ECLI:NL:RBNHO:2025:12225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
15-123302-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2023 in Zuidoostbeemster een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, negeerde een rood verkeerslicht en verleende geen voorrang aan een andere bestuurder, wat resulteerde in een aanrijding waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen in het verkeer, wat leidde tot de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van €1.000,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en het feit dat zij niet eerder in aanraking was gekomen met de politie. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-123302-23 (P)
Uitspraakdatum: 9 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Visser en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw mr. M. Elderhuis, advocaat te Drachten, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 17 januari 2023 te Zuidoostbeemster, gemeente Purmerend als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N244 zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor haar bestemd al enige tijd roodlicht uitstralend verkeerslicht te negeren, in elk geval niet op te merken en linksaf het kruisingsvlak op te rijden en in botsing te komen met een vanuit tegengestelde richting bij groen/geel licht rechtdoor het kruisingsvlak oprijdende personenauto, waardoor aan de bestuurder van die personenauto (genaamd [het slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond met glas in de wond, een zware hersenschudding, wazig zicht met linker oog en aanhoudende nek- en
schouderklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairzij op of omstreeks 17 januari 2023 te Zuidoostbeemster, gemeente Purmerend als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N 244, een voor haar bestemd al enige tijd roodlicht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, in elk geval niet heeft opgemerkt en linksaf het kruisingsvlak is opgereden en in botsing is gekomen met een -vanuit tegengestelde richting, bij groen/geel licht, rechtdoor het kruisingsvlak opgereden- personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en zich op het standpunt gesteld dat de gedraging van de verdachte kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, nu geen sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door de verdachte. Mocht de rechtbank wel komen tot schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW), dan stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, maar enkel als zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Ten aanzien van de vraag of het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden van het ongeval
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de middag van 17 januari 2023 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op het kruispunt van de N244 ter hoogte van Zuidoostbeemster. De verdachte reed als bestuurster van een personenauto op de N244 vanuit de richting Middenbeemster en is gestopt bij het verkeerslicht voor links afslaand verkeer richting Oosthuizen. Het slachtoffer reed als bestuurster van een personenauto op de N244 vanuit tegenovergestelde richting, namelijk vanuit de richting Volendam, rechtdoor in de richting van Middenbeemster. Uit het verkort proces-verbaal analyse verkeersregelinstallatie (VRI) data blijkt dat de verdachte, na ongeveer 36 seconden stil te hebben gestaan voor het voor haar rood uitstralende verkeerslicht, is gaan rijden terwijl het betreffende verkeerslicht nog steeds rood licht uitstraalde. Het slachtoffer passeerde de stopstreep toen het verkeerslicht voor die richting minimaal 1,9 seconden geel licht uitstraalde. Zij reed met een snelheid van 76-80 km/uur en overschreed daarmee de maximumsnelheid van 80 km/uur niet. De verdachte is links afgeslagen en heeft daarbij geen voorrang verleend aan het slachtoffer. Uit de VRI analyse blijkt dat de verdachte na het passeren van het rood licht uitstralende verkeerslicht en tot de botsing een afstand van ongeveer 60 meter heeft afgelegd in 6,2 seconden. De verdachte is daarbij over het kruisingsvlak gereden en heeft haaientanden gepasseerd.
De verdachte heeft verklaard dat zij in de veronderstelling was dat haar verkeerslicht op groen sprong en dat zij daarom niet meer naar rechts heeft gekeken voor het oversteken van de rijbaan waarop het slachtoffer reed en dus ook de auto van het slachtoffer niet heeft zien naderen.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval lichamelijk letsel opgelopen.
Juridisch kader artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte schuld heeft aan het
verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate. Bij de beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld is sprake in het geval van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Beoordeling mate van schuld
Vast staat dat de verdachte na stil te hebben gestaan voor een rood uitstralend verkeerslicht het kruispunt is opgereden, terwijl het verkeerslicht nog steeds rood licht uitstraalde. Dit is op zichzelf aan te merken als een ernstige verkeersfout. Vervolgens heeft zij gedurende de ruim zes seconden dat zij over het brede kruisingsvlak heeft gereden niet om zich heen gekeken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte op dit kruisingsvlak steeds vrij zicht heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat zij bekend was met het kruispunt en met het feit dat rechtdoorgaand verkeer op de kruising voorrang heeft op afbuigend verkeer. Daar komt bij dat er haaientanden aanwezig waren voor de rijbaan waar het slachtoffer op reed, die de verdachte kennelijk niet heeft gezien. De verdachte heeft in ieder geval niet gekeken of er verkeer vanuit de tegenovergestelde richting kwam aanrijden. Ook al was de verdachte in de veronderstelling dat ze door een groen verkeerslicht reed, dit ontslaat haar als bestuurster van een auto niet van de verplichting om op te blijven letten en te anticiperen op wat andere verkeersdeelnemers doen. Hier had de verdachte in de visie van de rechtbank wel de tijd en de mogelijkheid toe gelet op de hiervoor geschetste verkeerssituatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van meer dan één moment van onoplettendheid. Het samenstel van de gedragingen van de verdachte heeft er naar het oordeel van de rechtbank toe geleid dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend is geweest in het verkeer en het aan haar schuld is te wijten dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Algemeen kader lichamelijk letsel
Een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW vereist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dan wel dat uit het letsel een tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Beoordeling van het letsel
Uit de brief van de medisch adviseur van 29 september 2023 blijkt dat op de dag van het ongeval op de spoedeisende hulp stukjes glas rond de linkeroogkas van het slachtoffer zijn verwijderd en dat een wond van vijf centimeter boven de linker wenkbrauw is gehecht. In februari 2023 is het slachtoffer doorverwezen naar de plastisch chirurg. Uit de brief van de plastisch chirurg van 11 september 2023 blijkt dat sprake was van een dwars litteken bij de linker wenkbrauw en een harde zwelling in diezelfde wenkbrauw, waarbij de verdenking was dat er nog glaspartikels aanwezig waren. Het slachtoffer is poliklinisch geopereerd door de plastisch chirurg en er heeft een littekencorrectie plaatsgevonden, waarbij ook een viertal glaspartikels zijn verwijderd. Uit de brief van de medisch adviseur blijkt verder dat de fysiotherapeut een zware hersenschudding, gekneusde ribben, nek- hoofd- en middenrugpijn en concentratieproblemen heeft genoteerd. De fysiotherapeut heeft whiplash gerelateerde klachten aangenomen. Ook blijkt uit diezelfde brief dat het slachtoffer naar aanleiding van het ongeval is uitgevallen op haar werk. Het werk heeft ze in mei 2023 gedeeltelijk hervat en in september 2023 werkte ze 14 uur per week in het kader van re-integratie. Zij ondervindt op dat moment nog altijd klachten.
Gelet op de ernst van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het gegeven dat het slachtoffer negen maanden na het ongeval nog klachten heeft ervaren en haar werk nog niet volledig heeft hervat is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Dat de medische eindtoestand niet uit het dossier blijkt, zoals is aangevoerd door de raadsvrouw, doet daaraan niet af.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 17 januari 2023 te Zuidoostbeemster, gemeente Purmerend als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N244 zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor haar bestemd al enige tijd rood licht uitstralend verkeerslicht niet op te merken en linksaf het kruisingsvlak op te rijden en in botsing te komen met een vanuit tegengestelde richting bij geel licht rechtdoor het kruisingsvlak oprijdende personenauto, waardoor aan de bestuurder van die personenauto (genaamd [het slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond met glas in de wond, een zware hersenschudding, wazig zicht met linker oog en aanhoudende nek- en schouderklachten werd toegebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een voorwaardelijke rij-ontzegging van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met het gegeven dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en dat het risico op herhaling door de reclassering als laag wordt ingeschat. Daarnaast heeft het ongeval veel impact gehad op de verdachte en heeft zij getracht middels mediation tot een vorm van afronding te komen met het slachtoffer. De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat de verdachte haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. De verdachte is door een voor haar geldend rood stoplicht gereden. Ze is de kruising overgestoken zonder het slachtoffer, dat op de rijbaan voor rechtdoorgaand verkeer reed en een net op geel gesprongen stoplicht passeerde, voorrang te verlenen. De verdachte heeft daarbij niet voldoende opgelet en de personenauto van het slachtoffer niet gezien. Als gevolg van het verkeersongeval heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de medische gegevens blijkt dat het ongeval ingrijpende en langdurige gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het blanco strafblad van 5 september 2025 en het reclasseringsrapport van 30 april 2025. In dit rapport is vermeld dat op geen van de leefgebieden problemen zijn geconstateerd. Er zijn geen signalen dat sprake is van een alcohol- of middelenproblematiek bij de verdachte. De reclassering acht geen interventies of toezicht nodig en ziet geen contra indicaties voor het opleggen van een taakstraf of geldboete.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord op 30 maart 2023. De rechtbank neemt deze datum als startdatum voor de beoordeling van de redelijke termijn. Het uitgangspunt is dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. De uitspraak wordt gedaan op 9 oktober 2025. Een en ander maakt dat op de datum van de uitspraak de redelijke termijn met ruim 6 maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat niet anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is geschonden en is van oordeel dat deze overschrijding moet worden gecompenseerd in de straftoemeting.
Op te leggen straf
In de overschrijding van de redelijke termijn, het oprechte berouw dat de verdachte ter terechtzitting heeft getoond, de omstandigheid dat er een mediationgesprek heeft plaatsgevonden dat positief is ervaren door beide partijen en het blanco strafblad van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en een andere strafmodaliteit toe te passen. Daar komt nog bij dat de rechtbank van oordeel is dat de gedragingen van de verdachte te categoriseren zijn in de ondergrens van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel, gelet op het positieve reclasseringsrapport en het feit dat de verdachte voor haar werk veel rij-uren maakt, maar geen andere verkeersfeiten op haar naam heeft staan. Om die redenen ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor een (voorwaardelijke) rij-ontzegging.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Hoogstraate, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025.