Uitspraak
[bedrijf],
Rechtbank Noord-Holland
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een vordering tot schadevergoeding. De eiser, een bedrijf dat handelt onder een bepaalde naam, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die de gehuurde apparatuur niet kon teruggeven omdat deze tijdens de huurperiode was gestolen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 14 mei 2025 de eiser in de gelegenheid gesteld om zijn vordering nader toe te lichten, wat hij deed in een akte op 9 juli 2025. De gedaagde heeft echter niet meer gereageerd op deze gelegenheid.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de overeenkomst mondeling was gesloten en dat de algemene voorwaarden van toepassing waren. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade, omdat de diefstal van de apparatuur niet aan hem kon worden toegerekend. De kantonrechter oordeelde dat als de huurder geen verwijt kan worden gemaakt, er geen sprake is van toerekenbaarheid. Bovendien werd vastgesteld dat de daadwerkelijk geleden schade gelijk moest zijn aan de dagwaarde van de apparatuur, maar de eiser had hieromtrent onvoldoende informatie verstrekt.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,00 zijn begroot. De eiser moet deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving betalen, met de mogelijkheid van extra kosten bij niet-tijdige betaling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J. Dijk.