ECLI:NL:RBNHO:2025:12098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2984
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoners: beoordeling van inkomen van kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan over de huurtoeslag van eiser, die in geschil is vanwege de inkomsten van twee van zijn kinderen. Eiser ontving een huurtoeslag, maar de Dienst Toeslagen had het inkomen van zijn kinderen, die tijdelijk op zijn adres stonden ingeschreven, meegeteld bij de berekening van de huurtoeslag. Eiser betwistte dit en stelde dat zijn kinderen nooit daadwerkelijk op zijn adres hebben gewoond. De rechtbank heeft de kinderen onder ede gehoord en kwam tot de conclusie dat zij feitelijk nooit op het adres van eiser hebben gewoond. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen ten onrechte het inkomen van de kinderen had meegeteld, wat leidde tot een onterecht vastgesteld gezamenlijk toetsingsinkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en stelde de huurtoeslag voor het jaar 2022 vast op basis van een aangepast gezamenlijk toetsingsinkomen van € 30.511. Tevens werd de Dienst Toeslagen opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 6 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 2 april 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 13 mei 2024 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2025 te Alkmaar.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn dochter [naam 3] en zijn zoon
[naam 4] . Ter zitting zijn de dochter en de zoon als getuigen onder ede gehoord. Van de zitting met de getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren op [datum 6] en woont het gehele jaar 2022 in een huurwoning op het adres [adres] in [woonplaats] . De maandelijkse huur bedraagt € 678,65.
2. Eiser heeft vijf kinderen, [naam 3] , geboren op [datum 1] (hierna: [naam 3] ), [naam 4] , geboren op [datum 3] (hierna: [naam 4] ), [naam 5] , geboren op [datum 2] (hierna: [naam 5] ), [naam 6] , geboren op [datum 4] (hierna: [naam 6] ) en [naam 7] , geboren op [datum 5] (hierna: [naam 7] ).
3. Bij voorschotbeschikking van 28 december 2021 heeft verweerder de aan eiser toekomende huurtoeslag voor het jaar 2022 vastgesteld op € 4.300. Bij voorschotbeschikking van 22 april 2022 is de huurtoeslag opnieuw vastgesteld op € 4.300.
4. Per brief van 13 juli 2022 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de huurtoeslag voorlopig was vastgesteld mede op basis van het inkomen van [naam 4] , maar dat er nieuwe gegevens bekend waren geworden en eiser daarom een nieuwe schatting moest doorgeven. Volgens de bijlage van de brief was eerder uitgegaan van een inkomen van [naam 4] van € 6.900. Op basis van gegevens van werkgevers of uitkeringsinstanties zou [naam 4] in 2022 een geschat inkomen genieten van € 20.300.
5. Bij voorschotbeschikking van 21 oktober 2022 is de huurtoeslag voor 2022 opnieuw vastgesteld op € 4.300. De huurtoeslag is vastgesteld op basis van een toetsingsinkomen van € 11.465, namelijk een geschat inkomen van [naam 4] van € 1.790 en een geschat inkomen van [naam 5] van € 9.675.
6. Bij beschikking van 11 augustus 2023 is de huurtoeslag voor het jaar 2022 definitief vastgesteld op € 437. Eiser zou daardoor € 3.880 moeten terugbetalen. De huurtoeslag is vastgesteld op basis van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 57.904, namelijk het inkomen van eiser van € 16.312, het inkomen van [naam 3] van € 10.007, het inkomen van [naam 4] van € 17.386, het inkomen van [naam 5] van € 13.955 en het inkomen van [naam 6] van € 244.
7. Eiser heeft tegen de beschikking van 11 augustus 2023 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 18 augustus 2023 en daarin stelt eiser onder meer dat zijn dochter [naam 3] ( [naam 3] ) en zijn zoon [naam 4] ( [naam 4] ) nooit op het in 1 genoemde adres hebben gewoond. Deze twee kinderen gebruikten het adres alleen als postadres.
8. Per brief van 2 oktober 2023 heeft verweerder eiser om nadere informatie gevraagd. In de brief stelt verweerder onder meer dat dochter [naam 3] van 18 februari 2022 tot en met 16 juli 2022 op eisers adres woonde en zoon [naam 4] vanaf 18 februari 2022 tot en met 16 juli 2022. Per brief van 6 oktober 2023 heeft eiser daarop gereageerd en daarin schrijft hij onder meer het volgende:
“Mijn oudste dochter (toen 21 jaar) zat op school in [plaats 1] (stage in [plaats 2] ) hopte van het ene adres naar het andere van vriend naar vriend. Mijn oudste zoon [naam 4] moest van de Curator 1 oktober 2021 mijn pand verlaten en heeft ook bij vrienden gewoond tot dat hij na een half jaar iets kon betrekken in het centrum van [woonplaats] .”
9. Op 11 december 2023 is eiser door verweerder gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort. Per brief van 19 december 2023 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voor het nemen van een beslissing nog meer informatie van eiser nodig had. Eiser moest stukken indienen ten bewijze dat [naam 3] en [naam 4] gedurende perioden dat zij stonden ingeschreven op eisers adres zij daar niet werkelijk woonden. Per brief van 29 januari 2024 heeft verweerder eiser daaraan herinnerd.
10. Op 2 april 2024 heeft verweerder beslist op het bezwaar en het bezwaar afgewezen. In de beslissing op bezwaar is onder meer vermeld dat eisers zoon [naam 4] gedurende de periode 1 maart 2022 tot en met 31 juli 2022 en eisers dochter [naam 3] gedurende de periode 1 maart 2022 tot en met 31 januari 2023 medebewoners waren van eiser en hun inkomen daarom meetelde bij de berekening van de huurtoeslag. Volgens de beslissing op bezwaar was uit de door eiser ingediende stukken niet gebleken dat [naam 3] en [naam 4] nooit op het adres [adres] in [woonplaats] hadden gewoond.

Geschil11.In geschil is de hoogte van de huurtoeslag over het jaar 2022. Daarbij is meer specifiek in geschil of [naam 3] en [naam 4] in 2022 bij eiser hebben gewoond en hun inkomen daarom terecht is meegeteld bij het vaststellen van de huurtoeslag. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken.

12. Eiser stelt zich op het standpunt dat [naam 3] en [naam 4] nooit op het adres [adres] in [woonplaats] hebben gewoond en concludeert daarom tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vaststellen van de huurtoeslag op € 4.300.
13. Verweerder handhaaft zijn bij de beslissing op bezwaar ingenomen standpunt en concludeert daarom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
14. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht van de huurder, diens partner en de medebewoners. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is een medebewoner de persoon die in de basisregistratie personen (brp) staat ingeschreven op hetzelfde adres als de belanghebbende.
15. Vaststaat dat [naam 3] en [naam 4] in 2022 gedurende enige tijd stonden ingeschreven op het adres van eiser. Met inachtneming van de hierboven aangehaalde wettelijke bepalingen heeft verweerder strikt genomen [naam 3] en [naam 4] kunnen aanmerken als medebewoners van eiser en heeft hij hun inkomen in aanmerking kunnen nemen bij het vaststellen van het gezamenlijk toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Dat neemt niet weg dat bij toepassing van de wettelijke bepalingen onder omstandigheden sprake kan zijn van een onbalans tussen de letter van de bepalingen en het daarmee te bereiken doel, namelijk het vaststellen van de werkelijke draagkracht van de belanghebbende, in dit geval eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake en de rechtbank neemt daarvoor het volgende in aanmerking.
16. Ter zitting zijn [naam 3] en [naam 4] als getuigen onder ede gehoord. Voor hetgeen zij onder ede hebben verklaard verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit hetgeen [naam 3] en [naam 4] onder ede hebben verklaard naar voren dat zij in 2022 nooit op het adres van eiser hebben gewoond en evenmin is aannemelijk geworden dat zij op enig moment iets hebben bijgedragen aan de door eiser verschuldigde huur van de woning aan de [adres] . De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] te twijfelen. De verklaringen vinden ook steun in een objectief feit, te weten de woonsituatie van eiser die bij het adresonderzoek door de gemeente gedocumenteerd had kunnen worden. Na het horen van de getuigen heeft verweerder zijn standpunt herhaald dat de inschrijving in het brp leidend is, maar heeft hij geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aan de juistheid van verklaringen van [naam 3] en [naam 4] zou moeten worden getwijfeld.
19. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat [naam 3] en [naam 4] ten onrechte zijn aangemerkt als medebewoners van eiser en hun inkomen ten onrechte in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het gezamenlijk toetsingsinkomen. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard en gelet op hetgeen is vermeld in 6 dient de huurtoeslag voor het jaar 2022 nader te worden vastgesteld naar een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 30.511 (€ 16.312 + € 13.955 + € 244).
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
₋ verklaart het beroep gegrond;
₋ vernietigt de beslissing op bezwaar;
₋ wijzigt de beschikking en stelt de huurtoeslag voor het jaar 2022 nader vast naar een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 30.511;
₋ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Snitker, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.