ECLI:NL:RBNHO:2025:11882

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 25/4072
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor tijdelijk AZC in Medemblik

Op 16 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de realisatie van een tijdelijk asielzoekerscentrum (AZC) voor 263 asielzoekers op de locatie Opperdoezerpad in Medemblik. Verzoekster, Stichting Omgevingsrecht en Ecologie (Sore), was het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en vroeg om schorsing van deze vergunning tijdens de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de omgevingsvergunning evident onrechtmatig is. De rechter overwoog dat de belangen van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) bij de realisatie van de opvanglocatie zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft ook twijfels geuit over de belanghebbendheid van verzoekster en het spoedeisend belang van het verzoek. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter in deze procedure niet diepgaand kan ingaan op de inhoudelijke bezwaren, maar dat de belangenafweging in het voordeel van de vergunninghouder uitvalt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/4072

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

Stichting Omgevingsrecht en Ecologie (Sore), uit Wormerveer, verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Hollenberg)
,
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Medemblik

(gemachtigde: mr. K van der Wal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers uit Den Haag (het COA)
(gemachtigde: mr. R. Bassie).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor ‘het realiseren van een tijdelijk AZC voor 263 asielzoekers voor een periode van 6 jaar op de locatie Opperdoezerpad’ in Medemblik. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat niet is gebleken dat de verleende omgevingsvergunning evident onrechtmatig is. Vervolgens laat de voorzieningenrechter de belangen van het college en het COA bij het realiseren van de tijdelijke opvanglocatie zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster bij het voorkomen daarvan. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3.1.
Het COA heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor ‘het realiseren van een tijdelijk AZC voor 263 asielzoekers voor een periode van 6 jaar’ aan het Opperdoezerpad in Medemblik. De aanvraag ziet op de activiteiten:
  • Omgevingsplanactiviteit: bouwactiviteit;
  • Omgevingsplanactiviteit: uitvoeren van aanlegwerkzaamheden op het perceel (bijv. terreinverharding, infrastructuur, voorzieningen);
  • Afwijken regels in het omgevingsplan (BOPA).
3.2.
Ter plaatse geldt het Omgevingsplan gemeente Medemblik. Onderdeel daarvan is het bestemmingsplan Buitengebied en het Parapluplan Parkeren Medemblik. De percelen hebben de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Waarde – Archeologie 3’, de gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk’.
3.3.
Bij primair besluit van 26 juni 2025 heeft het college de omgevingsvergunning verleend en daaraan voorwaarden verbonden. Daarnaast heeft het college voorschriften aan de vergunning verbonden over onder meer huiselijk afvalwater, regenwater, sloop- en asbesthoudende materialen en archeologisch onderzoek. Tegen het primaire besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt, en de bezwaargronden op 4 september 2025 aangevuld. Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Het COA heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Daarin heeft het COA aangegeven voornemens te zijn om op 1 december 2025 te starten met de werkzaamheden en dat nu nog geen werkzaamheden worden verricht.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] als bestuurder van verzoekster en de gemachtigde van verzoekster, vergezeld door [naam 6] (ecoloog bij adviesbureau GL Ecologie), de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 2] , en de gemachtigde van het COA, vergezeld door ing. [naam 7] (ecoloog bij adviesbureau E.C.O. Logisch), mr. [naam 8] , [naam 4] en [naam 5] , allen werkzaam voor het COA.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het verzoek
4. Ter beoordeling ligt voor een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van een opvanglocatie aan het Opperdoezerpad in Medemblik. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het primaire besluit van 26 juni 2026 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Is verzoekster belanghebbende bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning?
5.1.
Voor het antwoord op de vraag of verzoekster – die als rechtspersoon opkomt voor een algemeen belang – belanghebbende is bij een besluit, zijn de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden bepalend. Vervolgens moet dat algemeen belang worden afgezet tegen het bestreden besluit, om te bezien of het behartigde belang rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat om te kunnen bepalen of het belang van verzoekster rechtstreeks is betrokken bij de verleende omgevingsvergunning, naast de statutaire doelstellingen van verzoekster, van belang is of verzoekster feitelijke werkzaamheden heeft verricht met het oog op behartiging van haar doelstelling. Deze beide elementen worden tezamen gezien, waarmee zij het karakter van communicerende vaten hebben. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat de statutaire doelstellingen van verzoekster ruim geformuleerd zijn. In dat geval wordt grotere betekenis gehecht aan de aard en omvang van de feitelijke werkzaamheden.
5.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de website van verzoekster dat zij tot 7 augustus 2025 feitelijke werkzaamheden heeft verricht ter behartiging van haar doelstellingen. Zo hebben ecologische wandeltochten plaatsgevonden op de opvanglocatie en heeft verzoekster in juli, augustus en september 2025 een nieuwsbrief uitgebracht over de het volgens haar ecologisch kwetsbaar gebied aan het Opperdoezerpad. Deze feitelijke werkzaamheden zijn toegespitst op de voorliggende opvanglocatie. In die zin worden de door verzoekster behartigde belangen geraakt door de bestreden omgevingsvergunning. Met het oog op de ruime omschrijving van de statuten is het echter nog wel de vraag of verzoekster bij een diepgaander onderzoek, aan de te stellen voorwaarden voldoet ten aanzien van de aard en de omvang van de feitelijke werkzaamheden. Gelet op de aard van deze procedure, die zich niet voor diepgaand onderzoek leent, gunt de voorzieningenrechter verzoekster op dit moment op dit punt het voordeel van de twijfel. Het college dient hier in de beslissing op bezwaar nog wel aandacht aan te besteden.
Voorlopig rechtsmatigheidsoordeel
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster bij haar verzoek heeft verwezen naar haar gronden van bezwaar. Deze bezwaargronden zijn van zekere omvang, en het college heeft daar in zijn verweerschrift en het COA in zijn schriftelijke reactie, op gereageerd. Gelet op deze standpunten en de reacties op de zitting staat vast dat de standpunten van partijen over meerdere bezwaargronden ver uit elkaar liggen, waarbij ook ecologische deskundigen tot uiteenlopende inzichten en conclusies zijn gekomen. De voorlopige voorzieningenprocedure is evenwel een spoedprocedure en leent zich naar haar aard lastig voor een inhoudelijk diepgaande beoordeling van alle bezwaargronden in volle omgang. Daarnaast kan in deze procedure ten zeerste betwijfeld worden of verzoekster wel spoedeisend belang heeft. De werkzaamheden zullen volgens het COA op 1 december 2025 aanvangen. Volgens het college zal daarvoor nog een hoorzitting zal plaatsvinden, en ook al een beslissing op bezwaar worden genomen. De bezwaargronden zullen en dienen in de bezwaarprocedure integraal te worden besproken.
6.2
Desalniettemin kan de voorzieningenrechter in dit stadium een voorziening treffen, als het bestreden besluit van 26 juni 2025 evident onrechtmatig blijkt. Dit is in het bijzonder het geval alsook zonder diepgaand onderzoek naar de feiten en/of het recht betwijfeld dient te worden of de verleende omgevingsvergunning bij de heroverweging in bezwaar in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hiervoor geen aanleiding. Hierna licht de voorzieningenrechter dit oordeel toe aan de hand van de bezwaargronden.
Is het plan onvoldoende concreet?
7.1.
Verzoekster voert aan dat het plan nog onvoldoende concreet is. In figuur 2.2 van de Ruimtelijke BOPA-onderbouwing van Arcadis is een plattegrond opgenomen, maar daar staat expliciet op dat het gaat om een voorlopig ontwerp. In de vergunning ontbreken gewaarmerkte tekeningen of een definitief ontwerp waarop de situering van de gebouwen zichtbaar is. Het COA heeft daarmee alle vrijheid om het plan nog aan te passen en het college kan daarop niet handhaven. Deze vrijheid kan ook inhouden dat het aantal asielzoekers dat wordt opgevangen wordt uitgebreid, met de daarvoor benodigde bebouwing, aldus verzoekster.
7.2.
De voorzieningenrechter volgt het college in zijn standpunt dat de aanvraag is beoordeeld en vergund op basis van de bij de aanvraag ingediende tekeningen. Het is het COA niet zonder meer toegestaan af te wijken van het vergunde zonder voorafgaande schriftelijke toetsing door en toestemming van het college. De aangeleverde tekeningen zijn voor het college voldoende geacht voor de toetsing van de aangevraagde ruimtelijke activiteiten. Het COA moet nog een aparte vergunningaanvraag doen voor de technische bouwactiviteit, waarin de technische uitvoeringsdetails (zoals het lichtplan) worden beoordeeld. Bovendien heeft het COA bevestigd dat figuur 2.2 het ontwerp is zoals de opvanglocatie gerealiseerd zal worden.
Twee bestemmingsplannen?8.1. Verzoekster voert aan dat uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk volgt aan welk bestemmingsplan is getoetst, en wat de verhouding is tot het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2010’. Volgens verzoekster had het college ook moeten toetsen aan het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2010’. Hierom is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
8.2.
Het college stelt dat het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2018’ het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2010’ destijds voor wat betreft de onderhavige locatie heeft vervangen en geen zelfstandige betekenis meer toekomt in de beoordeling van de onderhavige zaak. Daarom is dat bestemmingsplan niet benoemd in het bestreden besluit.
8.3.
De voorzieningenrechter acht de toets van het college aan het laatst vastgestelde bestemmingsplan voor de opvanglocatie – nu als tijdelijk onderdeel van het Omgevingsplan – niet evident onzorgvuldig. Uit het bestreden besluit volgt duidelijk aan welk bestemmingsplan is getoetst. Dit punt leidt daarom niet tot toewijzing van het verzoek.
Ontbreken bij de omgevingsvergunning voorschriften?
9.1.
Verzoekster voert aan dat in de omgevingsvergunning onder het kopje ‘afwijken regels van het omgevingsplan’ staat aangegeven dat een voorschrift inhoudende eisen voor waterberging en afvoer wordt opgenomen in de vergunning. Echter staat dit voorschrift niet onder het kopje ‘Voorwaarden bij besluit’. Dit is volgens verzoekster in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat het college aan de omgevingsvergunning voorschriften heeft verbonden over de afvoer en berging van huishoudelijk afvalwater en regenwater. Deze voorschriften staan – op een niet ongebruikelijke plek – achter de omgevingsvergunning onder het kopje ‘Voorschriften en aandachtspunten’. Deze manier is niet evident onzorgvuldig. Daarnaast is in de omgevingsvergunning en in paragraaf 4.12 van de BOPA-onderbouwing opgenomen, en in de schriftelijke reactie van het COA toegelicht, dat de bergingsopgave van 520 m³ op eigen terrein zal worden opgelost in een wadi. Deze wadi is zichtbaar op het vergunde ontwerp van de opvanglocatie. Dit standpunt van verzoekster leidt niet tot twijfel over het antwoord op de vraag of de verleende vergunning bij heroverweging in stand zal blijven.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties?10.1. Verzoekster voert aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Er is geen sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
10.2.
Het college voert het verweer dat de omgevingsvergunning is verleend na een zorgvuldige voorbereiding. De beoordeling van de BOPA is gebaseerd op een brede ruimtelijk-milieukundige afweging, gericht op de fysieke leefomgeving. Er is onderzoek verricht naar verkeer en parkeren, geluid en leefklimaat, natuur en stikstof, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie, veiligheid en beheer. De omgevingsvergunning bevat voorschriften en mitigerende maatregelen ter borging van een aanvaardbare leefomgeving en ordentelijke uitvoering.
Ecologische Quickscan
10.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat onder de Omgevingswet (Ow) niet langer een aanhaakplicht geldt voor de flora- en fauna-activiteit (artikel 5.5, tweede lid, aanhef en onder g, van de Ow). Op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Ow kan de aanvrager kiezen welke activiteiten hij aanvraagt. Het COA heeft geen aanvraag gedaan voor de flora- en fauna-activiteit, zodat die met het bestreden besluit ook niet is vergund en zodoende in deze procedure ook niet voorligt. Het college was in dit verband slechts gehouden om de aangevraagde activiteiten te weigeren als en voor zover het op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het project in de wet staat. Bij de aanvraag heeft het COA een Quickscan Ecologie ingediend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het project de lat van uitvoerbaarheid op voorhand evident niet haalt, zonder verder diepgaand onderzoek. Geconcludeerd is dat er mogelijk functies voor beschermde soorten in de directe omgeving van het projectgebied aanwezig zijn. Daarbij bevinden die functies zich volgens de Quickscan wel buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Aantasting van beschermde functies en daarmee schending van het wettelijk soortenbeschermingsregime kan verder worden voorkomen mits de mitigerende maatregelen worden gevolgd. Indien de gevolgen voor (functies voor) beschermde soorten in de uitvoeringsfase alsnog intreden, is het aan de vergunninghouder om de nodige vervolgstappen de nemen, zoals bijvoorbeeld een aanvraag voor een flora- en fauna-activiteit. Deze bezwaargrond van verzoekster leidt niet tot toewijzing van haar verzoek. De discussie die verzoekster inhoudelijk aan de hand van de door haar ingebrachte tegenbericht wenst te voeren over het uitgevoerde onderzoek en de resultaten in de Quickscan kan, voor zover relevant, in bezwaar plaatsvinden.
Stikstofdepositie
10.4.
In het licht van de toets die de voorzieningenrechter hier verricht, lijkt het standpunt van het college dat de projectlocatie niet in of direct grenzend aan een Natura-2000 gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of de Ecologische hoofdstructuur (EHS) ligt, en dat uit de Quickscan volgt dat geen nadelige directe effecten als gevolg van het project op die gebieden worden verwacht, evenmin evident onrechtmatig. Hier komt bij dat voor zowel de realisatie- als de gebruiksfase de effecten middels AERIUS-berekeningen nog in beeld worden gebracht.
Omgevingsvisie NH2050 en de ladder van duurzame verstedelijking
11.1.
Verzoekster voert aan dat het project in strijd is met de Omgevingsvisie NH2050 omdat de schaal en het intensieve karakter van de opvanglocatie onevenredig groot zijn in relatie tot de bestaande stad Medemblik. Functieveranderingen dienen volgens de Omgevingsvisie te passen bij de aard, schaal en draagkracht van het landschap. [1] Het project is strijdig met het ontwikkelen in aansluiting op de schaal en karakteristiek van bestaande kernen en het behoud van de identiteit van Medemblik, aldus verzoekster.
Een ander beleidsuitgangspunt in de Omgevingsvisie is het behoud van een gezonde en veilige leefomgeving, passend bij de behoefte van bestaande en nieuwe inwoners. [2]
De realisatie van een grote opvanglocatie kan volgens verzoekster de draagkracht van lokale voorzieningen, het veiligheidsgevoel, de bereikbaarheid en de leefbaarheid onder druk zetten, in strijd met het uitgangspunt van het borgen van de basiskwaliteit van de leefomgeving en het meenemen van effecten op leefomgevingskwaliteit bij nieuwe (sensitieve/maatschappelijke) huisvesting. Verder dient volgens de Omgevingsvisie een overtuigende alternatievenafweging te worden gemaakt die andere (meer geschikte) locaties uitsluit, die bijvoorbeeld beter binnen bestaand stedelijk gebied en nabij OV-knooppunten liggen, en inpasbaar zijn qua schaal. [3] Ten onrechte heeft het college geen dergelijke afweging gemaakt. Verzoekster voert daarnaast aan dat het college ten onrechte en in strijd met artikel 5.129g van het Bkl heeft nagelaten onderzoek te doen naar het zorgvuldig ruimtegebruik. Het college dient immers onderzoek te doen of deze nieuwe stedelijke ontwikkeling elders kan worden gerealiseerd, binnen reeds bestaand stedelijk gebied in de omgeving of regio. De gekozen locatie heeft geen stedelijke bestemming en het gebied ten noorden en ten wensten van de opvanglocatie is onbebouwd. De behoefte om op deze locatie een opvanglocatie te realiseren is daarbij niet althans onvoldoende onderbouwd, terwijl de gevolgen van de realisatie op dit onbebouwd gebied groot is.
11.2.
Het college stelt dat wordt voldaan aan de uitgangspunten in de Omgevingsvisie NH2050 en artikel 5.129g van het Bkl. Volgens het college is behoefte aan de opvanglocatie als nieuwe stedelijke ontwikkeling en ligt de gekozen locatie in bestaand stedelijk gebied, zodat is voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking. De opvanglocatie voorziet in de dringende behoefte aan opvangcapaciteit voor asielzoekers, wat een nationaal en lokaal maatschappelijk belang is. In de gemeentelijke Structuurvisie wordt het faciliteren van huisvesting voor onder andere asielzoekers genoemd als opgave. De vestiging van deze tijdelijke opvanglocatie is ook een directe uitwerking van de Spreidingswet, zodat de gemeente Medemblik voldoet aan haar taakstelling van opvang voor 263 personen. Verder past de gekozen locatie binnen het Stadsplan Medemblik, waarbij de locatie ook is aangemerkt als kansrijk voor een stedelijke ontwikkeling. Daarbij is het terrein groot genoeg, goed omsloten en technisch voorbereid op aansluiting op de nodige nutsvoorzieningen. Ook zijn er beperkte alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied, die ook voldoen aan de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals omvang, bereikbaarheid, betaalbaarheid en veiligheid. Bovendien is met het bestreden besluit tijdelijke vergunning verleend voor vijf jaar, waarna de locatie beschikbaar komt voor andere stedelijke doelen, conform het Stadsplan Medemblik. Gelet op deze elementen voldoet de opvang(locatie) volgens het college ook aan de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie NH2050. Zo zijn gebiedsgerichte afwegingen gemaakt op basis van het Stadsplan, de ruimtelijke geschiktheid en de maatschappelijke noodzaak, wordt de ruimtelijke kwaliteit behouden door tijdelijke inzet en latere herontwikkeling, sluit de omvang van de opvanglocatie aan bij de stedelijke rand van Medemblik en wordt het zorgvuldig ingepast in de omgeving. Voorts worden voor een gezonde en veilige leefomgeving maatregelen getroffen. In samenwerking met de politie en het COA wordt een veiligheidsplan opgesteld en voorziet het COA in medische zorg op locatie.
11.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de hiervoor weergegeven motivering van het college, gelet op de aard en stand van deze procedure, voldoende overtuigend voor de stelling dat hij de omgevingsvergunning kon verlenen omdat de opvanglocatie niet in strijd is met de uitgangspunten in de Omgevingsvisie NH2050 of met artikel 5.129g van het Bkl.
Belangenafweging
12.1.
De voorzieningenrechter ziet voorts ook aan de hand van een belangenafweging geen aanleiding om het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de omgevingsvergunning te schorsen. Verzoekster heeft op de zitting toegelicht dat haar belang bij een schorsing is gelegen in het belang van natuurbehoud in het plangebied, zoals ook naar voren is gekomen in de door haar aangevoerde gronden. Volgens verzoekster staat voor diverse elementen niet vast dat geen verstoring zal plaatsvinden. Meer concreet vreest verzoekster verstoring door de lichtuitstraling voor vleermuizen, en voor de rugstreeppad door (grond)werkzaamheden. Het COA heeft toegelicht dat het belang van de realisatie van de opvanglocatie is gelegen in de behoefte en noodzaak voor opvangplekken voor asielzoekers op korte termijn. Dit geldt te meer voor reguliere opvangplekken, zoals het geval is bij de onderhavige omgevingsvergunning. Daarom wil het COA snel van start met deze opvanglocatie in Medemblik.
12.2.
Hoewel het door verzoekster geschetste natuurbelang begrijpelijk en relevant is, laat de voorzieningenrechter – in het licht van al het vorenstaande – het belang bij de vergunde tijdelijke opvanglocatie in dit geval zwaarder wegen dan het belang van verzoekster bij het voorkomen van de realisatie daarvan. Zoals verzoekster op de zitting ook heeft erkend, is algemeen bekend dat de problematiek rondom de opvangcapaciteit in Nederland voor asielzoekers zeer actueel is, en de nood hoog is. Extra opvangplekken op korte termijn zijn daarom noodzakelijk. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de technische bouwactiviteit van de opvanglocatie nog beoordeeld zal worden bij die vergunningaanvraag. Ook kent de voorzieningenrechter (ook) in dit licht gewicht toe aan de omstandigheid dat de belangen die verzoekster in het bijzonder met haar schorsingsverzoek wil beschermen, voor een groot deel in deze procedure niet voorliggen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de aangevraagde ruimtelijke activiteiten niet wordt geschorst tijdens de bezwaarprocedure tegen die omgevingsvergunning. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoekster verwijst naar pagina 20 en 42 van de Provinciale Omgevingsvisie.
2.Ibid, pagina 10, 18 en 35.
3.Ibid, pagina 34.