ECLI:NL:RBNHO:2025:11923

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
C/370109 / HA RK 25-148
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. K.I. de Jong, de rechter-commissaris in de hoofdzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 29 september 2025, naar aanleiding van de beslissing van de rechter om geen last tot aanwijzing op grond van artikel 187a Sv af te geven. De verzoeker stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid en dat hij geen eerlijk proces werd gegund. De rechter-commissaris betwistte deze beschuldigingen en gaf aan dat de indruk van vooringenomenheid niet gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om geen last tot aanwijzing af te geven een procesbeslissing is, die in beginsel geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren waren gebracht, geen grond voor wraking opleverden. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/370109 / HA RK 25-148
Beslissing van 14 oktober 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. K.I. de Jong,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 29 september 2025 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Kabinet RC, aanhangige zaak met als parketnummer 15.064626.19, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
De wrakingskamer doet het verzoek op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en ander a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank buiten zitting af.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft op 14 augustus 2025 de hoofdzaak verwezen naar de rechter-commissaris, teneinde negen getuigen te doen horen. Verzoeker heeft vervolgens verzocht om aan hem een advocaat toe te voegen. De beslissing van de rechter om geen advocaat toe te wijzen met alleen de verwijzing naar eerdere correspondentie met verzoekers voormalige raadsman geeft blijk van vooringenomenheid. De rechter heeft hiermee ook blijk gegeven van de schijn dat verzoeker geen eerlijk proces wordt gegund.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangegeven dat zij het betreurt dat bij verzoeker de indruk is ontstaan dat zijn herhaalde verzoek onvoldoende onafhankelijk is beoordeeld. Achteraf bezien zou de rechter niet hebben laten verwijzen naar de inhoud van de eerdere correspondentie, maar zou zij deze hebben laten herhalen. Zij stelt zich op het standpunt dat in de (motivering van de) afwijzing van het herhaalde verzoek geen aanwijzing kan worden gevonden voor (de schijn van) vooringenomenheid.

4.De beoordeling

4.1
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten:
Op 22 april 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de voormalige raadsman van verzoeker tot het horen van zeven getuigen toegewezen. Op 24 april 2024 heeft de voormalige raadsman namens verzoeker verzocht om op grond van art. 187a Sv een last tot aanwijzing af te geven, zodat hij door de Raad van Rechtsbijstand aan verzoeker zal kunnen worden toegevoegd om hem bijstand te blijven verlenen. Bij dat verzoek is meegedeeld dat verzoeker — in verband met zijn inkomens- en vermogenssituatie — niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, dat de voormalige raadsman daarom genoodzaakt is zijn rechtsbijstand neer te leggen en dat verzoeker aldus zonder last tot aanwijzing geen raadsman heeft.
Bij beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 Sv van 6 augustus 2024 heeft de
rechtbank nog eens twee getuigen toegewezen.
Bij e-mail van 27 augustus 2024 van de griffier is aan de voormalige raadsman meegedeeld dat de rechter-commissaris afwijzend heeft beslist op het verzoek een last tot aanwijzing af te geven. Daarbij is meegedeeld dat op landelijk niveau tussen de kabinetten rechter-commissaris overleg is geweest over kwesties als deze, dat dit overleg tot de conclusie heeft geleid dat er in dergelijke gevallen geen last zal worden afgegeven en dat er geen aanleiding wordt gezien om van deze lijn af te wijken.
Bij regiezitting van 14 augustus 2025 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting voor
onbepaalde tijd geschorst en bepaald dat de stukken in handen van de rechter-commissaris
worden gesteld om de reeds toegewezen negen getuigen te horen.
Bij e-mail van 23 september 2025 heeft verzoeker aangegeven dat hij geen raadsman
heeft. Hij heeft bij deze e-mail wederom verzocht op grond van art. 187a Sv
een last tot aanwijzing af te geven.
De griffier van de rechter heeft bij e-mail van 26 september 2025 onder verwijzing naar de inhoud van de eerdere e-mailcorrespondentie aan verzoeker meegedeeld dat de rechter geen last tot aanwijzing op grond van artikel 187a Sv zal afgeven. Dit omdat de situatie ten tijde van het herhaalde verzoek van 23 september 2025 niet anders is dan de situatie ten tijde van de beslissing d.d. 27 augustus 2024.
Verzoeker heeft vervolgens de rechter gewraakt.
4.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is hierbij echter niet doorslaggevend.
De beslissing van de rechter om in de hoofdzaak geen last tot aanwijzing op grond van artikel 187a Sv af te geven, is naar het oordeel van de wrakingskamer een procesbeslissing.
Het is vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord. De motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Het nemen van de onderhavige procesbeslissing impliceert niet dat de rechter vooringenomenheid koestert, noch dat een vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is.
4.3
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom als kennelijk ongegrond afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter, mr. L.M. Kos en mr. J. van Beek, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van J.A. Huismans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.