhoud van de website en daar heeft Connecting niets over gesteld. Het verwijt van Connecting aan [gedaagde 3] over het niet opzetten van een eigen verkoopkanaal slaagt daarom niet.
Te lage prijzen voor [gedaagde 1] ?
4.11.
Het belangrijkste verwijt van Connecting aan [gedaagde 3] (en KWTS) is dat [gedaagde 3] vanaf de oprichting van [bedrijf 1] vrijwel uitsluitend boten heeft verkocht aan [gedaagde 1] en dat stelselmatig heeft gedaan voor prijzen die ver onder de kostprijs lagen en die geen redelijk denkend bestuurder zou hanteren, te meer omdat [bedrijf 1] vanaf het begin verlieslatend was. Bij het bepalen van de prijzen heeft [gedaagde 3] geen rekening gehouden met de kostprijs van de boten. Zo bedroeg de prijs voor de netto productiekosten (inkoopkosten en arbeidsuren) van de Malina20 € 13.787,88 per boot. Daar bovenop komen nog algemene bedrijfskosten waaronder de maandelijkse huur. De totale kostprijs van een Malina20 komt daarmee uit op € 22.378,55. In de markt wordt doorgaans een bruto winstmarge van 10% over de kostprijs gerekend, zodat de verkoopprijs van een Malina20 minimaal € 24.616,41 had moeten zijn. [gedaagde 3] heeft de boten echter aan [gedaagde 1] verkocht voor € 16.394,63. Voor een Malina23 bedroeg de kostprijs € 23.105,92 en de reële verkoopprijs € 25.416,51. [gedaagde 3] heeft die boten aan [gedaagde 1] verkocht voor € 15.464,88, welke prijs stapsgewijs is verhoogd tot 19.493,80. De Allcraft 565 is aan [gedaagde 1] verkocht voor € 9.266,53, terwijl de kostprijs € 6.337,12 was en de reële verkoopprijs € 17.970,83. In totaal is [bedrijf 1] hierdoor € 271.381,21 misgelopen. Volgens Connecting wist [betrokkene 1] niet van de enorme korting van 25% die [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] gaf. Dat is door [gedaagde 3] niet met hem of met de bedrijfsleider van [bedrijf 1] besproken. De facturen die [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] zond waren bovendien misleidend. Ze waren zo vormgegeven dat de korting er niet op stond (het bedrag noch het percentage) en het lijkt of de stukprijs (die gelijk is aan de consumentenprijs) de prijs is die per boot is berekend. [gedaagde 3] was zich bewust van de benadeling van [bedrijf 1] en opereerde dus heimelijk, aldus Connecting.
4.12.
[gedaagden] betwisten dat [gedaagde 3] een te lage prijs heeft gehanteerd bij de verkoop van de boten aan [gedaagde 1] . Volgens hen heeft Connecting in haar berekening de productiekosten op een te hoog bedrag begroot, onder meer door daarin ten onrechte stootranden mee te rekenen. Bovendien was – zeker in het begin – het productieproces inefficiënt en waren de productietijden in het begin niet onder controle, waardoor teveel uren aan een boot werden besteed. De productiekosten waren daarom erg hoog. Ook de algemene bedrijfskosten waren hoog, omdat er veel investeringen waren gedaan en [bedrijf 1] nog in de opstartfase zat. Hoewel het doel was om twee boten per week te bouwen, produceerde [bedrijf 1] bij aanvang ongeveer één boot per week. Connecting verdeelt de algemene bedrijfskosten ten onrechte over dat beperkte aantal daadwerkelijk geproduceerde boten. Zeker bij een startend bedrijf kunnen de algemene bedrijfskosten niet onbeperkt in de verkoopprijs worden verwerkt, omdat de prijs dan niet concurrerend is. [gedaagde 1] had een andere boot in hetzelfde segment in het assortiment voor nagenoeg een gelijke prijs. Als de verkoopprijs van de Malina boten hoger zou zijn geweest, zou de boot niet concurrerend zijn geweest in de markt en niet zijn verkocht, aldus [gedaagden]
4.13.
Tegenover het verwijt van Connecting dat de door [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] verleende korting van 25% absurd hoog was, stelt [gedaagde 1] dat een dealerkorting van 25% gebruikelijk is in markt en dat [gedaagde 3] deze korting ook heeft gehanteerd bij andere dealers. [gedaagden] verwijst ter onderbouwing van die stelling naar de e-mail aan [bedrijf 5] met de concept prijzen en de vermelding dat de dealermarge 25% bedraagt. Verder verwijzen zij naar twee facturen aan Merwede Watersport B.V. voor een Malina23 en een Allcraft 565 waarop dezelfde prijzen in rekening zijn gebracht als aan [gedaagde 1] en dus ook 25% korting is verleend. Die facturen zijn op dezelfde wijze opgemaakt als facturen aan [gedaagde 1] . Dat er 25% korting is verleend staat ook op die facturen niet expliciet vermeld, maar blijkt uit het verschil tussen de stukprijs en de in rekening gebrachte prijs.
4.14.
De rechtbank overweegt het volgende. Weliswaar is bij een bestuur dat uit meerdere bestuurders bestaat sprake van collegiaal bestuur en geldt een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het bestuursbeleid en voor het financiële en administratieve beheer, maar aannemelijk is dat door de feitelijke taakverdeling en de wijze waarop [gedaagde 3] heeft geopereerd [betrokkene 1] niet in de gaten heeft gehad dat op de verkopen aan niet-consumenten een korting van 25% werd gegeven. De opmerking van [gedaagden] dat [betrokkene 1] dat had kunnen zien als hij in het boekhoudprogramma de facturen had gekeken is te makkelijk en niet realistisch. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [gedaagde 3] het gedurende de hele periode dat er boten zijn geproduceerd verstandig heeft gevonden om voor [betrokkene 1] buiten beeld te houden dat de boten met een – naar het de rechtbank voorkomt – genereuze korting voornamelijk werden afgezet naar het familiebedrijf, terwijl de financiële situatie van [bedrijf 1] steeds slechter werd. Dat is echter onvoldoende om [gedaagde 3] (en KWTS) een ernstig verwijt als bedoeld in artikel 2:9 BW te maken. Dat zou anders kunnen zijn als duidelijk zou zijn dat de marges in de betreffende periode in vergelijkbare afzetkanalen op dit type/segment boten significant lager waren dan 25%. Connecting heeft ter zitting bij monde van [betrokkene 1] wel gezegd dat een dealermarge van 4 tot 8% gebruikelijk was, maar dat is niet onderbouwd met documenten, zoals facturen of prijslijsten van andere bedrijven in de markt, die een duidelijk en betrouwbaar beeld geven van de gebruikelijke marges.
4.15.
De rechtbank overweegt dat Connecting tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde 1] dat marktconforme consumentenprijzen zijn gehanteerd ook overigens onvoldoende heeft ingebracht. Connecting miskent in haar verwijt dat [gedaagde 3] te lage prijzen heeft gehanteerd dat het uitgangspunt is dat de boten worden geproduceerd voor een markt waarop concurrentie is. Om omzet te kunnen realiseren moeten de prijzen zodanig worden vastgesteld dat die concurrerend zijn. De kostprijs kan daarom niet zonder meer leidend zijn voor de verkoopprijs en kan niet onder alle omstandigheden volledig worden doorberekend in prijs. In het bijzonder geld dat voor te hoge overheadkosten en andere aanloopkosten bij een opstartend bedrijf als [bedrijf 1] , in een tijdvak waarin de productie achterliep op de verwachtingen.
Connecting heeft kortom onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde 3] bij verkoop van de boten aan [gedaagde 1] een niet-marktconforme prijs heeft gehanteerd en een veel hogere korting heeft gegeven dan in de markt gebruikelijk is. Dat [gedaagde 3] ten koste van [bedrijf 1] winsten heeft weggesluisd naar [gedaagde 1] is daarmee evenmin gebleken. Nu hiervoor al is overwogen dat het verwijt van Connecting aan [gedaagde 3] over het niet opzetten van een eigen verkoopkanaal ook niet slaagt, valt het structureel frustreren van de bedrijfsvoering door [gedaagde 3] (en KWTS) als grondslag weg onder het verwijt van onbehoorlijk bestuur c.q. onrechtmatig handelen.
4.16.
Omdat niet is gebleken dat de korting die [gedaagde 1] heeft ontvangen niet-marktconform was en op die manier winsten zijn weggesluisd naar [gedaagde 1] , kan ook niet worden gezegd dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [bedrijf 1] of zich ten koste van [bedrijf 1] ongerechtvaardigd heeft verrijkt.
Onrechtmatig confisqueren en achterhouden eigendommen [bedrijf 1]
4.17.
Het tweede verwijt waarop Connecting aansprakelijkheid wegens onbehoorlijk bestuur baseert is dat [gedaagde 1] onrechtmatig boten, zonnedekken, machines en gereedschappen van [bedrijf 1] heeft achtergehouden en dat [gedaagde 3] dat heeft gefaciliteerd. Connecting stelt dat [bedrijf 1] nog zeven boten op voorraad had die in de bedrijfsruimte van [bedrijf 1] aan de [adres] stonden. Toen duidelijk werd dat de samenwerking tussen [betrokkene 1] en [gedaagde 3] eindigde, hebben [betrokkene 1] en [gedaagde 3] onder meer gesproken over verkoop van de voorraad boten aan [gedaagde 1] . [betrokkene 1] heeft niet met verkoop tegen de door [gedaagde 3] voorgestelde prijzen ingestemd. Connecting wijst naar de verklaring van [betrokkene 2] waarin dat wordt bevestigd. Op 7 november 2023 heeft [gedaagde 3] een offerte gemaakt voor de verkoop van vier boten aan [gedaagde 1] . Die offerte is niet geaccordeerd door [betrokkene 1] . Desondanks heeft [gedaagde 3] op 22 november 2023 namens [bedrijf 1] een factuur met nummer 10099 voor de verkoop van vier boten aan [gedaagde 1] gestuurd waarbij wederom 25% korting werd gegeven. Na ontdekking van de factuur heeft [betrokkene 1] een creditfactuur aan [gedaagde 1] gestuurd. [gedaagde 3] was niet bevoegd om de boten te verkopen, omdat [betrokkene 1] daar niet mee instemde. Uit artikel 17 van de statuten volgt immers dat de bestuurders alleen gezamenlijk bevoegd zijn om [bedrijf 1] te vertegenwoordigen. De boten zijn dus niet verkocht aan [gedaagde 1] en zijn eigendom gebleven van [bedrijf 1] . Toen de deurwaarder op 15 januari 2024 beslag wilde leggen op de voorraad boten en overige activa van [bedrijf 1] in de bedrijfsruimte aan de [adres] bleken de zeven boten die nog op voorraad waren daar niet meer aanwezig. [gedaagde 3] senior heeft tegen de deurwaarder gezegd dat er geen eigendommen van [bedrijf 1] meer aanwezig waren. De boten en andere eigendommen van [bedrijf 1] die in de [adres] aanwezig waren zijn dus onrechtmatig en met hulp van [gedaagde 3] door [gedaagde 1] geconfisqueerd en achtergehouden, aldus Connecting.
4.18.
[gedaagden] betwist dat de zeven boten die volgens Connecting worden vermist tot de voorraad van [bedrijf 1] behoren. Zij stellen dat zes van de door Connecting genoemde boten al in 2022 aan [gedaagde 1] zijn verkocht en geleverd. Er is lang gewacht met facturatie omdat [bedrijf 1] weinig financiële middelen had en het factureren aanleiding zou geven tot btw-vorderingen. [betrokkene 1] heeft [gedaagde 3] in oktober 2022 enkele keren gemaand om te factureren, zo blijkt onder meer uit de e-mail van 10 oktober 2022 (zie 2.19). Kort na de facturatie zijn de boten volgens [gedaagden] geleverd en dus in eigendom overgedragen. Het is volgens [gedaagden] niet zo dat de verkoop pas in 2023 aan de orde is gekomen.
De offerte van 7 november 2023 is uitsluitend opgesteld om de btw te berekenen indien er daadwerkelijk gefactureerd zou worden. Met dat doel is de offerte naar [betrokkene 1] gezonden. De offerte is nooit naar [gedaagde 1] gestuurd. Uiteindelijk is op 22 november 2023 de factuur met nummer 10099 voor de zes verkochte boten opgemaakt. Het door [gedaagde 1] verschuldigde aankoopbedrag van € 93.674.98 is verrekend met de schuld van [bedrijf 1] aan [gedaagde 1] . De zevende boot waar [bedrijf 1] het over heeft, is [gedaagden] onbekend. Het verweer van Connecting dat [betrokkene 1] niet heeft ingestemd met de verkoop en dat [gedaagde 3] dus niet bevoegd was tot verkoop, omdat de bestuurders alleen gezamenlijk bevoegd zijn klopt niet. Uit het feit dat [betrokkene 1] heeft aangedrongen op facturatie blijkt al dat hij met de verkoop instemde. Bovendien zijn er in 2021 en 2022 vele boten door [gedaagde 3] verkocht waar [betrokkene 1] nooit tegen heeft geprotesteerd waaruit kan worden afgeleid dat hij daarmee instemde, aldus [gedaagden]
4.19.
De rechtbank stelt vast dat niet wordt betwist dat zes van de door Connecting genoemde boten die nog tot de voorraad zouden behoren zich bij [gedaagde 1] bevinden. De vraag is of die boten rechtsgeldig aan [gedaagde 1] zijn geleverd en dus haar eigendom zijn dan wel [bedrijf 1] nog steeds eigenaar is van deze boten en [gedaagde 1] die boten dus onrechtmatig onder zich heeft. De rechtbank is van oordeel dat dat laatste het geval is. De verklaring van [gedaagden] dat de boten in 2022 al zijn geleverd, maar nog niet gefactureerd acht de rechtbank niet geloofwaardig. Als dat daadwerkelijk het geval zou zijn geweest, had die levering uit de administratie moeten blijken. De verklaring dat de boten in 2022 wel zijn geleverd, maar niet gefactureerd, omdat [bedrijf 1] dan btw had moeten afdragen en zij daar te weinig middelen voor had acht de rechtbank ook weinig aannemelijk. Die verklaring valt ook niet te rijmen met de e-mails van 10 en 27 oktober 2022 waar [gedaagden] zelf naar verwijst ter onderbouwing van de levering in 2022 en instemming van [betrokkene 1] . In die e-mail verzoekt [betrokkene 1] om de laatste vier Malina23 boten te factureren. Op 27 oktober 2022 herhaalt zijn vrouw verzoek met de toevoeging dat dat nodig is om de btw te kunnen indienen. Als die e-mails betrekking zouden hebben op de boten die nu in geschil zijn, was de btw kennelijk dus geen probleem. Het lijkt er dan ook op dat die e-mails niet zien op de boten die in geschil zijn, te meer omdat in de e-mails gesproken wordt over vier boten en niet over zes boten. Bovendien ligt het niet voor de hand dat als in oktober 2022 wordt aangedrongen op facturering de facturen pas een jaar later in november 2023 daadwerkelijk zouden zijn verstuurd. De rechtbank kan ook niet volgen waarom het in november 2023 voor de berekening van de btw nodig zou zijn om een offerte te maken voor boten die in 2022 al waren verkocht en geleverd. Uit de e-mail van [betrokkene 1] uit oktober 2022 kan ook niet worden opgemaakt dat het gaat om de boten die nu in geschil zijn. Nummers ontbreken in die e-mail en bovendien gaat het in de e-mail om vier boten, terwijl er zes c.q. zeven boten uit de voorraad van [bedrijf 1] missen. Een ander argument waarom de rechtbank [gedaagden] niet volgt in haar betoog dat de boten al in 2022 zijn geleverd is dat partijen het tijdens de gesprekken over beëindiging van de samenwerking in de tweede helft van 2023 hebben gehad over de verkoop van de voorraad boten. Als de boten destijds al aan [gedaagde 1] waren geleverd en er geen voorraad boten meer was, had het voor de hand gelegen dat [gedaagde 3] dat toen had gezegd. Dat heeft hij niet gedaan. Uit de het e-mailverkeer tussen [betrokkene 1] en [gedaagde 3] uit november 2023 (zie 2.23 t/m 2.32) blijkt juist dat [gedaagde 3] ingaat op de overname van de boten door [gedaagde 1] . Op 14 november 2023 schrijft hij onder meer dat de boten wordt overgenomen en gefactureerd aan [gedaagde 1] conform offerte voor € 134.024,97 inclusief btw. De offerte waarnaar in die e-mail wordt verwezen is op 7 november 2023 door [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] verstuurd en betreft de verkoop van de zes boten. Op 22 november 2023 heeft [gedaagde 3] vervolgens een factuur aan [gedaagde 1] gestuurd voor de verkoop van vier van de boten. Dat die boten al in 2022 aan [gedaagde 1] zouden zijn verkocht en geleverd is gelet op de e-mails, de offerte en de factuur uit november 2023 niet geloofwaardig. [gedaagden] hebben dan ook onvoldoende onderbouwd dat de boten al in 2022 aan [gedaagde 1] zijn verkocht en geleverd.
4.20.
Nu niet is betwist dat [gedaagde 1] de zes boten wel in haar bezit heeft, moet het ervoor worden gehouden dat de boten in november 2023 aan [gedaagde 1] zijn verkocht en geleverd conform de in die maand gedateerde offerte en factuur. Connecting stelt zich op het standpunt dat die verkoop en levering onbevoegd heeft plaatsgevonden, omdat [betrokkene 1] daar niet mee instemde en [gedaagde 3] volgens de statuten alleen tezamen met [betrokkene 1] bevoegd was [bedrijf 1] te vertegenwoordigen.
4.21.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde 3] in november 2023 inderdaad niet bevoegd was om de boten uit de voorraad van [bedrijf 1] aan [gedaagde 1] te verkopen en leveren. Weliswaar was vanaf de oprichting van [bedrijf 1] feitelijk sprake van een verdeling van taken en was de gebruikelijke gang van zaken dat [gedaagde 3] zonder overleg met [betrokkene 1] boten verkocht, maar die situatie was in november 2023 wezenlijk anders. [betrokkene 1] verweet [gedaagde 3] dat de boten tegen een te lage prijs aan [gedaagde 1] had verkocht en zij voerden op dat moment gesprekken over de beëindiging van de samenwerking binnen [bedrijf 1] . Onder die omstandigheden was [gedaagde 3] niet meer bevoegd om zonder instemming van medebestuurder [betrokkene 1] een koopovereenkomst te sluiten. [gedaagde 3] had zich op dat moment aan de statutaire bepaling over de vertegenwoordigingsbevoegdheid moeten houden en had dus instemming van [betrokkene 1] nodig voor de verkoop. Het moet [gedaagde 3] duidelijk zijn geweest dat die instemming er niet was. Niet betwist is immers dat [betrokkene 1] aan [gedaagde 3] heeft laten weten niet in te stemmen met de verkoop van de boten conform de offerte van 7 november 2023. Bij de verkoop van de boten aan [gedaagde 1] heeft [gedaagde 3] dus onbevoegd gehandeld. Nu [bedrijf 1] de statutaire beperking in het Handelsregister heeft ingeschreven kan zij een beroep doen op deze (wettelijk toegelaten) beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid. [bedrijf 1] is dus niet gebonden aan de koopovereenkomst die [gedaagde 3] met [gedaagde 1] heeft gesloten. Dat heeft tot gevolg dat de boten zonder geldige titel door een onbevoegde zijn geleverd en niet is voldaan aan de vereisten die artikel 3:84 BW stelt voor overdracht van een goed. De boten zijn dan ook niet in eigendom aan [gedaagde 1] overgedragen en zijn nog steeds eigendom van [bedrijf 1] . [gedaagde 1] houdt de boten dus ten onrechte onder zich en weigert die aan [bedrijf 1] af te geven. [gedaagde 1] handelt daarmee onrechtmatig jegens [bedrijf 1] .
4.22.
Voor bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 3] heeft Connecting wat de onbevoegde verkoop van de boten betreft onvoldoende gesteld. Zij heeft niet meer aangevoerd dan dat [gedaagde 3] [gedaagde 1] in de gelegenheid heeft gesteld de boten uit de voorraad van [bedrijf 1] onrechtmatig te confisqueren. Dat is onvoldoende om een ernstig verwijt als bedoeld in artikel 2:9 BW op te baseren.
4.23.
Connecting vordert [gedaagde 1] te veroordelen tot vergoeding van de waarde van de boten die zij begroot op € 346.821,62. Connecting gaat daarbij uit van de verkoopprijs die volgens haar gelet op de kostprijs reëel is, vermeerderd met btw.
4.24.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat Connecting zich niet kan gelijktijdig kan op beroepen op het eigendomsrecht van [bedrijf 1] en schadevergoeding kan vorderen, omdat geen omzettingsverklaring voor vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW is gedaan. Voor zover de vordering is gebaseerd op artikel 6:162 BW – wat het geval is – is er geen schade geleden als de eigendomsrechten nog steeds worden voorbehouden.
4.25.
Dit verweer van [gedaagden] slaagt niet. Het stellen van een eigendomsrecht is niet hetzelfde als het revindiceren van eigendommen. Bij verlies van eigendom door onrechtmatige inbezitneming door een ander heeft de voormalig eigenaar twee opties: revindicatie of een vordering tot schadevergoeding. Hiervoor is vastgesteld dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [bedrijf 1] heeft gehandeld door inbezitneming van boten waarvan zij wist dat [bedrijf 1] eigenaar was. Op grond van artikel 6:162 BW heeft [bedrijf 1] recht op schadevergoeding als gevolg van dit onrechtmatige handelen van [gedaagde 1] . Dat [bedrijf 1] als eigenaar de boten ook had kunnen revindiceren op grond van artikel 5:2 BW, betekent niet dat zij daartoe gehouden is of dat er geen aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. In de cessie ligt besloten dat [bedrijf 1] voor dit laatste heeft gekozen. Connecting kan die vordering geldend maken.
4.26.
[gedaagden] betwisten de hoogte van de schade en betogen dat gederfde winst niet voor vergoeding in aanmerking komt en dat dus moet worden uitgegaan van de inkoopwaarde van de boten. Dat verweer slaagt niet. Als de boten nog tot de voorraad van [bedrijf 1] hadden behoord, had [bedrijf 1] die boten kunnen verkopen. De boten zijn immers geproduceerd voor de verkoop. De schade bestaat dus wel degelijk uit de verkoopprijs die [bedrijf 1] voor de boten had kunnen ontvangen. [gedaagden] voeren terecht aan dat in het gevorderde schadebedrag ook btw is opgenomen, terwijl btw geen schadepost voor [bedrijf 1] is. De btw moet dus uit het schadebedrag worden gehaald. Volgens Connecting bedraagt de reële verkoopprijs exclusief btw € 25.416,51 voor een Malina23 en € 24.616,41 voor een Malina20. [gedaagden] hebben dat niet betwist, zodat de rechtbank van die bedragen uit zal gaan.
4.27.
Volgens Connecting heeft [gedaagde 1] in totaal zeven boten van [bedrijf 1] onrechtmatig in bezit genomen: vijf Malina23 modellen en twee Malina20 modellen. In de dagvaarding zijn onder punt 56 zes van de boten gespecificeerd met registratie-nummers. Die nummers komen overeen met de in de offerte van 7 november 2023 vermelde registratienummers. [gedaagde 1] heeft niet betwist dat zij die boten in bezit heeft. Zij betwist wel dat zij een zevende boot (een Malina23) van [bedrijf 1] in bezit heeft. Die boot is haar niet bekend. Van die zevende boot heeft Connecting het registratienummer niet vermeld in de dagvaarding. Op de offerte staat ook maar zes boten. Connecting heeft dan ook onvoldoende gesteld dat [gedaagde 1] ook deze zevende boot onrechtmatig in bezit heeft. De koopprijs van die Malina23 hoeft [gedaagde 1] daarom niet te vergoeden.
4.28.
Met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, komt de door [gedaagde 1] te betalen schadevergoeding voor de boten uit op € 150.898,86 ( 4 x € 25.416,51 + 2 x € 24.616,41).
Zonnedekken
4.29.
Connecting stelt dat [gedaagde 1] naast de boten ook elf zonnedekken met zitkussens die eigendom zijn van [bedrijf 1] onrechtmatig onder zich houdt. Uit de inkoopfacturen blijkt dat [bedrijf 1] twaalf zonnedekken heeft ingekocht en blijkens de beschikbare verkoopfactuur van 22 oktober 2022 heeft [gedaagde 1] slechts één zonnedek betaald. De overige zonnedekken zouden zich dus nog bij [bedrijf 1] moeten bevinden, maar dat is niet het geval. [gedaagde 1] betwist dat zij de bedoelde zonnedekken en kussens in haar bezit heeft. Volgens haar heeft [bedrijf 1] bij oplevering van de ruimte aan de [adres] een onbekend aantal zonnedekken achtergelaten, welke zonnedekken niet passend waren voor de geproduceerde boten en daarom geen waarde hebben.
4.30.
De rechtbank overweegt dat Connecting onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat [gedaagde 1] met betrekking tot de zonnedekken onrechtmatig jegens [bedrijf 1] heeft gehandeld. Weliswaar erkent [gedaagde 1] dat zij een aantal zonnedekken in bezit heeft (gehad), maar dat wil niet zeggen dat zij dat bezit onrechtmatig heeft verkregen. Op het verweer dat de zonnedekken door [bedrijf 1] zijn achtergelaten, heeft Connecting niet gereageerd. De enkele stelling dat [bedrijf 1] twaalf zonnedekken heeft ingekocht en maar één zonnedek aan [gedaagde 1] is gefactureerd en betaald is in ieder geval onvoldoende om onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] uit af te leiden.
Machines en gereedschappen
4.31.
Volgens Connecting houdt [gedaagde 1] ook onrechtmatig een groot aantal machines en gereedschappen van [bedrijf 1] Yachtsmet een totale waarde van € 123.030 onder zich. Het gaat om machines en gereedschappen die aanwezig waren in de door [bedrijf 1] van [gedaagde 1] gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] en daar zijn achtergelaten nadat [bedrijf 1] uit het pand is vertrokken. Toen de deurwaarder op 15 januari 2024 op verzoek van Connecting ten laste van [bedrijf 1] conservatoir beslag onder [gedaagde 1] wilde leggen op de machines en gereedschappen heeft [gedaagde 3] senior echter verklaard dat zich in de bedrijfsruimte geen roerende zaken van [bedrijf 1] meer bevonden. Voor een specificatie van de machines en gereedschappen die [bedrijf 1] mist en de waarde daarvan, heeft Connecting aanvankelijk verwezen naar Excelsheets die als productie 27 zijn overgelegd. In reactie op het verweer van [gedaagde 1] heeft Connecting de lijst met vermiste zaken geactualiseerd en die lijst is overgelegd als productie 57. Volgens Connecting is een deel van de daarop vermelde machines/gereedschappen zichtbaar op de foto’s die op 26 september 2023 zijn genomen in de voormalige bedrijfsruimte aan de [adres] (productie 56).
4.32.
[gedaagde 1] heeft in de conclusie van antwoord betwist dat zij de in producties 27 c.q. 57 genoemde machines/gereedschappen in haar bezit heeft (gehad). Volgens haar heeft [bedrijf 1] de bedrijfsruimte bij het einde van de huurovereenkomst ontruimd en leeg opgeleverd. De machines/gereedschappen op de geactualiseerde lijst kunnen volgens [gedaagde 1] niet worden ontdekt op de foto’s die als producties 56, 58 en 59 zijn overgelegd. De foto’s dateren volgens [gedaagde 1] van voor de ontruiming van de bedrijfsruimte door [bedrijf 1] . Bovendien staan ook op de geactualiseerde lijst items die geen eigendom zijn van [bedrijf 1] , maar van [gedaagde 1] (de lasschermen) of derden (waaronder een gereedschapstrolley die van Johlex is). In punt 8.17 van de conclusie van antwoord heeft [gedaagde 1] erkend dat [bedrijf 1] wel enkele (niet op de lijst genoemde) items heeft achtergelaten, zoals restmaterialen, (hand-) gereedschappen en een aantal machines. Op de vraag welke concrete items dat betreft heeft [gedaagde 3] ter zitting geantwoord dat het gaat om een hijsjuk, twee Fronius lassets, een afkortzaagmachine en nog wat kleine spulletjes.
4.33.
De rechtbank overweegt het volgende. Nog daargelaten of sprake is van onrechtmatig onder zich houden van machines en gereedschappen, nu [bedrijf 1] die goederen na opzegging van de huur kennelijk zelf in de loods van [gedaagde 1] heeft achtergelaten, kan de rechtbank op de ter zitting door [gedaagde 3] concreet genoemde machines na, niet vaststellen welke goederen van [bedrijf 1] zich nog bij [gedaagde 1] bevinden en wat de waarde daarvan is. [gedaagde 1] heeft betwist dat zij de overige op de lijst genoemde goederen onder zich heeft en uit de overgelegde foto’s kan dat ook niet blijken, omdat niet duidelijk is wanneer die zijn gemaakt. De verklaring van [betrokkene 7] (productie 61) kan evenmin bijdragen aan het bewijs, omdat de lijst met machines en gereedschappen waar hij in zijn verklaring naar verwijst niet bij die verklaring is gevoegd. Het is voor de rechtbank dan ook niet duidelijk of en zo ja welke goederen zich nog bij [gedaagde 1] bevinden en wat de waarde daarvan dan is. [gedaagde 1] heeft de door Connecting in de lijst genoemde waarden gemotiveerd betwist en Connecting heeft die waarden niet (nader) onderbouwd. Connecting heeft dus niet voldaan aan haar stelplicht. Omdat ook de waarde van de goederen waarvan [gedaagde 1] heeft erkend dat zij die onder zich heeft niet duidelijk is, zal de vordering tot vergoeding van schade wat de machines en gereedschappen betreft geheel worden afgewezen. Dat neemt niet weg dat [gedaagde 1] gehouden is de goederen waarvan zij heeft erkend dat die eigendom van [bedrijf 1] zijn aan haar terug te geven.
4.34.
Alleen al vanwege het voorgaande slaagt het ter zake van de vermiste machines en gereedschappen door Connecting aan [gedaagde 3] gemaakte verwijt van bestuurders-aansprakelijkheid ook niet.
Winstderving
4.35.
Connecting stelt dat zij als gevolg van het feit dat [gedaagde 1] de voorraad en bedrijfsinventaris onrechtmatig onder zich houdt schade lijdt in de vorm van winstderving. Volgens Connecting heeft [bedrijf 1] op 11 april 2024 een aanvraag ontvangen voor de levering van vijf boten, maar was zij genoodzaakt deze aanvraag af te wijzen vanwege het ontbreken van de benodigde voorraad en inventaris.
4.36.
Nu hiervoor al is overwogen dat Connecting onvoldoende (onderbouwd) heeft gesteld dat [gedaagde 1] onrechtmatig zonnedekken, machines en gereedschappen van [bedrijf 1] onder zich houdt, slaagt de vordering tot vergoeding van gederfde winst vanwege het niet kunnen beschikken over die goederen ook niet. Voor zover Connecting betoogt dat zij schade lijdt omdat zij niet kan beschikken over de zes boten die nog tot haar voorraad behoren, overweegt de rechtbank dat Connecting die schade al op andere wijze vergoed krijgt.
Bij de waardering van de vermiste boten is zij immers uitgegaan van de reële verkoopwaarde en zoals in 4.26 en 4.28 is overwogen zal die vordering (met uitzondering van de btw) worden toegewezen. Connecting kan die schade niet nogmaals in de vorm van winstderving claimen.
Tussenstand
4.37.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] , KWTS en [gedaagde 3] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [bedrijf 1] zal worden afgewezen, met uitzondering van onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] vanwege het onrechtmatig in bezit nemen van zes boten die eigendom zijn van [bedrijf 1] . De vordering sub 2 is behoudens verrekening (waarover hierna meer) toewijsbaar tot een bedrag van € 150.898,86 (voor de zes boten). Voor het overige is de vordering niet toewijsbaar.
4.38.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Er is namelijk niet toegelicht waarom de rente met ingang van de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.
Verrekening
4.39.
[gedaagden] doet een beroep op verrekening van hetgeen zij aan [bedrijf 1] moet betalen met haar vordering op [bedrijf 1] . Die vordering bedraagt volgens [gedaagde 1] per 31 maart 2025 € 237.372,99 en bestaat uit de volgende onderdelen:
Leenovereenkomst € 80.000,00
Rente leenovereenkomst € 13.589,04
Facturen huur € 149.747,69
Niet gefactureerde huur € 56.800,48
Factuur snelstart € 285,00
Voorschotten € 56.035,76
Subtotaal € 356.457,97
Te verrekenen
Factuur 10098 snijpakketten € -25.410,00
Totaal € 331.047,97
4.40.
In de als productie 63 overgelegde berekening was ook een bedrag van € -93.674,98 opgenomen dat [gedaagde 1] nog aan [bedrijf 1] verschuldigd was vanwege de levering van vier boten en waarvoor op [gedaagde 3] op 22 november 2023 factuur 10099 aan [gedaagde 1] had gestuurd. Hiervoor is onder overwogen dat de betreffende vier boten niet rechtsgeldig aan [gedaagde 1] zijn geleverd en dat [gedaagde 1] ter zake van het onrechtmatig achterhouden van zes boten een schadevergoeding van € 150.898,86 verschuldigd is. Zij hoeft de factuur van de vier daarvan deel uitmakende boten dan uiteraard niet ook nog te betalen. Het bedrag van € -93.674,98 valt dus weg uit de in productie 63 opgenomen berekening, zodat een te verrekenen bedrag van € 331.047,97 resteert.
4.41.
Connecting heeft de door [gedaagde 1] gestelde vorderingen op [bedrijf 1] niet weersproken. [gedaagde 1] kan die vorderingen dus verrekenen met het bedrag dat zij ingevolge dit vonnis aan Connecting moet betalen. Weliswaar zijn [bedrijf 1] en [gedaagde 1] als gevolg van de cessie aan Connecting niet meer over en weer elkaars schuldenaar, maar artikel 6:130 lid 1 BW verklaart de schuldenaar uitdrukkelijk bevoegd na de overgang tegenover de cessionaris een beroep te doen op verrekening ter zake van een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser.
Conclusie met betrekking tot de vordering sub 2
Nu het verrekeningsverweer slaagt en de vorderingen van [gedaagde 1] het in dit vonnis toegewezen bedrag overstijgen, hoeft [gedaagde 1] in deze procedure niets aan [gedaagde 1] te betalen. De vordering van Connecting om [gedaagde 1] te te veroordelen tot betaling van schadevergoeding als gevolg van haar onrechtmatige handelen zal daarom worden afgewezen.
Bij gebreke van enige concrete betwisting wordt de verrekening geacht ook betrekking te hebben op de wettelijke rente die [gedaagde 1] aan Connecting verschuldigd is.
Buitengerechtelijke kosten
4.42.
Omdat de vorderingen tegen [gedaagden] niet zullen worden toegewezen, heeft Connecting ook geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.43.
Connecting is grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.911,99

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [bedrijf 1] door onrechtmatige inbezitneming van zes boten die eigendom zijn van [bedrijf 1] , en aansprakelijk is voor de schade die [bedrijf 1] als gevolg daarvan heeft geleden, hiervoor begroot op € 150.898,86.
5.2.
veroordeelt Connecting in de proceskosten van [gedaagden] van € 13.911,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Connecting niet tijdig aan de proceskostenveroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op
24 september 2025.
977