ECLI:NL:RBNHO:2025:11854

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
11444539
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding en afgifte inboedelgoederen door erfgenamen van erflater

In deze zaak vorderen de erfgenamen van de heer [erflater] een vergoeding van € 6.034,53 en afgifte van inboedelgoederen en sieraden van de gedaagde, die een affectieve relatie had met de erflater. De erfgenamen stellen dat de gedaagde onrechtmatig bedragen heeft onttrokken aan een gezamenlijk thuiskluisje en de gezamenlijke bankrekening. De gedaagde betwist deze claims en voert aan dat de erfgenamen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat zij zonder voorafgaande sommatie zijn gedagvaard. De kantonrechter oordeelt dat de erfgenamen ontvankelijk zijn, maar wijst hun vorderingen af. De rechter concludeert dat de gedaagde recht heeft op het saldo van de gezamenlijke rekening, omdat het legaat in het testament nog steeds van kracht is. De vordering van de gedaagde tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de erfgenamen wordt eveneens afgewezen. De erfgenamen worden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11444539 \ CV EXPL 24-3349 (rvk)
Vonnis van 16 oktober 2025
in de zaak van

1.[erfgenaam 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[erfgenaam 2],
te [plaats 2] ,
eisende partijen, zowel procederend namens zichzelf als in de hoedanigheid gezamenlijke deelgenoten (erfgenamen) in de nalatenschap van de heer [erflater]
verwerende partijen tegen de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde]
te [plaats 3] ,
gedaagde partij,
eisende partij met een tegenvordering,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.F.M. Kappé.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 februari 2025
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn de kinderen van de heer [erflater] .
2.2.
[erflater] (hierna: erflater) had een affectieve relatie met [gedaagde] . Zij waren niet gehuwd en er was geen samenlevingscontract, maar zij voerden wel een gezamenlijke huishouding.
2.3.
Erflater leed aan de ziekte van Parkinson en hij is in 2022 gediagnosticeerd met Lewy Body dementie.
2.4.
Erflater is op 13 april 2024 in het ziekenhuis opgenomen wegens een gebroken heup en hij is aansluitend op 23 april 2024 opgenomen in een revalidatiecentrum.
2.5.
Op 29 april 2024 is erflater onder bewind gesteld en is [erfgenaam 1] benoemd tot bewindvoerder.
2.6.
Op 26 juni 2024 is erflater van het revalidatiecentrum overgeplaatst naar een verzorgingshuis.
2.7.
Erflater is op 4 augustus 2024 overleden.
2.8.
Erflater heeft in zijn testament [eisers] zijn (ieder voor de helft) als enige erfgenamen aangewezen. In het testament is verder ten gunste van [gedaagde] een legaat opgenomen waarmee aan haar het recht op afgifte van het aandeel van erflater in de gezamenlijke bankrekening en zijn aandeel in de inboedelgoederen in de gezamenlijke woning wordt toegekend. Ook aan de kleinkinderen is een geldbedrag gelegateerd. Het testament kent onder de meer de volgende bepaling:
“De bepalingen ten behoeve van mijn partner zijn door mij gemaakt onder de voorwaarden dat:
-
wij ten tijde van mijn overlijden nog een gemeenschappelijke huishouding voeren:
er is sprake van een gemeenschappelijke huishouding indien mijn partner en ik volgens het register van de burgerlijke stand ten tijde van mijn overlijden op hetzelfde adres staan ingeschreven; en
-
mijn partner ten minste dertig dagen na de datum van mijn overlijden nog in leven is.”

3.Het geschil

de vordering
3.1.
[eisers] vorderen, namens zichzelf en namens de nalatenschap, betaling van een bedrag van € 6.034,53. Daarnaast vorderen zij afgifte van de helft van de inboedelgoederen of een vergoeding ter hoogte van de waarde daarvan. Tot slot vorderen [eisers] afgifte van sieraden en andere waardevolle spullen toebehorend aan erflater, die [gedaagde] nog in bezit heeft.
3.2.
[eisers] stellen daartoe dat [gedaagde] onrechtmatig bedragen heeft onttrokken aan het thuiskluisje dat erflater en [gedaagde] gezamenlijk vulden en gebruikten voor cadeaus aan de kleinkinderen. Het gaat om een bedrag van € 3.650,-. [gedaagde] is gehouden dit bedrag bij wijze van schade te vergoeden. Daarnaast is er sprake van onrechtmatige onttrekkingen aan de gezamenlijke bankrekening door [gedaagde] . Dit gaat om een bedrag van € 2.507,78. Op deze te betalen bedragen dient een door [gedaagde] betaalde afrekening stadsverwarming van € 123,25 in mindering te strekken, zodat te vorderen resteert € 6.034,53.
3.3.
[gedaagde] dient ook het aandeel van erflater in de inboedelgoederen aan [eisers] af te geven. Het legaat op grond waarvan [gedaagde] aanspraak kan maken op die inboedelgoederen, heeft geen werking omdat [gedaagde] en erflater op het moment van het overlijden van erflater geen gezamenlijke huishouding meer voerden. [eisers] zijn dus als erfgenamen eigenaar geworden van het aandeel van erflater in de inboedelgoederen en zij kunnen als eigenaar afgifte eisen.
3.4.
De sieraden en andere waardevolle spullen zijn überhaupt niet gelegateerd en [eisers] hebben als eigenaar recht op afgifte.
3.5.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat [eisers] niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat zij rauwelijks, voorbarig, tot het starten van een rechtszaak zijn overgegaan. Er is niet eens een voorafgaande sommatiebrief verstuurd. Verder vindt [gedaagde] dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen. [gedaagde] stelt daartoe dat het saldo van de en/of bankrekening aan haar is gelegateerd. [eisers] kunnen dus geen aanspraak maken op dat saldo en hun vordering moet daarom op dat punt worden afgewezen.
3.6.
Er is geen sprake van onrechtmatige onttrekkingen uit het thuiskluisje. De gepinde bedragen hebben betrekking op de periode voordat [erfgenaam 1] bewindvoerder werd. Het contante geld in het thuiskluisje werd bij verjaardagen aan kinderen en kleinkinderen gegeven. Het geld in het kluisje werd ook gebruikt voor medische kosten die niet werden vergoed door de zorgverzekering. Erflater heeft het geld uit het kluisje grotendeels weggegeven en [gedaagde] heeft nog een bedrag van € 1.300,- aan [erfgenaam 1] gegeven. Bij overlijden van erflater was het thuiskluisje leeg.
3.7.
De inboedelgoederen zijn gelegateerd aan [gedaagde] . Er zijn een aantal inboedelgoederen uitgezonderd, maar die heeft [erfgenaam 1] opgehaald en overgebracht naar het verzorgingshuis. Alleen het Delfts Blauw staat nog in de woning.
3.8.
[gedaagde] heeft geen sieraden of andere waardevolle spullen van erflater in haar bezit. Erflater heeft jaren geleden een aantal sieraden verkocht aan een juwelier. [gedaagde] heeft verder geen idee waar [eisers] het over hebben, ze hebben hun vordering verder ook niet gespecificeerd.
de tegenvordering
3.9.
[gedaagde] vordert betaling van € 1.483,11. [gedaagde] stelt dat [erfgenaam 1] onrechtmatig heeft gehandeld door erflater pas op 26 juni 2024 uit te schrijven van het gezamenlijke woonadres, terwijl erflater feitelijk al sinds begin mei niet meer op het gezamenlijke adres verbleef. [gedaagde] bleef als gevolg hiervan een aantal maanden de AOW voor samenwoners ontvangen, terwijl zij feitelijk alleen woonde. Als alleenstaande heeft [gedaagde] recht op een maandelijks bedrag aan AOW van € 1.486,24, terwijl zij gedurende drie maanden het AOW bedrag voor samenwonenden van € 991,87 ontving. [gedaagde] is hierdoor een bedrag aan AOW van € 1.483,11 misgelopen. Omdat [erfgenaam 1] heeft getalmd erflater uit te schrijven heeft hij onrechtmatig gehandeld en moet hij het verschil - de schade - aan [gedaagde] vergoeden.
3.10.
[eisers] voeren verweer. Zij vinden dat de vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen of nalaten. [erfgenaam 1] kon erflater niet eerder uitschrijven dan per 26 juni 2024, de datum dat hij overging naar de woonlocatie ‘ [naam] ’ in [plaats 4] . Een ziekenhuis of revalidatiecentrum is geen locatie waar men woonadres kan hebben.

4.De beoordeling

de vordering
ontvankelijkheid [eisers]
4.1.
[gedaagde] beroept zich er op dat zij zonder enige aankondiging vooraf of sommatiebrief is gedagvaard. [eisers] moeten daarom niet-ontvankelijk verklaard worden. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Anders dan [gedaagde] meent, is de vraag of zij rauwelijks is gedagvaard niet van belang voor de ontvankelijkheid van de vordering. Wel kan dit gevolgen hebben voor een eventuele proceskostenveroordeling. Het verweer op dit punt wordt verworpen.
inhoudelijk
4.2.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde] 1) een bedrag moet vergoeden wegens onrechtmatige onttrekkingen uit het thuiskluisje en de gezamenlijke bankrekening en 2) of [gedaagde] nog inboedelgoederen en sieraden moet afgeven aan [eisers] .
Onrechtmatige onttrekkingen thuiskluisje
4.3.
Volgens [eisers] heeft [gedaagde] in totaal een bedrag van € 3.650,- uit de thuiskluis onttrokken.
4.4.
[eisers] onderbouwen dit met de stelling dat er vanaf 3 januari 2023 tot en met 24 december 2023 in totaal voor een bedrag van € 6.000,- van de betaalrekening van erflater pinopnames zijn gedaan. Het gaat om 12 opnames van € 500,-. Ook is eenmaal een opname van € 2.000,- van de gezamenlijke rekening gedaan, maar daarvan vermoeden [eisers] dat dat bedrag eerst vanaf de spaarrekening van erflater naar de gezamenlijke rekening is gestort. In totaal is er voor een bedrag van € 3.050,- contant aan de kleinkinderen geschonken, zodat er in de thuiskluis nog € 4.950,- zou moeten zitten. Het saldo was op maandag 6 mei 2024, volgens opgave van [gedaagde] , echter € 1.300,-. Er is dus een onverklaarbaar verschil van € 3.650,- en het kan niet anders dan dat bedrag door [gedaagde] uit het thuiskluisje is gehaald en voor eigen gewin is gebruikt. [gedaagde] heeft dit weersproken. Zij wijst er op dat het thuiskluisje niet alleen gebruikt werd voor cadeaus voor de kleinkinderen en dat daar het contante geld ook grotendeels naar toe is gegaan, maar ook om medische kosten te betalen die niet vergoed werden door de zorgverzekering. Bovendien gaat het om de periode voordat erflater onder bewind werd gesteld. Op het moment dat het bewind inging zat er € 1.300,- in het thuiskluisje en dat bedrag heeft [gedaagde] aan [erfgenaam 1] gegeven.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de onderbouwing van [eisers] onvoldoende wordt ondersteund door objectief vast te stellen gegevens. De stelling van [eisers] dat er in 2023 voor in totaal € 6.000,- is gepind en dat dat dus in het thuiskluisje is beland, en er met inachtneming van de giften aan de kleinkinderen een onverklaarbaar tekort is, gaat er aan voorbij dat er ook andere uitgaven kunnen zijn gedaan, zoals [gedaagde] ook aanvoert. Wat [eisers] voorrekenen, is onvoldoende om voldoende aannemelijk te kunnen maken dat [gedaagde] zich onrechtmatig geld uit het thuiskluisje heeft toegeëigend. Het is allemaal niet meer te achterhalen en het tekort is ook niet dusdanig groot dat daarmee een vermoeden van onrechtmatige onttrekkingen gerechtvaardigd wordt.
Onregelmatigheden bankrekening
4.6.
Volgens [eisers] is er sprake van onregelmatigheden op de gezamenlijke bankrekening. [gedaagde] heeft afgesproken maandelijkse bijdragen niet gestort en zonder toestemming van erflater geld van de rekening gehaald. [eisers] hebben recht op een vergoeding van de helft (€ 2.507,78) van het tekort op de rekening van € 5.015,55.
4.7.
Op het verweer van [gedaagde] dat erflater in zijn testament zijn aandeel in het saldo van de gezamenlijke rekening aan haar gelegateerd heeft, reageren [eisers] met het argument dat het legaat op grond van de bepaling in het testament geen werking meer heeft omdat erflater en [gedaagde] geen gezamenlijke huishouding meer voerden. [gedaagde] heeft daartegenin gebracht dat het testament zo niet uitgelegd moet worden. Volgens [gedaagde] is bedoeld dat het legaat pas vervalt als de gezamenlijke huishouding is beëindigd door het verbreken van de affectieve relatie, en daarvan is geen sprake geweest. De kantonrechter volgt [gedaagde] in haar uitleg van het testament: niet het verbreken van de gezamenlijke huishouding geeft de doorslag, maar de vraag of deze het gevolg was van het verbreken van de affectieve relatie. De verhuizing van erflater naar een verzorgingshuis (minder dan 6 weken voor zijn overlijden) had louter te maken met zijn gezondheidstoestand en niet met het verbreken van de relatie en dat betekent dat het legaat nog steeds werking heeft. [gedaagde] heeft in beginsel recht op het aandeel van erflater in het saldo van de gezamenlijke bankrekening.
4.8.
Wat betreft de stelling dat [gedaagde] voorafgaand aan het overlijden van erflater te weinig geld (3 × € 500,-) heeft overgemaakt naar de gemeenschappelijke rekening, overweegt de kantonrechter als volgt. [eisers] hebben pas een vorderingsrecht op [gedaagde] als erflater deze vordering zelf bij leven op [gedaagde] had kunnen instellen. Als al juist zou zijn dat erflater op het moment voor zijn overlijden een vordering op [gedaagde] had wegens het te weinig storten op de gezamenlijke rekening, is dit vorderingsrecht – ondanks de
saisinevan artikel 4:182 van het Burgerlijk Wetboek – aan [eisers] komen te ontvallen. Immers is [gedaagde] door het testament de enig gerechtigde op het saldo van de gezamenlijke rekening geworden. Dezelfde redenering gaat op voor de gestelde onrechtmatige onttrekkingen van de gezamenlijke rekening. Kort gezegd is in beide gevallen het gestelde tekort op de rekening het ‘probleem’ van [gedaagde] geworden. [eisers] kunnen hieraan geen rechten ontlenen.
Afgifte inboedelgoederen
4.9.
[eisers] stellen dat zij recht hebben op een vergoeding van de helft van de waarde van de inboedel. Zij leggen daaraan ten grondslag dat die helft in de nalatenschap valt omdat het legaat aan [gedaagde] (waarin het aandeel van erflater in de inboedel aan haar vermaakt is) niet geldig is. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het legaat nog steeds werking heeft, is de vordering van [eisers] op dit punt niet toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde] betwist dat zij verder nog sieraden en andere waardevolle zaken van erflater in haar bezit heeft. Volgens [gedaagde] heeft erflater de sieraden jaren geleden verkocht aan een juwelier. [eisers] hebben, behalve de trouwringen van erflater en van zijn in 1999 overleden echtgenote/ moeder van [eisers] , niet gespecificeerd om welke sieraden of waardevolle zaken het gaat en zij hebben verder ook geen feiten of omstandigheden aangedragen die onderbouwen dat de sieraden nog steeds in het bezit waren van erflater. Dat betekent dat de vordering ook op dit punt wordt afgewezen.
4.11.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.13.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
de tegenvordering
4.14.
[gedaagde] vordert dat [eisers] het verschil tussen de AOW voor alleenstaanden en samenwonenden over de maanden mei tot en met juli 2024. Zij stelt daartoe dat het onrechtmatig is van [erfgenaam 1] om zo lang te wachten met het uitschrijven van erflater, terwijl erflater feitelijk al vanaf 10 mei 2024 niet meer ‘thuis’ woonde. De kantonrechter is van oordeel dat [erfgenaam 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet onnodig heeft getalmd met overschrijven; erflater verbleef vanaf 13 april 2024 in een ziekenhuis en vanaf 23 april in een revalidatiecentrum en op die adressen is geen inschrijving mogelijk. Erflater is op 26 juni 2024 naar een verzorgingshuis gegaan en hij is ook per die dag uitgeschreven. [gedaagde] heeft niet gesteld hoe het anders had gemoeten en de kantonrechter ziet daarom in het handelen van [erfgenaam 1] geen onrechtmatig handelen of nalaten. De vordering zal worden afgewezen.
4.15.
[gedaagde] vordert dat [eisers] in de proceskosten worden veroordeeld, maar zij wordt in het ongelijk gesteld. Omdat [eisers] niet om een kostenveroordeling van [gedaagde] verzoeken en omdat ook niet blijkt van kosten die een vergoeding rechtvaardigen zal de kantonrechter geen proceskostenveroordeling uitspreken.

5.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
de tegenvordering
5.5.
wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 16
oktober 2025.