ECLI:NL:RBNHO:2025:11911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
15/145825-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met handel in merkvervalste goederen en witwassen

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in merkvervalste goederen en witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De officier van justitie had een bedrag van € 158.143,- gevorderd, gebaseerd op een ontnemingsrapportage. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportage te veel aannames en onzekerheden bevatte, waardoor het niet mogelijk was om de omvang van het bancair ontvangen voordeel vast te stellen. De rechtbank heeft daarom het bancaire bedrag van € 46.667,- niet meegenomen in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de methode van eenvoudige kasopstelling toegepast om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, wat resulteerde in een bedrag van € 71.476,-. Dit bedrag werd vervolgens verdeeld over de veroordeelde en de medeveroordeelde. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 35.738,-. Tevens is er rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn, maar dit heeft niet geleid tot een lagere betalingsverplichting. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/145825-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 16 oktober 2025
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie
d.d. 12 september 2025ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] ,
hierna: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 12 september 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 158.143,-en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 2 oktober 2025 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en andere strafbare feiten waarbij aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 2 oktober 2025.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2025. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsman, mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage en de officier van justitie, mr. R. Klein.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 16 oktober 2025.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd in die zin dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 158.143,- en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd een bedrag van
€ 79.071,50 (ponds/ponds verdeling) aan de staat te betalen.
De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de berekening zoals weergegeven in de hierna te noemen ontnemingsrapportage.

4.Het standpunt van de veroordeelde en haar raadsman

De raadsman heeft de juistheid van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel betwist en zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd moet worden. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat het bedrag van € 158.143,- is gebaseerd op een langere periode dan de tenlastegelegde periode. Volgens de raadsman moet het wederrechtelijk verkregen voordeel worden berekend aan de hand van een kostenpercentage van 50%. De raadsman heeft daartoe drie verschillende berekeningen naar voren gebracht hetgeen tot matiging van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet leiden.
Indien de rechtbank dit standpunt niet zou volgen, heeft de raadsman verzocht om een deskundige te horen met betrekking tot het te hanteren kostenpercentage in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Door de veroordeelde is het bedrag dat in de berekening is meegenomen voor de verborgen spaarpot betwist.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1
Grondslag van de vordering
Op grond van artikel 36e lid 3 Sr kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Anders dan de raadsman stelt, is niet vereist dat het wederrechtelijk verkregen voordeel afkomstig moet zijn van een misdrijf waarvoor de veroordeelde is veroordeeld of van andere strafbare feiten die door de veroordeelde zelf zijn gepleegd. Dat verweer wordt daarom verworpen.
Bij vonnis van deze rechtbank van heden, 16 oktober 2025, is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf en een taakstraf, waarbij - kort gezegd - is bewezenverklaard dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: in de periode van 28 maart 2020 tot en met 10 september 2020 medeplegen van de handel in merkvervalste goederen, als bedrijf uitgeoefend en meermalen gepleegd;
feit 2: in de periode van 1 januari 2020 tot en met 10 september 2020 medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Dit zijn misdrijven die naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Dit brengt mee dat een wettelijke grondslag aanwezig is voor de vordering van de officier van justitie jegens de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op artikel 36e lid 3 Sr.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 29 juli 2021 hebben de [verbalisanten] , opsporingsambtenaren bij de FIOD, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel [2] . Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de rapportage.
In de rapportage met bijlagen is verwezen naar de stukken die zijn ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting voldoende aannemelijk is dat de onder feit 1 bewezenverklaarde handel in merkvervalste goederen en andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening in de rapportage
In de rapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend over de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020 waarin volgens de officier van justitie aannemelijk is dat sprake is geweest van handel in merkvervalste goederen. De rechtbank stelt vast dat deze periode langer is dan de bewezenverklaarde periode van 28 maart 2020 tot en met 10 september 2020.
De berekening in de rapportage is als volgt.
+ ontvangst van illegaal bancair verkregen gelden
€ 200.007,-
-contant opgenomen gelden
€ 153.340,-
= resterend op bankrekeningen
€ 46.667,-
+ contante bestedingen anders dan inkoop
€ 36.081,-
+ aangetroffen contant geld
€ 5.395,-
+ verborgen spaarpot met contant geld
€ 70.000,-
= wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 158.143,-
De rechtbank begrijpt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de rapportage deels is gebaseerd op een berekening van illegaal bancair verkregen gelden en deels is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling van contante geldbedragen die niet kunnen worden verklaard uit een legale bron van herkomst. De in de rapportage gehanteerde berekening is onderbouwd met wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank begrijpt de berekening van het wederrechtelijk voordeel zoals opgenomen in de rapportage en ter zitting door de officier van justitie toegelicht zo dat deze bestaat uit een optelsom van de volgende bedragen:
(1) een bancair bedrag van € 46.667,-,
bestaande uit illegaal bancair verkregen gelden ten bedrage van € 200.007,- die de veroordeelde(n) in de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020 via bijschrijvingen en tikkies hebben ontvangen – deels op/via bankrekening(en) van derden – vanuit de verkoop van merkvervalste goederen minus de contant opgenomen gelden ten bedrage van € 153.340,-. De rapportage gaat uit van de aanname dat de contant opgenomen gelden zijn besteed aan contante inkopen van merkvervalste goederen en daarom als kosten zijn afgetrokken van de illegaal bancair verkregen gelden.
(2) een contant bedrag van € 111.476,-, bestaande uit:
- € 36.081,- contante bestedingen;
- € 5.395,- aangetroffen contant geld;
- € 70.000,- verborgen spaarpot met contant geld,
welke bedragen niet kunnen worden verklaard dan wel zijn betaald uit legale inkomsten van de veroordeelde(n).
De bancaire gelden
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening van het bancaire bedrag gebaseerd op een aantal uitgangpunten, waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze juist zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Volgens de rapportage hebben de veroordeelden in de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020 via bijschrijvingen en tikkies – deels op/via bankrekening(en) van derden – € 200.007,- ontvangen, vermoedelijk vanuit de verkoop van merkvervalste goederen. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat de vordering is gebaseerd op artikel 36e lid 3 Sr en dat als aannemelijk is geworden dat het misdrijf waarvoor de veroordeelden zijn veroordeeld of andere strafbare feiten ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, uitgegaan mag worden van een bewijsvermoeden dat een periode van zes jaar kan beslaan voorafgaand aan de pleegdatum van het misdrijf. De officier van justitie heeft als startdatum gekozen voor 17 juli 2018, het eerste moment waarop volgens hem aannemelijk is dat de veroordeelden zich gingen bezighouden met de verkoop van merkvervalste goederen. Ter terechtzitting hebben de veroordeelden verklaard dat zij voordeel hebben genoten uit de verkoop van merkvervalste goederen, maar dat de omvang van het voordeel aanzienlijk minder is geweest dan het bedrag dat wordt genoemd in de vordering. Daarnaast hebben de veroordeelden betwist dat zij al vanaf 17 juli 2018 in merkvervalste goederen handelden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten bevat dat de veroordeelden al vanaf 17 juli 2018 in merkvervalste goederen handelden. De rechtbank wijst daartoe naar het proces-verbaal waarin aan de hand van een tijdlijn de bevindingen zijn beschreven met betrekking tot de handel in merkvervalste goederen in de periode van 17 juli 2018 tot en met 10 september 2020. [3] Aanwijzingen dat zij al voor de bewezenverklaarde aanvangsdatum van 28 maart 2020 handelden in merkvervalste goederen zijn (zeer) beperkt.
Dat de door de veroordeelde(n) ontvangen bancaire gelden via bijschrijvingen en tikkies – deels op/via bankrekening(en) van derden – ten grondslag liggen aan het misdrijf waarvoor is veroordeeld of andere strafbare feiten, acht de rechtbank aannemelijk. Vast is komen te staan dat de veroordeelde(n) in ieder geval in 2020 (tikkie)betaalverzoeken voor de betaling van merkvervalste goederen hebben verstuurd. De rechtbank kan op basis van de rapportage en het procesdossier echter niet de omvang van de hieruit ontvangen bancaire gelden vaststellen, en dus ook niet het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde(n) daarmee hebben behaald. Voor de aanname dat de contant opgenomen gelden van in totaal € 153.340,- zijn besteed aan contante inkopen van merkvervalste goederen ziet de rechtbank verder ook onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Daarbij komt dat niet uitgesloten kan worden dat dit bedrag mogelijk een dubbeltelling is, nu ook uitgegaan wordt van andere contante uitgaven en contante spaargelden.
De rechtbank komt daarom tot de volgende conclusie. Hoewel aannemelijk is geworden dat de veroordeelde(n) enig bancair ontvangen wederrechtelijk voordeel hebben genoten, kan de rechtbank op basis van de rapportage niet vaststellen wat de omvang daarvan is. Aangezien de rapportage teveel aannames en onzekerheden bevat, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een schatting te maken van het bancair ontvangen voordeel aan de hand van een kostenpercentage. De rechtbank zal het bancaire bedrag van € 46.667,- daarom niet meenemen in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een deskundige te horen met betrekking tot het te hanteren kostenpercentage in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal daarom worden afgewezen.
De contante gelden
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat om het bedrag vast te stellen dat de veroordeelde(n) in elk geval wederrechtelijk hebben verkregen uit het misdrijf waarvoor de veroordeelde is veroordeeld of andere strafbare feiten. Voor het vaststellen van dat bedrag maakt de rechtbank gebruik van de methode van eenvoudige kasopstelling. Bij deze methode worden de beschikbare legale contante gelden vergeleken met de totale contante uitgaven. Indien meer contante uitgaven zijn gedaan dan verantwoord kan worden met beschikbare legale contante gelden, dan is sprake van onverklaarbaar vermogen dat wordt verondersteld van criminele herkomst afkomstig en dus wederrechtelijk verkregen voordeel te zijn.
In de rapportage is onderzoek gedaan naar de legale inkomsten van de veroordeelden. [4] De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat zij samen met de medeveroordeelde heeft gehandeld in merkvervalste goederen en dat zij daarmee geld hebben verdiend. [5] De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de veroordeelden contante uitgaven hebben gedaan en contante (spaar)gelden tot hun beschikking hadden die niet kunnen worden verklaard uit het legale inkomen van de veroordeelden.
Met betrekking tot de contante bestedingen en het aangetroffen contant geld heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Deze bedragen worden als onweersproken meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met betrekking tot de verborgen spaarpot met contant geld overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de tapgesprekken in het dossier acht de rechtbank aannemelijk dat de veroordeelden een spaarpot met contant geld tot hun beschikking hadden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in verschillende tapgesprekken wordt gesproken over spaargeld en dat er verschillende bedragen zijn genoemd van de hoogte van het spaargeld. Zo wordt in het tapgesprek op 2 juli 2020 gesproken over een bedrag van € 65.000,- [6] op 14 augustus 2020 over een bedrag van € 30.000,- [7] en op 25 augustus 2020 over een bedrag van € 70.000,- [8] . In het voordeel van de veroordeelde zal de rechtbank uitgaan van het laagst genoemde bedrag van € 30.000,- aan contant geld in een verbogen spaarpot.
De rechtbank komt tot de volgende berekening.
Omschrijving
Bedrag
Contante bestedingen:
- Aanschaf, tuning, wrapping en reparatie Mercedes-Benz [kenteken] : € 19.300,- [9]
- Aanschaf Piaggio scooter [kenteken] : € 5.600,- [10]
- Breitling horloge: € 900,- [11]
- Verbouwing schuur: € 1.800,- [12]
- Cosmetische ingrepen: € 7.500,- [13]
- Verjaardagscadeau en Nike schoenen: € 981,- [14]
€ 36.081,-
Aangetroffen contant geld [15]
€ 5.395,-
Verborgen spaarpot met contant geld
€ 30.000,-
Totaal
€ 71.476,-
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de rechtbank daarom berekend op
€ 71.476,-.
Verdeling
Bij gebreke van aanknopingspunten voor een andere verdeling zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs verdelen over de veroordeelde en de medeveroordeelde. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde (50% van € 71.476,-)
€ 35.738,-bedraagt.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan drie jaar. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de schade die de verdachte heeft opgelopen door de onrechtmatige inbeslagneming van haar Instagramaccounts. De accounts zijn offline gehaald en niet meer actief geworden, waardoor zij al haar volgers kwijt is geraakt. En door de profielfoto’s van de accounts te vervangen door een afbeelding met de tekst dat het account in beslag is genomen door de FIOD en het OM vanwege het aanbieden van merkvervalste kleding is de verdachte publiek veroordeeld en beschadigd in haar persoon.
Draagkracht
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Schending redelijke termijn
De rechtbank constateert dat, net als in de strafzaak, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de schending van de redelijke termijn voldoende is gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak opgelegde straf. De ontnemingszaak en de strafzaak zijn gelijktijdig behandeld, waardoor de rechtbank in deze zaak zal volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden.
De rechtbank ziet in dat wat de raadsman naar voren heeft gebracht over het beslag op Instagram-accounts van de veroordeelde(n) geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 35.738,-.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 35.738,-(
vijfendertigduizend zevenhonderdachtendertig euro).
Legt aan [veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 35.738,-(
vijfendertigduizend zevenhonderdachtendertig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
714 (zevenhonderdveertien) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. C.M.A.V. van Kleef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2025.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, digitale pagina 1 e.v..
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2021, Map C AMB-048, digitale pagina 7 e.v.
4.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 8 en 9.
5.De verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 2 oktober 2025.
6.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2021, Map C AMB-001-02, digitale pagina 217.
7.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2021, Map C AMB-001-02, digitale pagina 234.
8.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2021, Map C AMB-001-02, digitale pagina 256.
9.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 16.
10.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 17.
11.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 17.
12.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 17 tot en met 19.
13.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 19 en 20.
14.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 20.
15.Het rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 juli 2021, Map K, pagina 21.