ECLI:NL:RBNHO:2025:12056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/369070 / KG ZA 25-560
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop gezamenlijke woning en omgangsregeling voor dochter

In deze zaak, die op 16 oktober 2025 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen ex-partners over de verkoop van hun gezamenlijke woning en de omgangsregeling voor hun dochter. De vrouw, eiseres, vordert dat de man, gedaagde, zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning, die momenteel te koop staat voor € 575.000,-. De vrouw stelt dat de man zijn medewerking weigert, terwijl hij in een van de appartementen van de woning woont en de huuropbrengsten ontvangt. De man heeft echter een makelaar ingeschakeld en stelt dat hij al voorstellen heeft gedaan voor een eerlijke afwikkeling van de gezamenlijke eigendom.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw geen belang heeft bij haar primaire vordering, omdat de man niet de verkoop belemmert. Wel wordt de vordering van de vrouw toegewezen om de makelaar te verzoeken de verkoopprijs bindend vast te stellen, aangezien partijen hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. De man vordert in reconventie dat de levering van de woning aan een derde pas na zijn overlijden zal plaatsvinden en dat de vrouw hem een bedrag van € 20.000,- verschuldigd is. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen af, omdat het bestaan van de vordering onvoldoende aannemelijk is gemaakt.

Daarnaast wordt een omgangsregeling voor de dochter vastgesteld, waarbij zij bij de man zal zijn op bepaalde dagen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat de beslissingen direct uitgevoerd kunnen worden, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/369070 / KG ZA 25-560
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Dorhout,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.S. Zomers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 september 2025, met producties 1-3;
- de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties 1-12;
- de mondelinge behandeling van 2 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. Dorhout heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen hebben gedurende 13 jaar een affectieve relatie gehad, die in juli 2023 is beëindigd. Uit de relatie van partijen is in 2020 een dochter geboren, [dochter] .
2.2.
Gedurende hun relatie hebben partijen in 2012 de woning aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] gekocht (hierna: de woning). Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning. De woning is verdeeld in drie appartementen, waarvan één bewoond wordt door de man. De vrouw huurt een woning van haar ouders.
2.3.
Over de verdeling van de gezamenlijke woning zijn al twee kort gedingprocedures gevoerd. Het laatste vonnis van de voorzieningenrechter is uitgesproken op 18 juni 2024. De vrouw heeft in die procedure gevorderd dat de man zou meewerken aan de verkoop van de woning, terwijl de man de woning op dat moment wilde splitsen. Verder stelden partijen over en weer vorderingsrechten op elkaar te hebben. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen.
2.4.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar heeft dit weer ingetrokken nadat in juli 2024 bleek dat de man ongeneeslijk ziek is.
2.5.
De woning staat momenteel te koop voor € 575.000,-.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. bepaalt dat dit vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man zal vervangen ten aanzien van alle rechtshandelingen die nodig zijn om de woning door een makelaar in de verkoop te laten zetten, deze te verkopen aan een derde en om de woning notarieel te leveren aan een derde;
subsidiair
de man veroordeelt zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning;
bepaalt dat partijen gezamenlijk opdracht geven tot verkoop van de woning aan Goudriaan Makelaardij, bepaalt dat als uitgangspunt wordt aangenomen een reële vraagprijs en een minimumprijs, nader te bepalen door de makelaar;
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de datum van het vonnis gezamenlijk aan Goudriaan Makelaardij de opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan een NVM-makelaar tot verkoop van de woning;
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen in overleg met de makelaar, de makelaar de prijs bindend voor partijen vaststelt;
de man veroordeelt om binnen een week na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar, zijn medewerking te verlenen aan het laten maken van foto’s van de woning, teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen op de gebruikelijke verkoopsites en verkoopkrantjes, op straffe van een dwangsom;
de man veroordeelt om op ieder daartoe strekkend verzoek van de makelaar, zijn medewerking te verlenen aan het toelaten van de makelaar en potentiële kopers die samen met de makelaar de woning willen bezichtigen, en de man te veroordelen tot het betalen van een dwangsom voor iedere keer dat hij de makelaar dan wel geïnteresseerde kopers niet binnenlaat, terwijl de makelaar de komst minimaal drie dagen van tevoren heeft aangekondigd;
de man verbiedt om bij bezoeken van de makelaar met geïnteresseerde kopers in de woning aanwezig te zijn anders dan bij het enkele binnenlaten van de makelaar en kopers, op straffe van een dwangsom;
bepaalt dat, als partijen geen kunnen bereiken over de verkoopprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
bepaalt dat, als de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, notaris en overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning, bij helfte tussen partijen dient te worden uitgekeerd, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen;
de man veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn sinds 2023 uit elkaar, maar zijn nog gezamenlijk eigenaar van de woning. De man woont in een van de appartementen in de woning en verhuurt de andere twee appartementen. Hij ontvangt de huuropbrengst volledig en betaalt geen gebruiksvergoeding aan de vrouw. De ouders van de vrouw betalen alle verzekeringspremies van de woning. De vrouw heeft de man meermaals verzocht mee te werken aan de verkoop van de woning, maar de man weigert zijn medewerking te verlenen. De man heeft inmiddels een makelaar ingeschakeld om de woning te verkopen. Ondanks dat er weinig reacties zijn gekomen op de plaatsing van de woning op Funda, heeft iemand begin 2025 een bod van € 555.000,- op de woning gedaan. Deze aspirant-koper heeft aangegeven akkoord te gaan met bewoning van de man van een van de appartementen tot zijn overlijden. Dit bod is niet aanvaard, onder andere omdat partijen geen overeenstemming hebben gekregen over de uiteindelijke verdeling van de verkoopopbrengst.
3.3.
De man voert verweer en voert daartoe aan dat hij meermaals voorstellen heeft gedaan om tot een redelijke en volledige afwikkeling te komen, inclusief de verkoop van de woning, aflossing van de hypotheek en een eerlijke verdeling van de kosten die gedurende de gezamenlijke eigendom zijn gemaakt. De vrouw heeft hier geen reactie op gegeven. Daarnaast staat de woning al te koop en is er een vraagprijs vastgesteld. De vrouw wekt dan ook onterecht de indruk dat de man de verkoop van de woning tegenhoudt. Bij de vorderingen onder a, b, d, e, f, g en h heeft de vrouw dan ook geen belang. Daarbij dient het belang van de man om in de woning te kunnen blijven wonen tot aan zijn dood zwaarder te wegen dan het belang van de vrouw bij de spoedige verkoop.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
De man vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis:
voorwaardelijk
I. de laatprijs van de woning vaststelt op een bedrag van € 575.000,-;
II. bepaalt dat levering van de woning aan een derde uitsluitend zal plaatsvinden na overlijden van de man;
III. bepaalt dat de vrouw aan de man verschuldigd is een bedrag van € 20.000,- en de vrouw veroordeelt dit bedrag aan de man te voldoen binnen twee weken na betekening van het vonnis;
IV. de vrouw veroordeelt haar medewerking te verlenen aan depotstelling van de netto-verkoopopbrengst van de woning na levering aan de koper(s) bij de notaris totdat in een uitvoerbare rechterlijke beslissing de verdeling van de netto-verkoopopbrengst is vastgesteld, op straffe van een dwangsom;
onvoorwaardelijk
V. bepaalt dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld zoals omschreven in punt 38 van de eis in reconventie en dat de vrouw deze dient na te komen op straffe van een dwangsom.
3.6.
De man legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Voor zover de voorzieningenrechter (een deel van) de vorderingen van de vrouw toewijst, heeft de man een aantal reconventionele vorderingen ingesteld.
De man stelt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 20.000,- dient te voldoen op grond van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel op grond van artikel 3:172 Burgerlijk Wetboek (BW). De man heeft vorderingsrechten op de vrouw wegens door hem gedane investeringen in de woning en heeft sinds het uiteengaan van partijen alle woonlasten voldaan. Daarnaast heeft hij verlies geleden met de verhuur van de woning.
Voor zover de voorzieningenrechter oordeelt dat de verdeling bij helfte wordt uitgesproken van de resterende netto-verkoopopbrengst, dan vordert de man om deze veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en om de vrouw te veroordelen er haar medewerking aan te verlenen dat de netto verkoopopbrengst van de woning na levering in depot blijft bij de notaris. Als laatste vordert de man (onvoorwaardelijk) nakoming van de omgangsregeling waarbij [dochter] bij hem zal zijn iedere maandag, dinsdag, vrijdag en zondag, uit school / vanaf 9:30 (in het weekend) tot 19:00. De vrouw heeft het contact tussen de man en [dochter] namelijk eenzijdig aangepast. De man heeft waarschijnlijk niet lang meer te leven en vindt het van groot belang dat [dochter] nog contact kan hebben met haar vader.
3.7.
De vrouw voert verweer. Kort gezegd ziet ze geen reden voor een minimum laatprijs en het in depot houden van de verkoopopbrengst. Ook betwist ze de door de man gestelde vergoedingsrechten. Tegen de voorgestelde zorgregeling heeft ze haar verweer laten varen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Gezamenlijke behandeling
4.1.
Hierna zal blijken dat de voorzieningenrechter een gedeelte van de vorderingen van de vrouw toewijst. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van de reconventionele vorderingen. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
Juridisch kader in kort geding
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of partijen ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen nog gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat partijen niet langer in onverdeelde gemeenschap wensen te blijven. De voorzieningenrechter leidt de spoedeisendheid van de vorderingen van partijen daaruit af.
Verkoop, laatprijs en levering woning
4.4.
Vast staat dat de woning van partijen (nog) in de verkoop staat. Voor zover de vrouw dus primair vordert dat dit vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man zal vervangen ten aanzien van alle rechtshandelingen die nodig zijn voor de verkoop van de woning, wijst de voorzieningenrechter deze af. Het is onvoldoende gesteld of gebleken dat de man de verkoop van de woning belemmert. De vrouw heeft dan ook geen belang bij haar primaire vordering. Daarbij is de vordering ook te onbepaald.
4.5.
Ten aanzien van de subsidiaire vorderingen onder b. tot en met h. geldt dat de vrouw daarbij ook geen belang heeft. De man werkt op al deze punten al mee of heeft al meegewerkt. Het is niet gesteld of gebleken dat de man op deze punten de verkoop van de woning frustreert. Vaststaat in dit verband dat de woning op dit moment te koop staat voor € 575.000,-, zodat vordering e. ook niet ter zake dienend is. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
4.6.
De vordering onder i. wijst de voorzieningenrechter wel toe. Partijen hebben geen overeenstemming over de verkoopprijs, dus is het van belang dat zij de makelaar verzoeken om de verkoopprijs voor hen bindend vast te stellen. Mr. Dorhout heeft ter zitting verklaard dat hij bedoeld heeft dat partijen dit aan de makelaar “moeten” verzoeken (in plaats van “kunnen” verzoeken, zoals bij dagvaarding gevorderd). De man heeft dit ter zitting niet weersproken, zodat de vordering op die wijze wordt toegewezen.
4.7.
In het verlengde van de toewijzing van de vordering van de vrouw onder i., wijst de voorzieningenrechter de vordering van de man onder I. af. De makelaar dient in opdracht van partijen een bindende verkoopprijs vast te stellen.
4.8.
De overige subsidiaire vorderingen van de vrouw (j. tot en met m.) zullen worden toegewezen nu de vrouw daarbij voldoende belang heeft en de man daartegen geen verweer (behoudens vordering m.) heeft gevoerd. Voor de motivering van de toewijzing van vordering m. wordt verwezen naar hetgeen hieronder onder de afwijzing van vordering IV. van de man wordt overwogen.
4.9.
Voor zover de man vordert om de levering van de woning aan een derde te laten plaatsvinden na zijn overlijden, is ter zitting gebleken dat de vrouw daarmee instemt. De voorzieningenrechter wijst de vordering onder II. daarom toe, in die zin dat zal worden bepaald dat de notariële levering van de woning (vordering j. van de vrouw) zal plaats vinden nadat de man is overleden (zie hieronder 5.2.).
Vergoedingsrecht man
4.10.
De man stelt dat de vrouw aan hem een bedrag van € 40.000,- verschuldigd is in verband met (onder andere) door hem gedane investeringen aan de woning. In dit kort geding vordert hij daarvan de helft, namelijk € 20.000,-.
4.11.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.12.
De voorzieningenrechter komt op basis van de stellingen van de man tot de conclusie dat het bestaan van (de omvang van) zijn vordering op dit moment onvoldoende aannemelijk is geworden. Het door de man overgelegde overzicht is onduidelijk en behoeft nader onderzoek. Dit kort geding leent zich daar niet voor. De vordering onder III. wordt daarom afgewezen.
Verdeling verkoopopbrengst
4.13.
De vrouw vordert onder m. dat de netto-verkoopopbrengst van de woning bij helfte aan partijen wordt uitgekeerd, dan wel dat de restschuld door ieder van de partijen bij helfte wordt gedragen en betaald.
4.14.
Partijen stellen over en weer vergoedingsrechten te hebben. De vraag of en in hoeverre de man en de vrouw over en weer vergoedingsrechten hebben, staat echter los van de verdeling van de netto-verkoopopbrengst van de woning. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw onder m. daarom toe. Voor zover partijen in geschil zijn over hun vergoedingsrechten, dienen zij een bodemprocedure te beginnen bij de rechtbank (zie ook r.o. 4.6 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 juni 2024) en hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.11.
4.15.
De voorzieningenrechter wijst in lijn met de hiervoor toegewezen vordering van de vrouw, de vordering van de man onder IV. af. Er is op dit moment geen aanleiding om de (toekomstige) verkoopopbrengst van de woning in depot te houden. Het is namelijk nog onvoldoende duidelijk hoe hoog de vorderingen van partijen over een weer zijn en daardoor is het onvoldoende duidelijk voor welk gedeelte van de verkoopopbrengst er zekerheid gesteld zou moeten worden. De vordering van de man is op dit moment dan ook te voorbarig en niet proportioneel (gelet op de tussen partijen niet in geschil zijnde overwaarde op de woning). Verder heeft de man niet concreet gemaakt dat een eventueel lager bedrag in depot gehouden zou moeten worden. De conclusie is dan ook dat de vordering van de man wordt afgewezen.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter bovendien geen aanleiding om de veroordeling tot verdeling van de netto-verkoopopbrengst niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals is verzocht door de man.
Omgangsregeling
4.16.
Voor wat de omgangsregeling van de man met [dochter] betreft zijn partijen het ter zitting eens geworden. Deze omgangsregeling houdt in dat [dochter] bij de man zal zijn iedere maandag, dinsdag, vrijdag en zondag, uit school of vanaf 9:30 (in het weekend) tot na het eten. De voorzieningenrechter wijst de omgangsregeling op deze manier toe. Gelet op het feit dat de vrouw vrijwillig akkoord is gegaan met de door de man gevorderde omgangsregeling, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling.
Proceskosten
4.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs van de woning, partijen aan de makelaar zullen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen,
5.2.
bepaalt dat, als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper nadat de man is overleden,
5.3.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de
notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen,
5.4.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning,
5.5.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning, bij helfte tussen partijen dient te worden uitgekeerd, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen,
5.6.
bepaalt dat er een omgangsregeling voor de man met [dochter] wordt vastgesteld zoals omschreven in 4.16. van dit vonnis,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 tot en met 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.