5.3De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting voldoende aannemelijk is dat de onder feit 1 bewezenverklaarde handel in merkvervalste goederen en andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening in de rapportage
In de rapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend over de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020 waarin volgens de officier van justitie aannemelijk is dat sprake is geweest van handel in merkvervalste goederen. De rechtbank stelt vast dat deze periode langer is dan de bewezenverklaarde periode van 28 maart 2020 tot en met 10 september 2020.
De berekening in de rapportage is als volgt.
+ ontvangst van illegaal bancair verkregen gelden
€ 200.007,-
-contant opgenomen gelden
€ 153.340,-
= resterend op bankrekeningen
€ 46.667,-
+ contante bestedingen anders dan inkoop
€ 36.081,-
+ aangetroffen contant geld
€ 5.395,-
+ verborgen spaarpot met contant geld
€ 70.000,-
= wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 158.143,-
De rechtbank begrijpt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de rapportage deels is gebaseerd op een berekening van illegaal bancair verkregen gelden en deels is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling van contante geldbedragen die niet kunnen worden verklaard uit een legale bron van herkomst. De in de rapportage gehanteerde berekening is onderbouwd met wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank begrijpt de berekening van het wederrechtelijk voordeel zoals opgenomen in de rapportage en ter zitting door de officier van justitie toegelicht zo dat deze bestaat uit een optelsom van de volgende bedragen:
(1) een bancair bedrag van € 46.667,-,
bestaande uit illegaal bancair verkregen gelden ten bedrage van € 200.007,- die de veroordeelde(n) in de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020 via bijschrijvingen en tikkies hebben ontvangen – deels op/via bankrekening(en) van derden – vanuit de verkoop van merkvervalste goederen minus de contant opgenomen gelden ten bedrage van € 153.340,-. De rapportage gaat uit van de aanname dat de contant opgenomen gelden zijn besteed aan contante inkopen van merkvervalste goederen en daarom als kosten zijn afgetrokken van de illegaal bancair verkregen gelden.
(2) een contant bedrag van € 111.476,-, bestaande uit:
- € 36.081,- contante bestedingen;
- € 5.395,- aangetroffen contant geld;
- € 70.000,- verborgen spaarpot met contant geld,
welke bedragen niet kunnen worden verklaard dan wel zijn betaald uit legale inkomsten van de veroordeelde(n).
De bancaire gelden
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening van het bancaire bedrag gebaseerd op een aantal uitgangpunten, waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze juist zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Volgens de rapportage hebben de veroordeelden in de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020 via bijschrijvingen en tikkies – deels op/via bankrekening(en) van derden – € 200.007,- ontvangen, vermoedelijk vanuit de verkoop van merkvervalste goederen. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat de vordering is gebaseerd op artikel 36e lid 3 Sr en dat als aannemelijk is geworden dat het misdrijf waarvoor de veroordeelden zijn veroordeeld of andere strafbare feiten ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, uitgegaan mag worden van een bewijsvermoeden dat een periode van zes jaar kan beslaan voorafgaand aan de pleegdatum van het misdrijf. De officier van justitie heeft als startdatum gekozen voor 17 juli 2018, het eerste moment waarop volgens hem aannemelijk is dat de veroordeelden zich gingen bezighouden met de verkoop van merkvervalste goederen. Ter terechtzitting hebben de veroordeelden verklaard dat zij voordeel hebben genoten uit de verkoop van merkvervalste goederen, maar dat de omvang van het voordeel aanzienlijk minder is geweest dan het bedrag dat wordt genoemd in de vordering. Daarnaast hebben de veroordeelden betwist dat zij al vanaf 17 juli 2018 in merkvervalste goederen handelden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten bevat dat de veroordeelden al vanaf 17 juli 2018 in merkvervalste goederen handelden. De rechtbank wijst daartoe naar het proces-verbaal waarin aan de hand van een tijdlijn de bevindingen zijn beschreven met betrekking tot de handel in merkvervalste goederen in de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020.Aanwijzingen dat zij al voor de bewezenverklaarde aanvangsdatum van 28 maart 2020 handelden in merkvervalste goederen zijn (zeer) beperkt.
Dat de door de veroordeelde(n) ontvangen bancaire gelden via bijschrijvingen en tikkies – deels op/via bankrekening(en) van derden – ten grondslag liggen aan het misdrijf waarvoor is veroordeeld of andere strafbare feiten, acht de rechtbank aannemelijk. Vast is komen te staan dat de veroordeelde(n) in ieder geval in 2020 (tikkie)betaalverzoeken voor de betaling van merkvervalste goederen hebben verstuurd. De rechtbank kan op basis van de rapportage en het procesdossier echter niet de omvang van de hieruit ontvangen bancaire gelden vaststellen, en dus ook niet het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde(n) daarmee hebben behaald. Voor de aanname dat de contant opgenomen gelden van in totaal € 153.340,- zijn besteed aan contante inkopen van merkvervalste goederen ziet de rechtbank verder ook onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Daarbij komt dat niet uitgesloten kan worden dat dit bedrag mogelijk een dubbeltelling is, nu ook uitgegaan wordt van andere contante uitgaven en contante spaargelden.
De rechtbank komt daarom tot de volgende conclusie. Hoewel aannemelijk is geworden dat de veroordeelde(n) enig bancair ontvangen wederrechtelijk voordeel hebben genoten, kan de rechtbank op basis van de rapportage niet vaststellen wat de omvang daarvan is. Aangezien de rapportage teveel aannames en onzekerheden bevat, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een schatting te maken van het bancair ontvangen voordeel aan de hand van een kostenpercentage. De rechtbank zal het bancaire bedrag van € 46.667,- daarom niet meenemen in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een deskundige te horen met betrekking tot het te hanteren kostenpercentage in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal daarom worden afgewezen.
De contante gelden
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat om het bedrag vast te stellen dat de veroordeelde(n) in elk geval wederrechtelijk hebben verkregen uit het misdrijf waarvoor de veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten. Voor het vaststellen van dat bedrag maakt de rechtbank gebruik van de methode van eenvoudige kasopstelling. Bij deze methode worden de beschikbare legale contante gelden vergeleken met de totale contante uitgaven. Indien meer contante uitgaven zijn gedaan dan verantwoord kan worden met beschikbare legale contante gelden, dan is sprake van onverklaarbaar vermogen dat wordt verondersteld van criminele herkomst afkomstig en dus wederrechtelijk verkregen voordeel te zijn.
In de rapportage is onderzoek gedaan naar de legale inkomsten van de veroordeelden.De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat zij samen met de medeveroordeelde heeft gehandeld in merkvervalste goederen en dat zij daarmee geld hebben verdiend.De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de veroordeelden contante uitgaven hebben gedaan en contante (spaar)gelden tot hun beschikking hadden die niet kunnen worden verklaard uit het legale inkomen van de veroordeelden.
Met betrekking tot de contante bestedingen en het aangetroffen contant geld heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Deze bedragen worden als onweersproken meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met betrekking tot de verborgen spaarpot met contant geld overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de tapgesprekken in het dossier acht de rechtbank aannemelijk dat de veroordeelden een spaarpot met contant geld tot hun beschikking hadden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in verschillende tapgesprekken wordt gesproken over spaargeld en dat er verschillende bedragen zijn genoemd van de hoogte van het spaargeld. Zo wordt in het tapgesprek op 2 juli 2020 gesproken over een bedrag van € 65.000,-op 14 augustus 2020 over een bedrag van € 30.000,-en op 25 augustus 2020 over een bedrag van € 70.000,-. In het voordeel van de veroordeelde zal de rechtbank uitgaan van het laagst genoemde bedrag van € 30.000,- aan contant geld in een verbogen spaarpot.
De rechtbank komt tot de volgende berekening.
Omschrijving
Bedrag
Contante bestedingen:
- Aanschaf, tuning, wrapping en reparatie Mercedes-Benz [kenteken] : € 19.300,-
- Aanschaf Piaggio scooter [kenteken] : € 5.600,-
- Breitling horloge: € 900,-
- Verbouwing schuur: € 1.800,-
- Cosmetische ingrepen: € 7.500,-
- Verjaardagscadeau en Nike schoenen: € 981,-
€ 36.081,-
Aangetroffen contant geld
€ 5.395,-
Verborgen spaarpot met contant geld
€ 30.000,-
Totaal
€ 71.476,-
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de rechtbank daarom berekend op
€ 71.476,-.
Verdeling
Bij gebreke van aanknopingspunten voor een andere verdeling zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs verdelen over de veroordeelde en de medeveroordeelde. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde (50% van € 71.476,-)
€ 35.738,-bedraagt.