ECLI:NL:RBNHO:2025:11971

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
368220
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen echtgenoten over de verkoop van gezamenlijk onroerend goed en betaling van belastingschulden in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2025, betreft het een kort geding tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man vordert dat de vrouw meewerkt aan de verkoop van gezamenlijk onroerend goed en dat zij een bedrag van € 160.000,00 terugstort naar de gemeenschappelijke spaarrekening om zijn belastingschulden in de Verenigde Staten te voldoen. De voorzieningenrechter oordeelt voorlopig dat, na aftrek van een verwachte belastingteruggave, het restant van de belastingschuld uit de verkoopopbrengst van een van de onroerende zaken kan worden betaald. De vrouw krijgt tot 1 maart 2026 de tijd om haar huisvestingsplan en financieringscapaciteit inzichtelijk te maken. Tevens wordt de vrouw verplicht om afschriften van haar bankrekeningen vanaf 2019 te verstrekken. De man heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar de behandeling daarvan is nog niet gepland. De vrouw vordert op haar beurt een maandelijkse bijdrage van de man voor haar en hun jongste zoon. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man tot het verstrekken van informatie en medewerking aan de verkoop van de onroerende zaken toe, maar geeft de vrouw ook de tijd om haar situatie te verduidelijken. De zaak illustreert de complexiteit van financiële verplichtingen en de noodzaak van samenwerking tussen partijen in een echtscheidingscontext.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/368220 / KG ZA 25-510
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2025
in de zaak van
[de man],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.H.A. Brauers,
tegen
[de vrouw],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. van der Bijl.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht. De man heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar een datum voor de behandeling daarvan is nog niet bepaald. De man vordert bij voorlopige voorziening de vrouw te veroordelen om de openstaande belastingschulden te betalen uit een door haar beheerd bedrag aan gemeenschappelijk geld van € 160.000,00 of om dit bedrag op de gemeenschappelijke spaarrekening terug te storten, zodat hij daaruit de belastingschulden kan betalen. Daarnaast wenst hij een veroordeling van de vrouw om mee te werken aan de verkoop van het gezamenlijke onroerend goed.
Ten slotte vordert hij dat de vrouw afschriften verstrekt van al haar bank-/spaar- en beleggingsrekeningen van 1 januari 2019 tot heden. De vrouw vordert van haar kant nakoming van de afspraak dat de man maandelijks een bijdrage aan de vrouw en de jongste zoon voldoet.
1.2.
Na aftrek van een binnenkort in Nederland te verwachten belastingteruggave, kan het restant van de belastingschuld naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op termijn betaald worden uit de verkoopopbrengst van één van de twee gezamenlijk gehouden onroerende zaken. De vrouw krijgt tot 1 maart 2026 de tijd om een plan van huisvesting en haar financieringscapaciteit inzichtelijk te maken en uitsluitsel te geven welke van de twee onroerende zaken zij toebedeeld wil krijgen. Partijen zullen elkaar over en weer de nodige informatie moeten verstrekken. Als de vrouw geen uitsluitsel geeft of dat wenst uit te stellen, zal zij een deel van (het restant van) de belastingschuld uit de onder haar bestuur staande gemeenschappelijke gelden aan de man moeten uitkeren. In dit vonnis zijn de voorwaarden waaronder een en ander plaatsvindt verder uitgewerkt.
De vordering van de man tot het verstrekken van afschriften van alle bank-/spaar-en beleggingsrekeningen van de vrouw vanaf 2019 tot en met heden, wordt toegewezen. Datzelfde geldt voor de vordering van de vrouw om de maandelijks een bijdrage aan haar en de jongste zoon te voldoen

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met twaalf producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met zeventien producties;
- de akte vermeerdering eis tevens akte overlegging producties van de kant van de man;
- de mondelinge behandeling van 9 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van de man.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 10 december 2002 te [plaats 1] in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht.
3.2.
Partijen hebben twee meerderjarigen kinderen, waarvan de jongste lijdt aan het Down-syndroom en in verband daarmee in zekere mate zorg nodig heeft.
3.3.
De man heeft de rechtbank op 22 augustus 2024 (hierna: de peildatum) verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Partijen zijn in afwachting van een datum van de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek.
3.4.
De man ontvangt in Nederland inkomen / invaliditeitspensioen van KLM en het UWV van circa € 255.000 bruto per jaar. Sinds 2024 werkt hij op onregelmatige basis voor Delta Airlines. Vanaf januari 2026 zal de man pensioen van KLM ontvangen. Zijn bruto jaarinkomen in Nederland zal dan aanzienlijk afnemen.
3.5.
De vrouw werkt per 1 november 2025 vijftien uur per week. Haar salaris bedraagt € 3.500 bruto per maand op full time basis.
3.6.
De man heeft in de Verenigde Staten de volgende belastingaanslagen ontvangen die op 31 januari 2025 moesten zijn voldaan:
- 2020 $33,488 ( hierna: belastingschuld 2020)
- 2021 $108,314 ( hierna: belastingschuld 2021)
- 2022 $55,327 ( hierna: belastingschuld 2022)
3.7.
De man heeft de belastingschuld 2022 betaald. De belastingschuld 2020 en 2021 heeft hij nog niet voldaan. Invorderingsmaatregelen zijn tot op heden niet genomen. De invorderingsrente bedraagt 4% per jaar.
3.8.
Volgens een brief van 22 september 2025 van de International Revenue Service (hierna: IRC), de Noord-Amerikaanse uitvoerende instantie voor het innen van belastingen, bedraagt de belastingschuld 2020 inclusief boete en rente per 13 oktober 2025 $38.407,61.
3.9.
Volgens een brief van 29 september 2025 van IRC bedraagt de belastingschuld 2021 inclusief boete en rente per 14 oktober 2025 $116.703,86.
3.10.
Beide partijen hebben in november 2022 geld van hun gemeenschappelijke spaarrekening gehaald. De man heeft € 60.000,00 naar zijn rekening in de VS overgeboekt. De vrouw heeft € 160.000,00 naar haar privérekening overgeboekt.
3.11.
Partijen hebben de volgende twee onroerende zaken:
- de woning aan de [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de woning);
- het appartement aan de [adres 2] te [plaats 1] (hierna: het appartement).
3.12.
Partijen hebben de woning in [plaats 2] in 2004 verkregen voor een koopprijs van € 297.500. Er rust per december 2024 een financiering op de woning van € 440.758.
3.13.
Het appartement is door de vrouw vóór het huwelijk verkregen. De financiering op het appartement bedraagt per december 2024 € 25.277,01.
3.14.
De vrouw bewoont de woning samen met de jongste zoon [betrokkene], die sinds oktober 2024 ook een paar dagen per week in het klooster [naam] te [plaats 3] woont. De man gebruikt het appartement op de momenten dat hij in Nederland is. De man woont in Noord-Amerika en heeft daar ook feitelijk zijn hoofdverblijf.
3.15.
Het inkomen van de man in Nederland werd tot begin 2024 rechtstreeks door KLM en het UWV op de gemeenschappelijke rekening gestort. Ook de IB-teruggave is op die rekening gestort. Daarna stortte de man zelf bedragen op de gemeenschappelijke rekening. Over betaling van de vaste lasten en een financiële bijdrage aan de vrouw en aan de jongste zoon, zijn partijen op 20 december 2024 het volgende overeengekomen:
Voor de zekerheid vat ik samen wat de voorlopige afspraken zullen zijn tot er definitieve
afspraken zijn gemaakt:
1.
Uw cliënt stort maandelijks voldoende geld op de gezamenlijke rekening om daarmee alle vaste lasten te kunnen betalen die (automatisch) worden afgeschreven van de gezamenlijke rekening. Dit zijn alle kosten voor het woonhuis en het appartement, maar ook de kosten voor de hond (zoals de uitlaatservice en dierenarts), als ook orthodontie kosten voor [betrokkene]. Daarnaast stort uw cliënt maandelijks AUTOMATISCH, zodra het KLM arbeidsongeschiktheidspensioen is gestort, een bedrag van € 1.000,-- op de privé rekening van cliënte. Van dit geld kan zij voorlopig in haar eigen levensonderhoud voorzien. Voor de duidelijkheid wordt hierbij aangeven dat dit geen enkele indicatie is voor een definitieve partneralimentatie. Voor de bepaling hiervan zal ik mijn berekening, zoals in het verzoekschrift opgenomen, aanhouden.
(…).
3)
Uw cliënt betaalt de woonlasten van [naam] voor [betrokkene], en stort daarnaast C 250,-- per maand op zijn rekening zodat daar de kosten voor kleding, kapper, pedicure etc. van kunnen worden voldaan.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De man vordert, na vermeerdering eis, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. (primair) de vrouw te veroordelen tot betaling binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis van de in het lichaam genoemde openstaande belastingschulden uit de door haar ontvangen en behouden gemeenschapsgelden;
(subsidiair) de vrouw te veroordelen tot (terug)storting van het bedrag van € 160.000,- naar de gemeenschappelijke spaarrekening en daar te houden, zodat de man daaruit genoemde, gemeenschappelijk belastingschulden kan voldoen;
II. indien de vrouw hetgeen onder I. bepaalde niet nakomt, de man te machtigen betaalopdrachten aan de ABN AMRO BANK te verstrekken ten laste van de in het lichaam genoemde bankrekeningen op naam van de vrouw tot betaling van de in het lichaam genoemde belastingschulden;
III. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis mee te werken aan de verkoop van de onroerende zaken, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 2] en aan de [adres 2] te [plaats 1], en om na de verkoop mee te werken aan de notariële levering daarvan;
IV. te bepalen dat, indien de vrouw medewerking weigert aan het onder I. gevorderde [de rechtbank begrijpt dat III. is bedoeld], het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de verklaring van de vrouw met betrekking tot de overeenkomst van opdracht, de koopovereenkomst en de transportakte;
V. te bepalen dat de man namens de vrouw alle ten behoeve van de verkoop van de woningen noodzakelijke handelingen kan verrichten, indien de vrouw medewerking binnen twee dagen na een verzoek daartoe weigert;
VI. te bepalen dat de vrouw:
a. op eerste verzoek van het door de man ingeschakelde makelaarskantoor een medewerker van dat kantoor in de gelegenheid stelt de woning te bezichtigen, foto’s te nemen en een omschrijving te maken voor op of in diverse websites of folders;
b. ervoor zorgdraagt dat de woning, tuin, ondergrond en overige toebehoren in behoorlijke staat en opgeruimd zijn op het moment dat de makelaar foto’s en een omschrijving komt maken;
c. potentiële kopers, de makelaar en door hen ingeschakelde deskundigen dient toe te laten voor bezichtigingen en het (bouwkundig) inspecteren van de woning;
d. de woning en tuin in behoorlijke staat dient op te stellen voor potentiële kopers en eventuele instructies van de makelaar dient op te volgen;
VII. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan de man afschriften te verstrekken van al haar bank-/spaar en beleggingsrekeningen, in de periode van 1 januari 2019 tot en met heden;
VIII. te bepalen dat gedaagde een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat na betekening van het vonnis hetgeen onder I. en III. tot en met VII. gevorderde niet wordt nagekomen, met een maximum van in totaal € 50.000,-;
IX. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14
dagen na het wijzen van vonnis waarna wettelijke rente verschuldigd is, alsmede te betalen de nakosten ad € 131,- zonder betekening, en € 199,- na betekening van he vonnis.
4.2.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat de belastingschuld een gemeenschapsschuld is en hij onvoldoende middelen heeft om die te betalen. De vrouw beschikt wel over die middelen, omdat zij € 160.000,00 van de gemeenschappelijke spaarrekening heeft gehaald. De belastingschuld kan ook worden betaald uit de overwaarde van het gemeenschappelijke onroerend goed, zodat hij belang heeft bij medewerking van de vrouw aan verkoop daarvan. Hij heeft daarnaast belang bij inzage in de bankafschriften van de vrouw vanaf 2019 tot 2025 voor het bepalen van de te verdelen huwelijksgemeenschap en vergoedingsvorderingen om zijn echtscheidingsverzoek aan de rechtbank aan te vullen.
4.3.
De vrouw voert verweer. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de man in de kosten van deze procedure en de wettelijke rente.
4.4.
De vrouw betwist dat de man ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat spoedeisend belang ontbreekt en omdat de vorderingen de echtscheidingsprocedure betreffen en waarvoor geen plaats is in een kort geding. Ook ten aanzien van het informatieverzoek is de man niet ontvankelijk, omdat zij op 7 oktober 2025 de man de mogelijkheid heeft geboden om alle informatie in te zien, zodat hij geen belang meer heeft bij zijn vordering, aldus de vrouw. De vrouw betwist dat de man onvoldoende middelen heeft om de belastingschulden te voldoen. Zij kan de belastingschulden zelf niet betalen, omdat die op naam van de man staan en zij ook niet meer beschikt over een gezamenlijk spaarsaldo van € 160.000,00.
Zij heeft € 20.000,00 gebruikt voor aflossing van de hypothecaire geldlening op het appartement. Daarnaast heeft zij de achterstand in betaling van vaste lasten in 2024 grotendeels met het spaargeld ingelost, aldus de vrouw. De vrouw voert verder aan dat het volgens haar redelijk is dat de boetes over de belastingschuld als privé schuld van de man wordt beschouwd, omdat het nalatig is dat hij niet eerder aangifte heeft gedaan.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.6.
De vrouw vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om met ingang van 1 juli 2025 totdat de scheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, maandelijks een bijdrage aan de vrouw te voldoen van € 1.000,00 netto en aan [betrokkene] van € 250,00 netto, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, dan wel een bedrag te bepalen door de voorzieningenrechter.
4.7.
De vrouw legt aan de vordering ten grondslag dat de man de overeengekomen maandelijkse bijdragen niet betaalt.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Spoedeisend belang
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op een bodemprocedure. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Het spoedeisend belang is gegrond op de stelling dat de man onvoldoende middelen heeft om een gemeenschapsschuld te voldoen. Niet betwist is dat die schuld al had moeten worden voldaan. Daarmee is het spoedeisend belang in beginsel gegeven, zodat aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen. De voorzieningenrechter acht bij deze afweging mede van belang dat de behandeling van de bodemzaak nog enige tijd op zich laat wachten, terwijl het inkomen van de man per 1 januari 2026 aanmerkelijk afneemt.
Ontvankelijkheid
5.3.
Het beroep op niet ontvankelijkheid ten aanzien van de vordering tot medewerking aan de verkoop van het onroerend goed, slaagt evenmin. In kort geding kan de rechter namelijk een veroordeling tot meewerken aan de overdracht van een onroerende zaak uitspreken. [1] Dat verkoop van een tot een gemeenschap behorend goed om de opbrengst te verdelen een wijze van verdeling is als bedoeld in art. 3:185 BW, staat er niet aan in de weg dat bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding een veroordeling wordt uitgesproken om daartoe over te gaan, indien noodzaak daartoe bij afweging van de betrokken belangen voldoende blijkt.
5.4.
Het verweer van de vrouw dat de man niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank aangeboden mogelijkheid om de mondelinge behandeling van de bodemprocedure op 7 augustus 2025 te doen plaatsvinden, slaagt ook niet. De door de rechtbank onverwacht aangereikte datum kon niet worden benut omdat de advocaat van de man verhinderd was. Daarnaast heeft de man onbetwist aangevoerd dat de vrouw zelf die datum als verhinderdatum voor een kort geding procedure had opgegeven.
Betaling belastingschuld uit gemeenschapsgelden
5.5.
De man heeft toegelicht dat de belastingaangifte in de Verenigde Staten is gedaan in samenhang met herstelaangiften in Nederland, met het oog op het per saldo behalen van fiscaal voordeel, waarbij rekening was gehouden met de boetes. De stelling van de man wordt gesteund door de overgelegde aanslagen die inclusief boetes lager zijn dan het totaal van teruggave van belasting die in Nederland over de jaren 2020 en 2021 is ontvangen en over 2022 binnenkort wordt verwacht. De voorzieningenrechter is daarom vooralsnog van oordeel dat het betoog van de man aannemelijk is en dat geen sprake is van nalatigheid van zijn kant, zodat ook de boetes vooralsnog als gemeenschapsschuld moeten worden beschouwd. De voorzieningenrechter zou ook niet weten hoe de omvangrijke teruggave door de Nederlandse fiscus anders moet worden verklaard.
Daaraan doet niet af dat de vrouw wellicht niet op de hoogte was van dit arrangement.
5.6.
Ter zitting is op grond van uitlatingen van beide partijen aannemelijk geacht dat binnenkort € 63.184,00 aan belastingteruggave over 2022 wordt ontvangen. Daarmee kan een dienovereenkomstig deel van de belastingschulden worden betaald. Voor dat deel van de vordering van de man behoeft daarom geen voorziening te worden getroffen.
5.7.
Inclusief de inmiddels verschuldigde rente resteert dan nog circa € 71.000,00 van de belastingschuld (zie 3.8 en 3.9). De man heeft bevestigd dat er geen direct incassogevaar dreigt. De vraag is daarom of de vrouw het gemeenschappelijke spaargeld in die omstandigheden nu moet vrijgeven om daarmee het restant van de belastingschuld te betalen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat niet het geval is en licht dat hierna toe.
5.8.
De vrouw vindt het onbegrijpelijk dat de man, gezien het feit dat hij ermee bekend was dat hij in de Verenigde Staten belasting moest betalen, geen bedragen heeft gereserveerd. Ook maakt de vrouw zich zorgen over het bestedingspatroon van de man en vraagt zich af waar al het geld is gebleven gezien de hoogte zijn inkomen en de belastingteruggaven in Nederland. De man heeft aangevoerd dat hij alle vaste lasten in Nederland en de maandelijkse bijdrage betaalt, terwijl hij vele maanden minder netto inkomen had door kortingen wegens nacalculatie van het UWV. Hij vraagt zich van zijn kant af waar de vrouw het geld aan heeft uitgegeven. Tijdens de bespreking van 7 oktober 2025 heeft de vrouw laten weten dat het saldo van haar rekening eindigend op [rekeningnummer 1] van € 84.149,25 per 1 januari 2024 is afgenomen tot € 48.000,00. Op de spaarrekening eindigend op [rekeningnummer 2] stond per peildatum € 103.878,94, maar het actuele saldo is niet bekend, aldus de man. Waar de man het gespaarde vermogen voor zijn pensioen (op de Vanguard beleggingsrekening) heeft aangesproken om de belastingschuld te voldoen, kiest de vrouw er volgens de man voor om grote uitgaven te doen en geld te beleggen, waarmee zij de verkeerde prioriteiten stelt.
5.9.
Duidelijk is dat beide partijen zich zorgen maken over de bestedingen van de ander en over hun vermogenspositie, zeker als straks het inkomen van de man per 1 januari 2026 aanzienlijk afneemt. Rekening houdend met de stellingen van partijen over en weer, de hoogte van de invorderingsrente en het ontbreken van een acute dreiging van incasso bij de belastingschuld, acht de voorzieningenrechter het niet in het belang van partijen dat het gemeenschappelijke spaargeld voor zover de vrouw dat onder zich houdt, op dit moment wordt ingezet voor het betalen van het restant van de belastingschuld.
5.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man wel voldoende belang heeft bij een voorziening op dit punt die op termijn werking heeft. Hoe die voorziening eruit moet zien wordt hierna toegelicht.
5.11.
De voorzieningenrechter acht het, met name met het oog op de jongste zoon die nog gedeeltelijk bij de vrouw inwoont, van belang dat de vrouw de tijd krijgt om een plan voor haar huisvesting te maken. De vrouw heeft betoogd dat zij het liefst in de woning in [plaats 2] blijft wonen, indien haar financiële positie zoals die na uitwerking van de verdeling en de vaststelling van de partneralimentatie zal blijken te zijn, haar dat mogelijk maakt. Zij heeft zich door dit kort geding overvallen gevoeld en kan op dat punt nu niet beslissen. Indien zij tot de slotsom komt dat de woning in [plaats 2] voor haar een te grote last zal vormen, kan de woning worden verkocht en zou zij het appartement in [plaats 1] toegedeeld willen krijgen.
5.12.
De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat de vrouw deze keuze wil uitstellen totdat zij inzicht heeft in haar financieringscapaciteit, maar is terzelfdertijd van oordeel dat de vrouw op dat uitstel alleen aanspraak kan maken indien zij de nodige stappen zet om het beeld wat dat betreft compleet te krijgen. De man zal aan dat proces, indien de vrouw daarmee redelijk vaart maakt, moeten meewerken alvorens hij de vrouw tot verkoop van enig onroerend goed gaat dwingen. Daarvoor is redengevend dat de woning in [plaats 2] op dit moment ook nog deels voor de huisvesting van de jongste zoon wordt gebruikt -hij zit in een overgangsproces naar begeleid wonen, hetgeen impliceert dat afstoting van de woning in [plaats 2] op korte termijn niet opportuun is- en dat het nog enige tijd aanhouden van [plaats 1] relatief goedkoop is.
5.13.
Kortom, zoals de voorzieningenrechter partijen ter zitting al heeft voorgehouden: zij doen er goed aan om met elkaar te overleggen en een plan te maken voor de afwikkeling van de scheiding. Zij kunnen elkaar tot medewerking aanspreken.
5.14.
De voorzieningenrechter geeft de vrouw tot 1 maart 2026 de tijd om in het hiervoor omschreven proces de lead te nemen, met als focus het antwoord op de vraag: wil ik de woning in [plaats 2] toegescheiden krijgen of gaan we dat pand afstoten.
Met het oog daarop zal de man haar desgewenst de informatie moeten verschaffen die nodig is om (bij benadering) te kunnen berekenen wat de (partner)alimentatie zal zijn. De man mag op zijn beurt alle informatie van de vrouw verlangen die hij nodig heeft om zíjn verdelingsvoorstel uit te werken.
Als partijen binnen een week hun informatie wensen met elkaar delen, binnen twee weken conform die wensen informatie met elkaar delen, kunnen zij twee maanden nemen om hun voorstellen, desgewenst met adviseurs, uit te werken en een maand om die met elkaar te delen en te bespreken.
De voorzieningenrechter schat in dat de vrouw op grond van de uitkomst van dit proces uiterlijk 1 maart 2026 de man moet kunnen informeren of zij de woning in [plaats 2] of het appartement in [plaats 1] wil overnemen.
5.15.
Bepaald zal worden dat de vrouw uiterlijk 1 maart 2026 aan de man uitsluitsel moet geven.
De vrouw zal vanaf dat moment:
  • ofwel: haar medewerking moeten verlenen aan de verkoop en levering van de onroerende zaak die zij
  • ofwel, indien zij niet tijdig een keuze maakt of die keuze verder uit wenst te stellen: uit de onder haar bestuur staande gemeenschappelijke gelden € 35.000 aan de man moeten uitkeren als bijdrage ter voldoening van de belastingschuld.
Indien de vrouw daarvoor kiest heeft de man geen belang bij een veroordeling waarmee hij die medewerking kan afdwingen.
5.16.
Indien de vrouw het in 5.15 omschreven uitsluitsel niet geeft of wenst uit te stellen, zal de vordering onder I gedeeltelijk en onder voorwaarden worden toegewezen. Het belang waarvoor de man in dit kort geding opkomt wordt daarmee adequaat beschermd, zodat een bevel tot verkoop van onroerend goed niet nodig is.
Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat de man aan die toewijzing alleen rechten kan ontlenen indien hij aan het hiervoor omschreven proces voortvarend en voldoende medewerking verleent.
5.17.
Tenslotte zal worden bepaald dat de vrouw binnen twee weken na daartoe schriftelijk te zijn gesommeerd reeds vóór 1 maart 2026 tot een bedrag van € 35.000 in de belastingschuld moet bijdragen, als de belastingdienst in de Verenigde Staten vóór 1 maart 2026 met onmiddellijk te effectueren incassomaatregelen dreigt.
5.18.
De man kan aan deze bepaling alleen rechten ontlenen indien hij zorgt dat hij de afspraak over de maandelijkse bijdragen nakomt en de voorheen gebruikelijke vaste lasten blijft betalen.
5.19.
In het geval de vrouw kiest voor een andere huisvestingsoptie, zal zij vanaf 2 maart 2026 haar medewerking moeten verlenen aan verkoop van zowel de woning als het appartement. Partijen dienen in dat geval in alle redelijkheid een termijn overeen te komen waarbinnen de vrouw de woning moet verlaten.
Informatieverzoek
5.20.
Naar uit het voorgaande blijkt wordt van de vrouw verwacht dat zij de man de informatie verschaft die hij nodig heeft om de omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap en mogelijke vergoedingsrechten te kunnen bepalen. Het bieden van inzage en beantwoorden van vragen, zoals zij stelt tijdens de bespreking op 7 oktober 2025 te hebben gedaan, is daarvoor niet voldoende. De vrouw heeft niet aangevoerd dat zij niet over de betreffende afschriften beschikt, zodat de vordering van de man onder VII met betrekking tot het verstrekken van afschriften van al haar bank-/spaar-en beleggingsrekeningen vanaf 2019 tot en met heden, zal daarom worden toegewezen. De termijn waarbinnen de vrouw deze moet verstrekken zal worden gesteld op een week na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, maar beperkt tot € 200,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
In reconventie
Vordering betaling maandelijkse bijdrage
5.21.
De vordering van de vrouw om met ingang van 1 juli 2025 totdat de scheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maandelijks een bijdrage aan de vrouw te voldoen van € 1.000,00 netto en aan [betrokkene] van € 250,00 netto, zal worden toegewezen. Voor het toewijzen van een dwangsom is geen plaats, omdat het een veroordeling tot betaling van een geldsom betreft. Het verweer van de man slaagt op dat punt.
Proceskosten
5.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
bepaalt dat de vrouw -in afwijking van het hierna onder 6.3 bepaalde- binnen twee weken na daartoe te zijn gesommeerd tot een bedrag van € 35.000 in de delging van de Amerikaanse belastingschuld moet bijdragen, als de belastingdienst in de Verenigde Staten vóór 1 maart 2026 met onmiddellijk te effectueren incassomaatregelen dreigt,
6.2.
de man kan aan de bepaling onder 6.1 alleen rechten ontlenen indien hij zorgt dat hij de afspraak over de maandelijkse bijdragen nakomt en de voorheen gebruikelijke vaste lasten blijft betalen,
6.3.
bepaalt dat de vrouw
  • uiterlijk 1 maart 2026 aan de man uitsluitsel moet geven over de vraag voor welke huisvestingsoptie zij kiest,
  • indien zij kiest voor toescheiding van één van beide onroerende zaken aan haar, haar medewerking moeten verlenen aan de verkoop en levering van de onroerende zaak die zij
  • indien zij op 1 maart 2026 niet kiest, uit de onder haar bestuur staande gemeenschappelijke gelden uiterlijk 2 maart 2026 € 35.000 aan de man moet uitkeren als bijdrage ter voldoening van de belastingschuld aan de Amerikaanse fiscus, behoudens wanneer de man dit geld met een beroep op de veroordeling onder 6.1 ontvangt,
6.4.
bepaalt dat de man aan de hiervoor vermelde veroordelingen onder 6.3 alleen rechten kan ontlenen indien hij aan het hiervoor onder 5.13 en 5.14 omschreven proces voortvarend en voldoende medewerking verleent,
6.5.
bepaalt dat de vrouw binnen een week na betekening van dit vonnis aan de man afschriften van al haar bank-/spaar-en beleggingsrekeningen vanaf 2019 tot en met heden moet verstrekken,
6.6.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 6.5 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.10.
veroordeelt de man om met ingang van 1 juli 2025 totdat de scheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maandelijks een bijdrage aan de vrouw te voldoen van € 1.000,00 netto en aan [betrokkene] van € 250,00 netto,
6.11.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2025.
1621

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499 en Hoge Raad 2 december 1966, ECLI:NL:HR:1966:AB6689.