ECLI:NL:RBNHO:2025:12065

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
15.101802.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanhouding in CAT-zaak met betrekking tot cocaïne-invoer en SKY ECC-berichten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een CAT-zaak waarbij de verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne. De verdediging verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van een prejudiciële vraag die was gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie door het Franse Hof van Cassatie. Deze vraag betrof de uitleg van artikel 14 lid 1 van de EOB-richtlijn en de mogelijkheid voor rechtzoekenden om rechtsmiddelen aan te wenden in een andere lidstaat. De rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was om de uitkomst van deze vraag af te wachten, omdat het bewijs in deze zaak niet was verkregen op basis van een Europees onderzoeksbevel (EOB), maar via een Joint Investigation Team (JIT). De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde de onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de internationale drugshandel, evenals de schadelijke effecten van cocaïne op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.101802.23 (P)
Uitspraakdatum: 17 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
primairhij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 23 november 2019 tot en met 29 november 2019 te Schiphol en/of Amstelveen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
- 10 blokken cocaïne (zaaksdossier 1),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 23 november 2019 tot en met 29 november 2019 te Schiphol en/of Amstelveen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van 10 blokken cocaïne (zaaksdossier 1), in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- een (of meer) crypto telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- (vervolgens) op een of meer (crypto)telefoons een SKY applicatie geïnstalleerd en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over het invoeren van cocaïne, althans enig middel genoemd op lijst I van de Opiumwet, vanuit Zuid-Amerika via de luchthaven van Schiphol, althans enige luchthaven, en over het gebruik maken van luchthavenmedewerkers en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over de verkoop en/of aankoop en/of het vervoer van cocaïne en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over de kwaliteit en/of de betaling van cocaïne en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) een of meer foto's van cocaïne gemaakt en/of laten maken;
feit 2hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni 2020 tot en met 6 juli 2020 te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van 1000 blokken cocaïne (zaaksdossier C2), in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- een (of meer) crypto telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- (vervolgens) op een of meer (crypto)telefoons een SKY applicatie geïnstalleerd en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over de verkoop en/of aankoop en/of het vervoer van cocaïne (vanuit Colombia naar Costa Rica, althans in Zuid-Amerika) en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over de kwaliteit en/of de betaling van cocaïne en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) een of meer foto's van cocaïne gemaakt en/of laten maken;
feit 3
primairhij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 3 september 2020 tot en met 12 december 2020 te Rotterdam en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
- 500 kilo cocaïne (zaaksdossier 3),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 september 2020 tot en met 12 december 2020 te Rotterdam en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van 500 kilo cocaïne (zaaksdossier C3), in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- een (of meer) crypto telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- (vervolgens) op een of meer (crypto)telefoons een SKY applicatie geïnstalleerd en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over het invoeren van cocaïne, althans enig middel genoemd op lijst I van de Opiumwet, vanuit Zuid-Amerika via de haven van Rotterdam, althans enige haven, waarbij gebruik gemaakt wordt van havenmedewerkers om de verdovende middelen uit de vracht te halen en/of van de haven te vervoeren en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over de verkoop en/of aankoop en/of het vervoer van cocaïne en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) gesprekken gevoerd met anderen en/of afspraken gemaakt met anderen over de kwaliteit en/of de betaling van cocaïne en/of
- (als gebruiker van de SKY account(s) [account 1] en/of [account 2] op de SKY-applicatie) een of meer foto's van cocaïne gemaakt en/of laten maken.

2.Aanhoudingsverzoek

De verdediging heeft kort voor de zitting een arrest van de strafkamer van het Franse Hof van Cassatie van 16 september 2025 (Pourvoi n° 24-84.262, hierna: het Franse arrest) overgelegd, waarin een prejudiciële vraag wordt geformuleerd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de beantwoording van deze vraag van belang is voor de uitkomst van de onderhavige zaak. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdenking jegens de verdachte vrijwel geheel berust op ontsleutelde SKY ECC-berichten, terwijl zij de rechtmatigheid van de SKY-hack betwist. Weliswaar heeft de Hoge Raad in zijn beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) bepaald dat op dit soort zaken het vertrouwensbeginsel van toepassing is. Echter, aangezien de gestelde prejudiciële vraag gaat over de uitleg en toepassing van dit vertrouwensbeginsel, zal de beantwoording daarvan genoemde beslissing van de Hoge Raad raken, aldus de verdediging. Indien buitenlandse verdachten de gelegenheid moeten krijgen om de rechtmatigheid van de SKY-hack in Frankrijk te laten toetsen, gaan de overwegingen van de Hoge Raad namelijk niet meer op. De verdediging heeft daarom verzocht de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden tot het moment waarop het Hof van Justitie de gestelde vraag heeft beantwoord.
De officier van justitie heeft op de zitting een Nederlandse vertaling van het Franse arrest aan de rechtbank en de verdediging verstrekt en zich verzet tegen aanhouding van de behandeling. Volgens de officier van justitie ziet het Franse arrest op de toepasselijkheid van een onderdeel van het Franse procesrecht, namelijk op de mogelijkheid om te klagen over onderzoekshandelingen die door Frankrijk worden uitgevoerd in het kader van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) waarin om die onderzoekshandelingen is gevraagd. De mogelijkheid om te klagen geldt echter niet in de situatie waarin middels een EOB om informatie wordt gevraagd die al in het bezit is van Frankrijk. De vraag die wordt gesteld is of artikel 14 van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken van 3 april 2014 (2014/41/EU, hierna: de
EOB-richtlijn) met zich meebrengt dat een dergelijke procedure ook open zou moeten staan voor rechtzoekenden die in een ander land vervolgd worden op basis van het reeds eerder door Frankrijk verkregen bewijsmateriaal dat door dat buitenland middels een EOB is opgevraagd. Volgens de officier van justitie is de beantwoording van deze vraag in deze zaak niet van belang. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in de situatie van het Franse arrest, Duitsland de SKY-data middels een EOB heeft verzocht aan Frankrijk, maar dat Nederland de SKY-data eerst spontaan en later binnen een Joint Investigation Team (hierna: JIT) heeft ontvangen van Frankrijk. Volgens de officier van justitie is het inmiddels bestendige jurisprudentie dat de EOB-richtlijn niet ziet op samenwerking binnen een JIT.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek om aanhouding uit van het volgende.
De zaak die aan het Franse arrest ten grondslag ligt, gaat over de ontvankelijkheid van een Duitse verzoeker, die de rechter in Frankrijk heeft verzocht om nietigverklaring van stukken uit een Frans strafrechtelijk onderzoek waarbij hij geen partij is. Deze verzoeker wordt in Duitsland strafrechtelijk vervolgd (wegens drugshandel en deelneming aan een criminele organisatie) en die vervolging berust onder meer op bewijsstukken uit dat Franse onderzoek. Het gaat om bewijsmateriaal dat in Frankrijk is verzameld tijdens een onderzoek, verricht op basis van het Franse recht ten behoeve van vervolgingen in Frankrijk en welk bewijsmateriaal daarna op verzoek van de Duitse autoriteiten op grond van een daaraan voorafgaand EOB aan haar is overgedragen. De rechtbank begrijpt dat het gaat om gegevens van drie SKY ECC-accounts verkregen uit de zogenoemde SKY ECC-hack.
Meer specifiek gaat het in de Franse zaak om de vraag of artikel 694-41 van het Franse Wetboek van Strafvordering verenigbaar is met artikel 14 lid 1 van de EOB-richtlijn (en het daarin genoemde gelijkwaardigheidsbeginsel van rechtsmiddelen), nu het door de Duitse verzoeker ingediende verzoek tot nietigverklaring niet onder het toepassingsbereik van eerstgenoemde bepaling valt. Op grond van artikel 694-41 kan namelijk alleen om nietigverklaring worden verzocht van maatregelen die op Frans grondgebied zijn uitgevoerd in het kader van (ofwel: ter uitvoering van) een EOB.
Wanneer een EOB echter enkel betrekking heeft op de overdracht van bewijsmateriaal dat reeds in bezit is van de Franse autoriteiten, kan in Frankrijk geen rechtsmiddel worden ingesteld om de noodzaak en de rechtmatigheid van dat bewijsmateriaal te betwisten.
De vraag die bij het Franse Hof van Cassatie rijst, zo begrijpt de rechtbank, is of artikel 14 lid 1 van de EOB-richtlijn niet vereist dat in een rechtsmiddel wordt voorzien. Dit ondanks de omstandigheid dat (in Frankrijk) vaste rechtspraak is dat de belanghebbende zijn rechtsmiddel slechts kan uitoefenen binnen de procedure waarin hij zelf wordt vervolgd en de rechter dit toezicht niet kan uitoefenen wanneer de strafprocedure waarin de persoon wordt vervolgd, in een andere lidstaat wordt gevoerd.
Om hierover duidelijkheid te verkrijgen heeft het Franse Hof van Cassatie een prejudiciële vraag (in twee onderdelen uiteenvallend) gesteld. Het gaat daarbij dus over de situatie dat een EOB is uitgevaardigd om bewijsmateriaal te verkrijgen dat reeds in het bezit is van de autoriteiten van een andere lidstaat (het uitvoerende land).
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige strafzaak de Franse autoriteiten de gegevens uit de zogenoemde SKY-hack niet met de Nederlandse autoriteiten hebben gedeeld op grond van een EOB, maar dat zij dit aanvankelijk vrijwillig en later op basis van een JIT-overeenkomst hebben gedaan. Het bewijsmateriaal (de SKY ECC-data) in deze zaak is daarmee op een andere wijze verkregen dan in de zaak die ten grondslag ligt aan het Franse arrest. Een JIT wordt immers beheerst door specifieke voorschriften, vervat in onder meer Kaderbesluit 2002/465/JBZ. Lidstaten die partner zijn in een JIT, maken specifieke afspraken met elkaar, neergelegd in een overeenkomst, over de wijze waarop zij bewijs vergaren en met elkaar delen. Waar het gaat om de beoordeling van de rechtmatigheid van de resultaten verkregen met het onderzoek van zo’n gemeenschappelijk onderzoeksteam, geldt (nog steeds) het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel brengt mee dat het niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter behoort om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding of noodzaak om in onderhavige zaak de uitkomst van de door de Franse rechter gestelde prejudiciële vraag over de uitleg van artikel 14 lid 1 van de EOB-richtlijn af te wachten. De verdediging heeft die noodzaak verder ook niet gemotiveerd onderbouwd. Het gaat in deze zaak niet om bewijs dat door de Franse autoriteiten is overgedragen op grond van een EOB, maar op grond van een JIT-overeenkomst. De bepalingen van de EOB-richtlijn zijn dus niet van toepassing op de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk binnen het JIT. Niet valt in te zien dat de beantwoording van de gestelde prejudiciële vraag van belang is voor de beoordeling van onderhavige strafzaak, ook niet als het gaat om het in Nederlandse jurisprudentie aangenomen vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten. Op de standpunten van de officier van justitie zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
4.2
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van de onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de cocaïne daadwerkelijk Nederland is ingevoerd. Mocht de rechtbank niet tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit komen, heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot voeging aan het dossier van de originele Excel-bestanden (ruwe data) met daarin opgenomen de SKY-berichten.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen is door de raadsman primair bepleit dat de uitgewisselde chatberichten niet zijn te kwalificeren als strafbare voorbereidingshandeling(en) in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Subsidiair heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het voorbereiden dan wel bevorderen van het ten laste gelegde vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, omdat niet is gebleken dat de invoer in of uitvoer uit Nederland werd voorbereid.
Op de standpunten van de raadsman zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Naar aanleiding van de overdracht van de datasets van de SKY ECC accounts (hierna SKY accounts) [account 1] en [account 2] is de Koninklijke Marechaussee (Kmar) een onderzoek begonnen onder de naam 27Bymount. In dit onderzoek rees het vermoeden dat de verdachte de (enig) gebruiker was van deze accounts en dat hij zich bezighield met (het treffen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen met betrekking tot) de in-, uit- en/of doorvoer van verdovende middelen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in drie zaaksdossiers, die corresponderen met de drie feiten op de tenlastelegging.
De rechtbank volgt de raadsman in zoverre dat zij de onder 1 primair ten laste gelegde invoer van cocaïne niet bewezen acht en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, op de onder 4.4 te melden wijze, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Toeschrijving van de SKY accounts aan de verdachte
Het bewijs in deze zaak bestaat vrijwel uitsluitend uit onderschepte en vervolgens ontsleutelde SKY berichten. De rechtbank zal daarom beginnen met de koppeling van deze accounts aan de verdachte door per account de aanwijzingen op te sommen die het account koppelen aan de verdachte als gebruiker daarvan.
Het dossier bevat een proces-verbaal van identificatie van de SKY accounts [account 2] en [account 1] . Hieruit blijkt dat de gebruiker van [account 1] in een chat van 1 maart 2021 het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] heeft gedeeld met de mededeling dat hij daarop bereikbaar is via WhatsApp. Uit BVH-registraties van de politie volgt dat de verdachte zowel op 19 december 2018 als 13 oktober 2020 heeft aangegeven van dit telefoonnummer gebruik te maken. Ook stuurt [account 1] op 15 juni 2020 een chatbericht waarin hij aangeeft dat hij bij de voetbaltraining van zijn zoon aanwezig is. De mobiele telefoon met IMEI nummer [nummer] , waar [account 1] op dat moment gebruik van maakte, bevond zich blijkens de APN-verkeersgegevens op genoemde datum in de nabijheid van het sportpark van voetbalvereniging [naam 1] in Amsterdam. De zoon van de verdachte is jeugdlid van [naam 1] . Door de gebruiker van account [account 1] wordt daarnaast een foto gedeeld van een screenshot, waarop de mobiele bank applicatie genaamd “N26 – The Mobile Bank” te zien is. Op het screenshot is naast de bankrekeninggegevens de voornaam van de verdachte te lezen. Tot slot wordt op 12 februari 2021 door [account 1] gedeeld dat hij is teruggekomen (de rechtbank begrijpt: naar Nederland) omdat zijn vrouw moest bevallen en op 14 februari 2021 stuurt [account 1] dat zijn vrouw is bevallen van een dochter. Uit de Gemeentelijke Basis Administratie blijkt dat de verdachte op [datum] vader is geworden van een dochter.
Uit het proces-verbaal van identificatie volgt verder dat het SKY account [account 1] het opvolgende account is van het SKY account [account 2] . In meerdere groepsgesprekken wordt in mei 2020 door [account 2] namelijk gevraagd om hem “admin” (
de rechtbank begrijpt:
beheerder) te maken, waarna het SKY account [account 1] aan deze groepsgesprekken wordt toegevoegd. In een chatbericht van 26 mei 2020 voegt [account 2] hieraan toe dat hij dan zijn nieuwe SKY account kan toevoegen aan de groep. Verder blijkt uit de APN-gegevens dat beide SKY accounts in de nachtelijke uren veelvuldig gebruik maken van cell-ID’s in de omgeving van het GBA-adres van de verdachte in [woonplaats] . Daarnaast hebben beide accounts veel dezelfde tegencontacten.
De hiervoor opgesomde elementen, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de beide accounts [account 2] en [account 1] dezelfde gebruiker hadden, die de berichten van elk van deze accounts verstuurde en ontving, en dat deze gebruiker de verdachte was.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis worden hierna de namen van de accounts vervangen door “de verdachte”.
Bruikbaarheid berichten
Door de raadsman is in pleidooi aangegeven dat bij de interpretatie van de inhoud van de chatgesprekken terughoudendheid is geboden, omdat deze strafzaak vrijwel uitsluitend is gebaseerd op door de Koninklijke Marechaussee geselecteerde chatberichten.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de duiding van de SKY berichten niet alleen aankomt op de (letterlijke) inhoud nu een bericht niet zelden op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd en gewaardeerd. Daarbij komt dat de gesprekdeelnemers in de in dit dossier opgenomen groepschats regelmatig versluierde taal bezigen en dat daarnaast niet alle berichten die daarvan deel uitmaken zijn ontsleuteld. Bij de interpretatie en waardering van de SKY berichten dient dan ook behoedzaamheid te worden betracht. Dat een bericht over de invoer van cocaïne dan wel voorbereidings-/bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer of het vervoer van cocaïne gaan, kan door de rechtbank slechts worden aangenomen als de inhoud, mede bezien in context en samenhang met andere berichten en eventuele overige bewijsmiddelen, daartoe voldoende basis biedt.
Vrijspraak feit 1 primair en bewijsmotivering feit 1 subsidiair (zaaksdossier C1)
De rechtbank stelt met betrekking tot dit zaaksdossier de volgende feiten en omstandigheden vast op basis van de bewijsmiddelen in dit dossier. In de periode van 22 november 2019 tot en met 29 november 2019 wordt in een groepsgesprek waaraan drie accounts, waaronder dat van de verdachte ( [account 2] ) deelnemen, gecommuniceerd. Uit de inhoud van de chatberichten volgt onder meer dat de verdachte op 23 november 2019 aan zijn gesprekspartners stuurt dat hij “met 100 wil beginnen” en een dag later dat het “een mooie lijn zou zijn om te openen”. Er wordt in de chatberichten gesproken over post en cargo AKE’s, het “zetten” in een AKE, dat er in een rooster (de rechtbank begrijpt: van personeel werkzaam op de luchthaven) moet worden gekeken, de naam van een vliegtuigmaatschappij wordt genoemd evenals vertrek- en aankomstdata van vluchten. Ook worden afbeeldingen van AKE’s en AKE-nummers gestuurd. Op 27 november 2019 wordt door [account 3] gevraagd hoeveel [account 4] op Peru gaat zetten. Hierop wordt “10”, “hun 5 ik 5” geantwoord. Op 29 november 2019 stuurt de verdachte vervolgens een afbeelding van vermoedelijk 7 kiloblokken cocaïne.
De rechtbank leidt uit bovenstaande feiten en omstandigheden af dat de verdachte en zijn gesprekpartners communiceren over onder meer de mogelijke invoer van 10 blokken cocaïne via de luchtvaart. Het is de rechtbank immers ambtshalve bekend dat de gebruikte terminologie, zoals “een lijn openen”, “zetten” en “zetten in een AKE” betrekking heeft op in de Opiumwet gerelateerde misdrijven, en dat AKE vliegtuigcontainers worden gebruikt om daarin cocaïne te verstoppen en in Nederland in te voeren. Anders dan het ingenomen standpunt van de officier van justitie kan de rechtbank op basis van de voorliggende chatberichten echter niet vaststellen dat de 10 blokken cocaïne ook daadwerkelijk zijn ingevoerd in Nederland. Dat de verdachte op 29 november 2019 een afbeelding stuurt van vermoedelijk 7 kiloblokken cocaïne, is daarvoor onvoldoende. Volgens de officier van justitie moet de verklaring voor het feit dat op die afbeelding maar 7 in plaats van 10 kiloblokken worden gevonden in het feit dat bij kleine hoeveelheden een percentage van 30% (neerkomend op 3 kiloblokken) voor de uithaal bestemd is. Dit zou ambtshalve bekend zijn bij de Kmar en ook volgen uit de inhoud van een chatbericht van de verdachte. Hoewel in dat chatbericht inderdaad door de verdachte wordt gesproken over een percentage van 30 procent voor de uithalers, stelt de rechtbank vast dat het gaat om een bericht van 9 september 2020 en dus meer dan negen maanden na het versturen van de afbeelding van de 7 kiloblokken, terwijl de verdachte in een chatbericht op 12 september 2020 juist bericht dat er 20% wordt gerekend voor de uithaal (dossierpagina 278). Daarbij komt dat in de chatberichten tussen 23 en 29 november 2019 door geen van de deelnemers wordt gesproken over een percentage van 30 procent èn dat de verdachte de afbeelding van de 7 kiloblokken stuurt vlak na een (lopend) bericht over “dat er van daaruit 50 is gevallen afgelopen dinsdag”, waardoor niet is uit te sluiten dat de afbeelding mogelijk daarop betrekking heeft. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat daadwerkelijk 10 blokken cocaïne zijn ingevoerd. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Wel acht de rechtbank op basis van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen in de periode van 23 november 2019 tot en met 29 november 2019 voorbereidingshandelingen heeft getroffen die gericht waren op de invoer van 10 blokken cocaïne.
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit komt zij niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot voeging van de originele Excel-bestanden (ruwe data) van de SKY berichten. De rechtbank zal dit verzoek daarom onbesproken laten.
Bewijsmotivering feit 2 (zaaksdossier C2)
De rechtbank stelt met betrekking tot dit zaaksdossier de volgende feiten en omstandigheden vast op basis van de bewijsmiddelen in dit dossier. In de periode van 24 juni 2020 tot en met 6 juli 2020 wordt in een groepsgesprek gecommuniceerd tussen vier SKY accounts, waaronder het account van de verdachte ( [account 1] ). De verdachte stuurt op 24 juni 2020 dat hij “de 800 wil kopen ervan uitgaande dat kwaliteit en prijs goed zijn”. Vervolgens wordt door SKY account [account 5] een afbeelding gestuurd van een wit blok met het stempel van een tijger. Vervolgens worden door ditzelfde account prijzen genoemd van “these bricks”, waarbij wordt bevestigd dat de kwaliteit top is en waarna wordt gesproken over foto’s “of the full 800” van “the product” en over de mogelijkheid om er een aantal te testen. Iets later geeft [account 5] aan dat er ook 200 van “deze 777” zijn, waarbij een afbeelding wordt gestuurd van een groot aantal witte blokken met het stempel 777. Hierop bericht de verdachte dat hij er 1000 kan nemen, waarbij hij nog wel wil weten of de “andere stempel” van dezelfde kwaliteit is. Nadat dit is bevestigd, bericht de gebruiker van het SKY-account: “first the 777 tomorrow then Friday tigers”. De verdachte zegt “ok” en geeft daarna aan dat hij verstuurt naar Mexico, dat zij ze daar verkopen en dat hij daar alle 1000 “bits” die hij in costa (de rechtbank begrijpt: Costa Rica) van hem koopt wil betalen.
Op 25 juni 2020 wordt door [account 5] aangegeven dat de kiloblokken met stempel “777” zijn vergeven aan een andere partij, maar dat ze vrijdag kunnen gaan werken met de tijgers. Daarvan zijn er meer dan een ton en 1000 is voor hen bevestigd. De verdachte vraagt vervolgens om een tijd en plaats in san jose (de rechtbank begrijpt: San José, de hoofdstad van Costa Rica), zodat iemand “4 examples” kan ophalen.
Op 26 juni 2020 stuurt [account 5] een foto van meerdere blokken met het tijger-stempel. Het gaat volgens hem om een foto vanuit de keuken en hij kan een betere foto krijgen als ze in Costa (Rica) zijn. De eigenaren hebben aangegeven dat het “droppen van 4 in San José “to check” geen probleem zal zijn. Op en na 27 juni 2020 wordt tot slot het vervoer vanuit Colo (de rechtbank begrijpt: Colombia) en de aflevering in Costa Rica besproken, waarbij het er onder meer over gaat dat er gewacht wordt op groen licht van de marine over een goed moment om weer te gaan versturen en dat er veel controles in Costa Rica zijn.
De rechtbank stelt gelet op de inhoud van deze berichten en de daarin gebezigde bewoordingen als “bricks”, “bits” en “product”, in combinatie met de verstuurde afbeeldingen van blokken met daarop (verschillende) stempels, vast dat het niet anders kan dan dat dit groepsgesprek over cocaïne gaat. Meer in het bijzonder gaat de rechtbank er vanuit dat het de (uiteindelijke) bedoeling was dat een partij cocaïne (met het stempel van een tijger) vanuit Colombia zou worden vervoerd naar Costa Rica, dat hiervan 1000 blokken zouden worden verkocht aan de verdachte en dat de verdachte deze vervolgens zou (laten) vervoeren naar Mexico om ze daar door te verkopen. Uit de chatberichten blijkt niet dat dit ook daadwerkelijk is gerealiseerd.
Voor zover het verweer van de raadsman ziet op het ontbreken van enige aanwijzing van voorbereiding voor de invoer van cocaïne in Nederland, wijst de rechtbank erop dat het bevorderen en/of voorbereiden van de in- en of uitvoer van cocaïne, zoals strafbaar is gesteld in artikel 10 lid 5 van de Opiumwet, onder feit 2 niet aan de verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt verder dat de wetgever met de invoering van artikel 10a van de Opiumwet heeft beoogd het mogelijk te maken in een vroeg stadium van de organisatie van drugshandel in te grijpen. Niet vereist is dat van de voorbereidings- of bevorderingshandelingen reeds bekend is ter zake van welk concreet misdrijf (als bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5) deze dienen. Ook staat het feit dat in het geval het voorbereide of bevorderde misdrijf niet verwezenlijkt is, het zelfstandig strafbare karakter van de voorbereidings- of bevorderingshandelingen niet in de weg.
Met inachtneming hiervan en bezien tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven inhoud van de chatberichten, waaruit naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke intentie blijkt met betrekking tot de verkoop, aflevering en het vervoer van 1000 kiloblokken cocaïne, hetgeen naar algemene ervaringsregels nagenoeg overeenkomt met 1000 kilogram, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 24 juni 2020 tot en met 6 juli 2025 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen met betrekking tot de verkoop, aflevering en het vervoer van 1000 blokken cocaïne.
Bewijsmotivering feit 3 primair
De rechtbank stelt met betrekking tot dit zaaksdossier de volgende feiten en omstandigheden vast op basis van de bewijsmiddelen in dit dossier. In de periode van 3 september 2020 tot en met 12 december 2020 worden in een groepsgesprek met zes deelnemers, waaronder de verdachte ( [account 1] ), berichten verstuurd. Uit de inhoud van die chatberichten blijkt onder meer dat de gesprekdeelnemers zich vanaf september 2020 bezighouden met “Project 1 Carta”. Door [account 6] wordt op 12 september 2020 een planmatige update gestuurd met betrekking tot dit project. Daarin wordt onder meer het volgende aangegeven. Er wordt gewerkt met DRY Hapag (de rechtbank begrijpt: Dry Cargo containers van [naam 2] ). Er zijn drie transporten, namelijk van de keuken naar Cali (de rechtbank begrijpt: Guayaquil, Ecuador), van Cali naar Carta (de rechtbank begrijpt: Cartagena, Colombia) en van Carta naar Rotterdam. Het product zal worden geïnspecteerd zodra het aankomt in Cali. Er wordt dan een gps tracker in een van de “blocks” gestopt. Vervolgens gaat het op transport naar Carta waar de inlading in de haven zal worden gemonitord en foto’s zullen worden gemaakt van de verzegeling en het sluiten van de deur. Daarna zal er in Cali worden betaald, namelijk wanneer het schip uit de haven van Cartagena is vertrokken. Het gaat om 125 voor hun eigen groep, 50 voor de Jei groep en 325 voor de Carta groep. De verdachte reageert hierop vervolgens goedkeurend en geeft in antwoord op de vraag of in Rotterdam met behulp van een GoPro kan worden gefilmd, aan dat hij zal kijken of iemand van de verzendende partij mee kan kijken bij het uithalen van de cocaïne in Rotterdam. Vervolgens wordt met elkaar de wijze van betaling doorgesproken, wordt gesproken over de kosten en dat er 20% wordt gerekend voor het uithalen. Op 14 oktober 2020 stuurt [account 6] vervolgens afbeeldingen van 7 containers, waarop 5 containernummers te zien zijn. Op 22 oktober 2020 wordt vervolgens aan de verdachte de vraag van de Carta group voorgelegd of van één van de containers op de afbeelding van 14 oktober 2020 bij aankomst in Rotterdam een foto kan worden gemaakt. Naar aanleiding van de 5 op de afbeelding zichtbare containernummers zijn gegevens gevorderd bij de Douane Rotterdam. Uit de verstrekte gegevens blijkt dat deze containers vanaf Guayaquil via Cartagena (vertrek vanuit Cartagena op 14 oktober 2020) naar Rotterdam zijn verscheept en daar op 1 november 2020 zijn uitgeladen.
De rechtbank leidt uit de context en de in de berichten gebruikte bewoordingen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat de verdachte en zijn gesprekpartners communiceren over de invoer van 500 blokken cocaïne door middel van containers over water naar Rotterdam. In de chatberichten wordt gesproken over blokken en over aantallen, alsmede over kosten en prijzen die worden gerekend, en worden foto’s van containers gedeeld, waarbij gesproken wordt over het sluiten en verzegelen daarvan. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat containers worden gebruikt om daarin cocaïne te verstoppen en te vervoeren. Dat de term uithalen in de chatberichten voorkomt en dat daarvoor 20% wordt gerekend, past hierbij.
De rechtbank is van oordeel dat ook kan worden vastgesteld dat met de containers daadwerkelijk 500 kilogram cocaïne naar Nederland is verscheept en dat deze containers in Nederland zijn aangekomen, zodat er sprake is van een voltooide invoer. Dat deze cocaïne vervolgens niet is aangetroffen in Nederland, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank stelt vast dat de containernummers die te zien zijn op de doorgestuurde afbeeldingen overeenkomen met de nummers van de containers die in Rotterdam zijn aangekomen. In de berichten wordt gesproken over het in de gaten houden van de containers en namens de zogenaamde Carta groep wordt ook verzocht om een foto van een van de containers nadat deze in Rotterdam zijn aangekomen. Verder komt de besproken transportroute overeen met de daadwerkelijk afgelegde route van de containers en passen de berichten binnen de tijdlijn van dit vervoer.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich in de periode van 3 september 2020 tot en met 1 november 2020 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 500 kilogram cocaïne.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1 subsidiairhij in de periode van 23 november 2019 tot en met 29 november 2019 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
van 10 blokken cocaïne (zaaksdossier 1),
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- ( als gebruiker van het SKY-account [account 2] ) op de SKY-applicatie gesprekken gevoerd met anderen en afspraken gemaakt met anderen over het invoeren van cocaïne, vanuit
Zuid-Amerika via de luchthaven van Schiphol en over het gebruik maken van luchthavenmedewerkers en
- (als gebruiker van het SKY-account [account 2] ) op de SKY-applicatie gesprekken gevoerd met anderen en afspraken gemaakt met anderen over het vervoer van cocaïne.
feit 2hij in de periode van 24 juni 2020 tot en met 6 juli 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren,
van 1000 blokken cocaïne (zaaksdossier C2),
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- (als gebruiker van het SKY-account [account 1] ) op de SKY-applicatie gesprekken gevoerd met anderen en afspraken gemaakt met anderen over de aankoop en het vervoer van cocaïne vanuit Colombia naar Costa Rica, en
- (als gebruiker van het SKY-account [account 1] ) op de SKY-applicatie gesprekken gevoerd met anderen en afspraken gemaakt met anderen over de kwaliteit en de betaling van cocaïne en
- (als gebruiker van het SKY-account [account 1] ) op de SKY-applicatie een of meer foto's van cocaïne laten maken.
feit 3 primairhij in de periode van 3 september 2020 tot en met 1 november 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
- 500 kilo cocaïne (zaaksdossier 3).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
feit 2:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
feit 3 primair:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op straffen die in vergelijkbare strafzaken worden opgelegd en heeft de rechtbank verzocht hierbij aansluiting te zoeken.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat vanwege een andersoortige veroordeling artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft, samen met anderen, een grote hoeveelheid cocaïne ingevoerd, te weten een partij van 500 kilogram cocaïne. Daarnaast heeft hij, eveneens met anderen, voorbereidingshandelingen gepleegd voor onder meer de invoer en het (laten) afleveren en vervoeren van nog meer aanzienlijke hoeveelheden cocaïne.
De verdachte heeft zich hiermee over een periode van bijna een jaar zeer actief begeven op het terrein van de internationale handel in cocaïne. Internationale drugshandel vereist naar zijn aard een behoorlijke mate van samenwerking en organisatie. Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte een cruciale rol vervulde bij de invoer van 500 kilogram cocaïne via de haven van Rotterdam. De verdachte was betrokken bij de totstandkoming van deze invoer en was tevens verantwoordelijk voor het (laten) uithalen van de cocaïne uit de in Nederland aangekomen zeecontainers. Wat betreft de door de verdachte gepleegde voorbereidingshandelingen blijkt uit het procesdossier dat de verdachte (al dan niet indirect) in contact stond met zowel de leveranciers en testers van cocaïne als met corrupt (lucht)havenpersoneel en andere personen die de cocaïne ongezien moesten uithalen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij niet alleen betrokken was bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, maar daarin ook een cruciale, faciliterende en sturende rol heeft gehad.
De substantiële hoeveelheden cocaïne moeten bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof, die levens kan ontwrichten. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit, levensdelicten en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast heeft cocaïnehandel een grote ondermijnende werking in de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld vanwege het, zoals in dit dossier, corrumperen van (lucht)havenmedewerkers, of van andere functionarissen. Voor het uithalen van de cocaïne worden bovendien veelal jonge en kwetsbare minderjarigen ingezet. Ondanks al deze schadelijke effecten, heeft de verdachte zich ingelaten met de internationale cocaïnehandel, kennelijk alleen voor eigen financieel gewin. De rechtbank neemt dat de verdachte zeer kwalijk.
Oplegging van de straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn gepleegd en de rol van de verdachte, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend vindt. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank verder geen reden van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat personen als de verdachte, met een rol achter de schermen en langere tijd beschermd door het gebruik van crypto-telefoons, veelal uit handen van opsporingsinstanties weten te blijven. De rechtbank vindt daarom van belang dat van de op te leggen straf een afschrikwekkende werking uitgaat.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging wel het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 9 mei 2023 aangehouden en in verzekering gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daaraan redelijkerwijs de verwachting heeft kunnen ontlenen dat strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld. Nu het vonnis in deze zaak op 17 oktober 2025 wordt gewezen, is de redelijke termijn met ongeveer 5 maanden overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat deze overschrijding moet worden gecompenseerd in de strafoplegging.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen PGP-telefoon dient te worden onttrokken aan het verkeer nu het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke telefoons vaak in het criminele circuit worden gebruikt en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Voorts betreft het een voorwerp dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit is aangetroffen en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 36 b, 36d, 47, 57 en 63 Sr;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; en
onttrekt aan het verkeer:
- 1 STK GSM (Omschrijving: SIN nr. AAPT0640NL,Onbekend).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2025.