ECLI:NL:RBNHO:2025:12125

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 25/198
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen katteneigenaren wegens vermeende overtredingen van faunabeschermingsbepalingen

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin de stichting Huiskat Thuiskat een handhavingsverzoek indiende tegen katteneigenaren. De stichting stelde dat deze eigenaren hun huiskatten zonder begeleiding naar buiten lieten, waardoor deze katten beschermde dieren zouden doden of vangen, wat in strijd zou zijn met de faunabeschermingsbepalingen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De rechtbank oordeelde dat het handhavingsverzoek terecht door de gedeputeerde staten van Noord-Holland was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat niet deugdelijk en controleerbaar was vastgesteld dat er sprake was van overtredingen en dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank behandelde het beroep van de stichting op zitting en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank benadrukte dat de stichting onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de katteneigenaren daadwerkelijk overtredingen hadden begaan. De rechtbank wees op de noodzaak van een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden, en concludeerde dat de door de stichting aangedragen registraties niet betrouwbaar genoeg waren om een overtreding vast te stellen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter P.H. Lauryssen, in aanwezigheid van griffier I.A. Bakker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/198

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

de Stichting [stichting] , uit [plaats] , de stichting

en
gedeputeerde staten van Noord-Holland, Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Sassen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de stichting tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving. Dit verzoek zag op handhaving tegen katteneigenaren omdat hun huiskatten beschermde dieren zouden doden en/of vangen. Dit is volgens de stichting een overtreding van artikel 5.2, tweede lid, van de Omgevingswet (Ow), in samenhang met artikelen 11.37, eerste lid, artikel 11.46, eerste lid, en artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Verweerder heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 18 juli 2024 afgewezen. Volgens verweerder is niet vast komen te staan dat sprake is van overtredingen en overtreders, zodat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden. Met het bestreden besluit van 5 december 2024 op het bezwaar van de stichting is verweerder bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven, onder aanvulling van de motivering.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voorzitter [naam 1] namens de stichting, vergezeld door mr. [naam 2] , [naam 3] en drs. [naam 4] . Ook heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is daarbij geen aanleiding.

De gronden van de beslissing

1. De stichting heeft bij verweerder verzocht om handhaving tegen een aantal katteneigenaren, die hun huiskatten zonder begeleiding naar buiten laten, waardoor die katten buiten een beschermde diersoort konden doden of vangen. Dit is in strijd met de faunabeschermingsbepalingen in het Bal. De katteneigenaren zijn op deze manier verantwoordelijk voor de overtreding, en dus overtreder. De eigenaren hebben het immers in hun macht om hun kat binnen te houden.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek terecht en op goede gronden heeft afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn conclusie dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden gesteund op twee standpunten. [1] De redeneringen voor de twee standpunten kan de rechtbank volgen.
3. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Verweerder stelt zich ten eerste op het standpunt dat de door de stichting aangedragen relevante feiten en omstandigheden niet deugdelijk en controleerbaar zijn vastgesteld, zodat verweerder niet daarop gebaseerd kon concluderen dat sprake was van een overtreding. [2] De maatstaf is dat een overtreding bewezen is, en niet of de overtreding aannemelijk of zeer waarschijnlijk moet worden geacht. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de stichting registraties met foto’s van gedode dieren op het platform [platform] bijgevoegd. De waarnemers hebben daarbij aangegeven dat het dier door een kat is gevangen, aldus de stichting.
Verweerder kan met de vermelde gegevens in de registraties echter niet controleren en verifiëren waar, wanneer, door welke kat en ter verantwoording van welke katteneigenaar, de gefotografeerde (beschermde) dieren zijn gedood of gevangen. Hierom zijn de door de stichting bijgevoegde bewijsmiddelen op zichzelf bezien niet betrouwbaar genoeg om een overtreding vast te kunnen stellen. In deze kwestie bestaan nog te veel andere mogelijkheden die tot hetzelfde eindresultaat kunnen hebben geleid. Daarbij is in aanmerking genomen dat eenieder zo’n waarneming kan uploaden, en de gegevens daarbij zelf invult. Niet staat vast dat de geregistreerde waarnemingen waarheidsgetrouw zijn.
De aannames die de stichting doet op basis van de gegevens in de registraties, zijn tevens geen (begin van) bewijs voor de feitelijke vaststelling van een overtreding, en wie de overtreder zou zijn. Het causaal verband tussen de vermeende betrokken kat, de bewoners van de bij de waarneming gebruikte adressen en de doodsoorzaak van het gefotografeerde dier, heeft de stichting niet aangetoond.
5. Daarbij bestaat over de door de stichting bijgevoegde registraties zoveel twijfel, dat die onvoldoende aanknopingspunten bieden voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de vraag of de vermeende katteneigenaren een overtreding hebben begaan. [3] De door de stichting gestelde aannames en algemeenheden over het platform [platform] , de daarop geplaatste waarnemingen en gegevens en het gedrag van de huiskat, zijn daarvoor te zwak. Dit is ook geen startpunt van bewijs voor verder onderzoek. Bovendien kunnen de relevante feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet meer objectief worden vastgesteld, nu de gestelde waarnemingen van de dode dieren tussen 28 mei 2022 en 14 maart 2024 zouden zijn gedaan. Het is niet meer mogelijk om aanvullend bewijs te verzamelen om tot een vastgestelde overtreding en overtreder te komen.
Ook kon verweerder hierbij betrekken dat bijvoorbeeld de inzet van een huisbezoek bij de gebruikte adressen, of een gesprek met de genoemde waarnemers, ingrijpende middelen zijn en niet in verhouding staan tot het mogelijk geschonden belang. In redelijkheid heeft verweerder geen gebruik gemaakt van zijn (nadere) onderzoeksbevoegdheden, nu dit de vervulling van zijn taak te buiten gaat. [4]
De rechtbank ziet – gelet op het bovenstaande – ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een gedoogbeleid zou voeren.
6. Verweerder stelt zich ten tweede op het standpunt dat de eigenaar van een huiskat in zijn algemeenheid niet kan worden gezien als overtreder. Niet is gebleken dat een eigenaar – door zijn kat zonder begeleiding naar buiten te laten – een niet te verwaarlozen kans aanvaardt dat zijn kat een beschermd dier doodt of vangt. Het buiten los laten rondlopen van een huiskat leidt in een aanzienlijk deel van de gevallen namelijk niet tot de vangst van een beschermde soort. Hiermee is niet voldaan aan het (voorwaardelijk) opzet-criterium uit de verbodsbepalingen uit het Bal waar de stichting een beroep op doet, en dus geen sprake van een overtreder. Hierom is verweerder al niet bevoegd om handhavend op te treden, los van de – in rechtsoverwegingen 4 en 5 besproken – vraag of feitelijk vastgesteld is welke kat en welke eigenaar concreet betrokken zijn.
7. Aan hetgeen de stichting overigens heeft aangevoerd komt de rechtbank gelet op het vorenstaande niet toe.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
De beslissing en een samenvatting van de gronden van de beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste en tweede lid, van de Awb:
1In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:13 van de Awb (bevoegdheden toezichthouder):
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Omgevingswet
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Ow:
2Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
g.een flora- en fauna-activiteit,
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Artikel 11.37, eerste en derde lid, van het Bal:
1Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt voor:
het opzettelijk doden of opzettelijk vangen van van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn;
het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld onder a, of het opzettelijk wegnemen van nesten van die vogels;
het rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld onder a; of
het opzettelijk storen van vogels als bedoeld onder a.
3Het verbod op het opzettelijk storen van vogels, bedoeld in het eerste lid, onder d, geldt niet, als het storen niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de vogelsoort.
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 11.46, eerste lid, van het Bal:
1Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt voor:
het in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk doden of opzettelijk vangen van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn;
het opzettelijk verstoren van dieren als bedoeld onder a;
het in de natuur opzettelijk vernielen of rapen van eieren van dieren als bedoeld onder a;
het beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld onder a; en
het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onder b, bij de habitatrichtlijn of bijlage I bij het verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied.
Artikel 11.54, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Bal:
1Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt voor:
het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A;
het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren als bedoeld onder a; en
het opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van vaatplanten van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder B.
2Het verbod geldt niet als:
a. het gaat om het doden of vangen van de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis, of om het beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen, voor zover deze dieren zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevinden;

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5:1, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient aan een handhavingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 23.3 van de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1573.
3.Uit vaste jurisprudentie van de hogerberoepsrechters volgt dat het op de weg van de verzoeker om handhaving ligt om enig aanknopingspunt te bieden voor onderzoek naar de vraag of de derde tegen wie handhavend optreden wordt gevraagd, een overtreding begaat of heeft begaan. Het is dan aan het bevoegd gezag om te onderzoeken of sprake is van een overtreding. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 januari 2025, ECLI:NL:CBB:2025:3.
4.Artikel 5:13 van de Awb.