ECLI:NL:RBNHO:2025:11860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
11854108 \ EJ VERZ 25-44
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente Beverwijk voor valpartij verzoekster tijdens weekmarkt

In deze zaak verzoekt verzoekster, die tijdens de weekmarkt in Beverwijk is gevallen over een uitstekende punt van een plantenbak, de rechtbank om vast te stellen dat de gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De kantonrechter oordeelt dat de gemeente op grond van de artikelen 6:174 lid 4 en 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade van verzoekster, omdat er geen eigen schuld aan haar zijde is. De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster viel op 19 oktober 2022 bij een plantenbak op de weekmarkt, wat resulteerde in letsel. De gemeente betwistte aansprakelijkheid, maar de kantonrechter concludeert dat de plantenbak een gebrekkige opstal is die gevaar oplevert voor voetgangers. De gemeente had maatregelen moeten nemen om ongevallen te voorkomen, zoals het markeren van de uitstekende punten van de plantenbakken. De kantonrechter oordeelt dat verzoekster geen eigen schuld heeft aan het ongeval en dat de gemeente aansprakelijk is voor de geleden schade. De kosten van de deelgeschilprocedure worden begroot op € 3.937,50, inclusief griffierecht, en de gemeente wordt veroordeeld tot betaling aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: 11854108 \ EJ VERZ 25-44
Beschikking van 16 oktober 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: voorheen mr. S. van der Plas, thans mr. P.J.A. van Kleef,
tegen

1.GEMEENTE BEVERWIJK,

te Beverwijk,
hierna te noemen: de gemeente,
2.
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MANDATIS CLAIMS & SERVICES B.V., (h.o.d.n. MELIOR VERZEKERINGEN),
te Oldenzaal,
hierna te noemen: Melior,
verwerende partijen,
gemachtigde: mr. S.H. Velers.
De zaak in het kort
[verzoekster] is tijdens de weekmarkt in Beverwijk gevallen over een uitstekende punt van een plantenbak. In dit deelgeschil verzoekt [verzoekster] vast te stellen dat de gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De kantonrechter is van oordeel dat de gemeente op grond van de artikelen 6:174 lid 4 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift (met producties 1 tot en met 10),
- het verweerschrift (met producties 1 tot en met 13),
- de mondelinge behandeling van 4 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
Op 19 oktober 2022 is [verzoekster] gevallen bij een plantenbak op de [adres] in Beverwijk. Ten tijde van de val stonden er kramen in de [adres] vanwege de weekmarkt.
2.2.
Als gevolg van haar val heeft [verzoekster] letsel opgelopen.
2.3.
[verzoekster] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden (im)materiële schade. De gemeente betwist aansprakelijk te zijn.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij wijze van deelgeschil:
  • voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor al haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval,
  • de gemeente of Melior te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt [verzoekster] dat de gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij beroept zich daarbij zowel op lid 4 als lid 6 van dit artikel. Als de gemeente niet op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk kan worden gehouden dan beroept [verzoekster] zich op artikel 6:162 BW. [verzoekster] wijst erop dat het ongeval heeft plaatsgevonden in een drukke winkelstraat tijdens de weekmarkt waardoor van de bezoekers van de straat niet altijd de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht. De plantenbakken in de [adres] hebben eenzelfde kleur als de ondergrond en zijn voorzien van een uitstekende punt die verder doorloopt dan de inhoud van de plantenbak. [verzoekster] stelt dat haar ongeval niet op zichzelf staat en dat er al meerdere mensen over de punten van de plantenbakken zijn gevallen.
3.3.
De gemeente en Melior voeren hetzelfde verweer. Voor de leesbaarheid van de tekst zal de kantonrechter in het vervolg van deze beschikking het verweer van de gemeente en Melior steeds weergeven als het verweer van de gemeente. Dit betreft dus ook het verweer van Melior.
De gemeente betwist aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van het ongeval van [verzoekster] . De gemeente stelt dat de toedracht van de val van [verzoekster] niet duidelijk is. De gemeente betwist dat de plantenbak als een gebrekkige opstal kan worden gezien. Zij wijst erop dat voetgangers niet mogen verwachten dat een stoep vrij, onbelemmerd en zonder hoogteverschillen is. Ook kan de gemeente niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk worden gesteld. De gemeente is tot slot van mening dat [verzoekster] eigen schuld heeft aan het ongeval.

4.De beoordeling

4.1.
In dit deelgeschil moet de kantonrechter de vraag beantwoorden of de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt als gevolg van haar val over een (punt van een) plantenbak. De kantonrechter is van oordeel dat de gemeente inderdaad aansprakelijk is. Hoe de kantonrechter tot dat oordeel komt, wordt in de volgende overwegingen uitgelegd.
4.2.
De kantonrechter behandelt eerst de vraag of hij bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Dan behandelt hij de vraag of het geschil geschikt is voor een deelgeschilprocedure en wat de toedracht is van het ongeval. Tot slot legt de kantonrechter uit waarom de gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van de val van [verzoekster] over de plantenbak.
Bevoegdheid
4.3.
Op grond van artikel 1019x lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient een verzoek als dat van [verzoekster] te worden gedaan aan de rechter die waarschijnlijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen als deze in de bodemprocedure aanhangig wordt gemaakt. Dit betekent dat als een zaak in de bodemprocedure door een kantonrechter moet worden behandeld en beslist, het verzoek in een deelgeschil ook aan de kantonrechter moet worden gedaan. [verzoekster] heeft het verzoek in dit deelgeschil bij de rechtbank ingediend. Nog voor de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] aan de rechtbank verzocht de zaak te verwijzen naar de kantonrechter omdat er
‘duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering van cliënte de competentiegrens van de kantonrechter niet overschrijdt'. De rechtbank heeft dit deelgeschil vervolgens naar de kantonrechter verwezen.
De gemeente heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek de zaak naar de kantonrechter te verwijzen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemeente het verweer ingetrokken dat de zaak door de kantonrechter in Haarlem behandeld moet worden in plaats van door de kantonrechter in Alkmaar. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter zich bevoegd het deelgeschil te beoordelen.
Behandeling van het deelgeschil
4.4.
[verzoekster] verzoekt voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val. De aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. De aansprakelijkheid betreft een geschil aan het begin van het traject van onderhandelingen en een oordeel van de kantonrechter over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen over de overige geschilpunten. Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek inhoudelijk zal bespreken.
Toedracht ongeval
4.5.
De gemeente stelt dat de toedracht van de val van [verzoekster] niet is komen vast te staan. Het is de gemeente niet duidelijk of [verzoekster] is gevallen omdat zij plotseling moest uitwijken of dat zij over de rand van een plantenbak is gevallen.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verklaard dat zij is gevallen over de rand van een plantenbak. [verzoekster] heeft daarnaast verklaard dat zij er niet van op de hoogte was dat haar eerste belangenbehartiger, mevrouw C. Peverelli van DAS rechtsbijstand, in de (eerste) aansprakelijkheidsstelling naar de gemeente heeft gesteld dat [verzoekster] plotseling moest uitwijken en vervolgens is gevallen. [verzoekster] heeft, onbetwist, verklaard dat zij deze aansprakelijkheidsstelling voor het eerst heeft gezien als bijlage bij het namens de gemeente ingediende verweerschrift. Daarbij komt dat in de overige stukken van het dossier, zoals de informatie bij de spoedeisende hulp en de melding van [verzoekster] zelf bij de gemeente op 31 oktober 2022, steeds wordt gesteld dat [verzoekster] over de rand van de plantenbak is gevallen. Het is de kantonrechter niet gebleken dat [verzoekster] ergens anders over gevallen is dan over de rand van de plantenbak. Op basis van deze informatie heeft de kantonrechter geen twijfels over de toedracht van de val van [verzoekster] en stelt hij vast dat [verzoekster] is gevallen over de rand van een plantenbak.
Toetsingskader
4.7.
[verzoekster] heeft de gemeente zowel op grond van artikel 6:174 BW als op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk gesteld. [verzoekster] heeft daarbij gesteld dat de plantenbak zowel kan worden aangemerkt als een opstal in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW, als onderdeel van de openbare weg in de zin van artikel 6:174 lid 6 BW.
4.8.
De gemeente stelt in het verweerschrift dat de plantenbak geen onderdeel is van de openbare weg. De plantenbak heeft geen verkeersfunctie en is aangelegd vanwege esthetische redenen en ter vergroening van de straat. Om die reden kan de gemeente dus niet op grond van artikel 6:174 lid 6 BW aansprakelijk worden gehouden. [verzoekster] heeft naar aanleiding van dit inhoudelijke verweer slechts gesteld dat de plantenbak wel onderdeel is van de weguitrusting. Het inhoudelijke verweer van de gemeente is daarmee onvoldoende weersproken, zodat de kantonrechter vaststelt dat de plantenbak geen onderdeel is van de openbare weg. De gemeente kan dan ook niet op grond van artikel 6:174 lid 6 BW aansprakelijk worden gesteld voor de schade van [verzoekster] .
4.9.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de gemeente op grond van artikel 6:174 lid 4 BW of op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van de val van [verzoekster] . De kantonrechter stelt voorop dat de plantenbak een opstal is in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW en dat de gemeente daarvan de bezitter is. [1]
4.10.
De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (anders gezegd: gebrekkig is) en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is in beginsel aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. [2]
4.11.
Van een gebrek is sprake als de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan uit het oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mag stellen. Of dit het geval is, hangt volgens vaste rechtspraak af van het antwoord op de (naar objectieve maatstaven te beantwoorden) vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen deugdelijk is. Daarbij is van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. [3]
4.12.
Of sprake is van gevaarzetting op grond van artikel 6:162 BW moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en de gezichtspunten die zijn gegeven in het Kelderluik-arrest, de zogenoemde Kelderluikcriteria. Deze houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Daarbij gaat het er met name op (i) in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, (ii) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, (iii) hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en (iv) in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is. [4]
4.13.
De toetsingskaders voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW zijn in grote lijnen hetzelfde. In beide gevallen moet de kantonrechter beoordelen hoe gevaarlijk de situatie met de plantenbak was. De kantonrechter zal daarom geen scherp onderscheid maken tussen de grondslag van aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW en de grondslag van artikel 6:162 BW.
De plantenbak
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een gevaarlijke (en daardoor gebrekkige) plantenbak en wel om de volgende redenen.
4.15.
Vast staat dat [verzoekster] is gevallen tijdens de weekmarkt. Er stonden op dat moment meerdere marktkramen in de [adres] . Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van [verzoekster] heeft de kantonrechter in overleg met partijen op Afbeelding 1 aantekeningen geplaatst.
Afbeelding 1 Afbeelding 2
4.16.
Afbeelding 1 is de zwart/wit afbeelding van Afbeelding 2. De Afbeelding is aangeleverd door de gemeente. Op Afbeelding 2 staat rechts boven een roze rechthoek getekend met de tekst ‘vrije doorgang’. Volgens de gemeente is deze ruimte een logische route om te lopen vanaf de winkels (met de nummers 74-82) langs de marktkramen naar de [adres] zelf. De marktkramen zijn op de Afbeelding 2 aangeduid met de rood/groen geblokte rechthoeken. De plantenbak waar [verzoekster] over is gevallen is op beide Afbeeldingen getekend in de vorm van een driehoek, links naast de ‘vrije doorgang’. De kantonrechter heeft in Afbeelding 1 daar ‘val’ bijgeschreven. Ter hoogte van de plantenbak, aan de andere zijde van de ‘vrije doorgang’ heeft de kantonrechter ‘kraam’ geschreven. Ook op die plaats staat tijdens de weekmarkt een marktkraam.
Afbeelding 3 Afbeelding 4
4.17.
Afbeeldingen 3 en 4 zijn foto’s die partijen in het dossier hebben overgelegd. Op Afbeelding 3 is links de plantenbak te zien waarover [verzoekster] is gevallen. In het midden van Afbeelding 3 kan ook de ‘vrije doorgang’ worden gezien die de gemeente in Afbeeldingen 1 en 2 heeft ingetekend. Afbeelding 4 tenslotte toont de punt van de plantenbak waar [verzoekster] over is gevallen. Uit deze Afbeelding blijkt dat de plantenbak in een punt naar beneden toe uitloopt en roodbruin van kleur is. De plantenbak wordt door de aflopende punt als het ware verlengd.
4.18.
Partijen verschillen van mening of de plantenbak voldoende opvalt ten opzichte van de grond daaronder. De gemeente stelt dat de plantenbak anders is van kleur en structuur dan de straat daaronder. De plantenbak is gemaakt van (bruinachtig) cortenstaal, terwijl de daaronder liggende straat een ‘Padova’ (roodachtige) baksteenkleur heeft. Hoewel de plantenbak en de straat niet dezelfde kleur hebben, is de kantonrechter van oordeel dat uit Afbeelding 4 volgt dat de punt van de plantenbak niet erg opvalt ten opzichte van de straatstenen daaromheen.
4.19.
Vast staat dat de plantenbak waar [verzoekster] over is gevallen niet voorzien was van een paaltje, verf of tape. Vast staat dat derden (dus niet de gemeente zelf) enkele plantenbakken van tape of verf hebben voorzien zoals blijkt uit Afbeelding 5. De gemeente erkent dat zij momenteel nog bij drie (eerst vijf) plantenbakken een paaltje heeft neergezet, zoals blijkt uit Afbeelding 6. Dit volgens de gemeente om blikschade aan auto’s te voorkomen.
Afbeelding 5 Afbeelding 6
4.20.
Vast staat ook dat de gemeente meerdere meldingen heeft ontvangen over valpartijen over plantenbakken in de [adres] . Uit een overzicht dat de gemeente in productie 12 bij het verweerschrift heeft overgelegd, blijkt dat er in de periode 2017 tot en met 2 mei 2023 bij de gemeente vijf meldingen binnen zijn gekomen van mensen die over plantenbakken zijn gevallen. De melding van [verzoekster] maakt deel uit van deze meldingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Velers gesteld dat de laatste melding over de val van een plantenbak is gedaan op 2 mei 2023 en dat er daarna geen meldingen meer bij de gemeente binnen zijn gekomen. Deze stelling is door mr. Velers niet met stukken onderbouwd en de kantonrechter kan de juistheid van de stelling niet afleiden uit de stukken die in productie 12 door de gemeente zijn overgelegd. Daar komt bij dat de gemeente de inhoud van de verklaring van de marktkoopman, door [verzoekster] overgelegd als productie 5 niet inhoudelijk heeft betwist. In deze verklaring stelt de marktkoopman dat ongevallen zoals van [verzoekster] ‘
al veel vaker zijn gebeurd.
Sommige zonder letsel maar er zijn ook eerder ongevallen met letsel gebeurd waar ambulance of ander medisch personeel bij is geweest. Het probleem zit namelijk in de punten van de roestkleurige metalen plantenbakken. Omdat deze punten erg uitsteken worden ze vaak over het hoofd gezien waardoor mensen er makkelijk over kunnen vallen. Als marktkoopman heb ik deze gevaarlijke situatie doorgegeven aan de marktmeester, die dit op zijn beurt heeft gemeld bij de wethouder marktzaken. Helaas heeft de gemeente Beverwijk tot op heden niets aan deze situatie veranderd.’De gemeente heeft weliswaar gesteld dat deze verklaring niet gaat over de plantenbak waar [verzoekster] over is gevallen, maar duidelijk is wel dat het om vergelijkbare plantenbakken gaat met dezelfde uitstekende punten als de plantenbak waar [verzoekster] over is gevallen.
4.21.
De gemeente heeft gewezen op de rechtspraak waaruit volgt dat een voetganger rekening moeten houden met obstakels op zijn pad, zoals paaltjes, plantenbakken en betonnen verhogingen op en naast stoepen. Volgens de gemeente vereist het rondlopen op een markt daarnaast een zekere oplettendheid van bezoekers van de markt. Het is inderdaad juist dat voetgangers rekening moeten houden met obstakels en dat bezoekers van een markt een zekere oplettendheid in acht moeten nemen. [5] De kantonrechter is echter van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW althans dat er sprake is van een gevaarzettende situatie die leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Die omstandigheden zijn de volgende.
4.22.
Als eerste staat vast dat de plantenbak een opstal is die duurzaam met de grond is verenigd. Het is dus geen tijdelijk obstakel dat tijdens de weekmarkt is neergezet.
Daarnaast staat vast dat de gemeente een ‘vrije doorgang’ over de markt heeft aangewezen die langs de plantenbak loopt. In het verweerschrift erkent de gemeente dat uit de plattegrond van het marktterrein volgt dat de plantenbak onderdeel is van de looproute, waarbij het marktterrein zo is ingericht dat de hoeken van de plantenbak tijdens de markt evenwijdig aan de looproute liggen. Tijdens de mondelinge behandeling bleek echter dat deze looproute niet als zodanig door de gemeente in de [adres] zelf is aangeduid of is afgezet. De looproute is een vrije doorgang tussen de marktkramen door. Bezoekers van de weekmarkt worden niet gedwongen deze looproute te volgen en kunnen daar (bijvoorbeeld door drukte) ook van afwijken.
De kantonrechter is van oordeel dat de punt van de plantenbak niet sterk opvalt ten opzichte van de straatstenen daaromheen. De kantonrechter acht het dan ook begrijpelijk dat de punt van de plantenbak door voetgangers over het hoofd kan worden gezien.
Tot slot komt daar bij dat [verzoekster] niet de enige is die over de punt van een plantenbak is gevallen, maar dat de gemeente meerdere vergelijkbare meldingen heeft gehad. De gemeente was dus al eerder op de hoogte van het gevaar dat de punten van de plantenbakken met zich (kunnen) meebrengen. Enkele van deze punten zijn zelfs om die reden door derden (dus niet de gemeente zelf) met verf of tape gemarkeerd. En de gemeente heeft zelf drie (in eerste instantie vijf) paaltjes geplaatst bij plantenbakken die door automobilisten bij het inparkeren over het hoofd kunnen worden gezien.
Hoewel de gemeente in het verweerschrift lijkt te stellen dat [verzoekster] onvoorzichtig is geweest, is die stelling niet onderbouwd. De kantonrechter stelt daarom vast dat niet is gebleken dat [verzoekster] onvoorzichtig heeft gehandeld.
4.23.
De omstandigheden onder 4.22 tezamen genomen leveren een bepaald risico op ongevallen en daarmee een gevaar op. In dit geval heeft het gevaar zich ook verwezenlijkt. De kantonrechter is van oordeel dat van de gemeente gevergd kon worden dat zij maatregelen zou treffen om ongevallen te voorkomen. Daarvoor hoeven de plantenbakken niet te worden verwijderd. Een alternatief voor het verwijderen van de plantenbakken is al toegepast door het markeren van de punten van de plantenbakken met tape, verf of met paaltjes. De gemeente heeft gesteld dat het om esthetische redenen niet gewenst is om verf, tape of paaltjes aan te brengen nabij de (punten van de) plantenbakken. De gemeente ziet daarbij echter over het hoofd dat enkele punten van plantenbakken inmiddels al met verf of tape door derden en met paaltjes door de gemeente zelf zijn gemarkeerd.
4.24.
De kantonrechter is van oordeel dat de (punt van de) plantenbak niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, waardoor deze een gevaar voor personen oplevert. Het gevaar heeft zich verwezenlijkt met letsel tot gevolg en [verzoekster] heeft schade geleden. De gemeente dient die schade te vergoeden.
Geen eigen schuld
4.25.
De gemeente stelt dat [verzoekster] door haar eigen gedragingen eigen schuld heeft aan haar val. Deze stelling van de gemeente is gebaseerd op de aanname dat [verzoekster] kort voor het ongeval plotseling moest uitwijken. In overweging 4.6 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de toedracht van de val van [verzoekster] er niet in is gelegen dat zij plotseling is uitgeweken, maar dat zij is gevallen over de punt van de plantenbak. De stelling van de gemeente gaat dan ook niet op. Daarnaast is niet gebleken dat [verzoekster] zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens in deze omstandigheden zou doen. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] niet bedacht had hoeven te zijn op een onopvallende uitstekende punt van een plantenbak op/naast een door de gemeente aangewezen looproute over de weekmarkt. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] geen eigen schuld heeft aan haar val, zodat haar schade door de gemeente moet worden vergoed.
Kosten deelgeschil
4.26.
De kantonrechter moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten.
4.27.
Bij de begroting van de kosten moet de kantonrechter de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Daarbij moet de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand, als
de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. De kantonrechter stelt vast dat het inroepen van rechtsbijstand door [verzoekster] redelijk is.
4.28.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 3.937,50, welk bedrag is gebaseerd op een uurtarief van € 225,- per uur en 17,5 uren in totaal. Dit bedrag moet worden vermeerderd met het griffierecht van € 90,-. Omdat [verzoekster] zich er niet over heeft uitgelaten of het uurtarief inclusief of exclusief BTW is, gaat de kantonrechter er daarom vanuit dat het tarief inclusief BTW is.
De gemeente stelt dat 17,5 uren voor dit dossier bovenmatig is en verzoekt de kantonrechter dan ook de kosten te matigen.
4.29.
De kantonrechter zal de kosten van dit deelgeschil begroten op basis van de opgave van [verzoekster] . Hoewel 17,5 uren voor het dossier als veel kan worden geacht, staat daar tegenover dat het uurtarief van de advocaat van [verzoekster] aan de onderzijde ligt van de bedragen die in de rechtspraak van de laatste jaren als redelijk worden beschouwd. Daardoor vallen de kosten van dit deelgeschil niet hoog uit en blijven binnen de kosten van vergelijkbare zaken. De kantonrechter zal de kosten van dit deelgeschil dan ook begroten op het door [verzoekster] gestelde bedrag.
4.30.
[verzoekster] heeft verzocht één of beide verweerders te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil. Tegen dit verzoek is geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter dit verzoek van [verzoekster] ook zal toewijzen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de gemeente Beverwijk aansprakelijk is voor alle door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade die het gevolg is van het ongeval op 19 oktober 2022,
5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 3.937,50 inclusief BTW te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 90,00 en veroordeelt de gemeente dan wel Melior tot betaling daarvan aan [verzoekster] .
Deze beschikking is gegeven door mr. B. de Metz en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.
MKG/ BM

Voetnoten

1.Vergelijk in dit geval Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 4 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4261
2.6:174 lid 1 BW
3.Hoge Raad 17 december 2010 ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Dijkdoorbraak Wilnis)
4.Hoge Raad 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik)
5.Vergelijk bijvoorbeeld Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283