ECLI:NL:RBNHO:2025:12283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
11439403
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding bij diefstal van gehuurde apparatuur en de toerekenbaarheid van schade

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een vordering tot schadevergoeding. De eiser, een bedrijf dat handelt onder een bepaalde naam, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die de gehuurde apparatuur niet kon teruggeven omdat deze tijdens de huurperiode was gestolen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 14 mei 2025 de eiser in de gelegenheid gesteld om zijn vordering nader toe te lichten, wat hij deed in een akte op 9 juli 2025. De gedaagde heeft echter niet meer gereageerd op deze gelegenheid.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de overeenkomst mondeling was gesloten en dat de algemene voorwaarden van toepassing waren. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade, omdat de diefstal van de apparatuur niet aan hem kon worden toegerekend. De kantonrechter oordeelde dat als de huurder geen verwijt kan worden gemaakt, er geen sprake is van toerekenbaarheid. Bovendien werd vastgesteld dat de daadwerkelijk geleden schade gelijk moest zijn aan de dagwaarde van de apparatuur, maar de eiser had hieromtrent onvoldoende informatie verstrekt.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,00 zijn begroot. De eiser moet deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving betalen, met de mogelijkheid van extra kosten bij niet-tijdige betaling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J. Dijk.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11439403 \ CV EXPL 24-8612
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[bedrijf],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Facily LAW,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 14 mei 2025 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn vordering nader toe te lichten, hetgeen hij bij akte van 9 juli 2025 heeft gedaan. [gedaagde] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer gereageerd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
[eiser] stelt dat de overeenkomst mondeling is gesloten. Dat en hoe hij aan de precontractuele (en contractuele) informatieverplichtingen heeft voldaan, heeft hij niet nader toegelicht. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat dit niet is gebeurd. Dat heeft echter geen gevolgen, gelet op het navolgende.
2.3.
Ten aanzien van de toepasselijkheid van de door hem gehanteerde algemene voorwaarden heeft [eiser] uitsluitend gesteld dat de overeenkomst mondeling is gesloten, dat [gedaagde] de apparatuur in de bedrijfsruimte heeft opgehaald en dat de algemene voorwaarden daar hangen en op internet te vinden zijn. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing heeft verklaard, zoals artikel 1 van de door hem gehanteerde algemene voorwaarden ook vereist. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] deze heeft aanvaard. Daarmee kan niet worden gezegd dat de algemene voorwaarden tussen partijen van toepassing zijn en kunnen deze dus ook niet dienen als grondslag voor de vordering.
2.4.
Dat laat onverlet dat [gedaagde] gehouden was de gehuurde apparatuur aan [eiser] terug te geven. Die verplichting volgt immers uit de wet [1] . Als de huurder aan die verplichting niet kan voldoen, is hij in beginsel schadevergoeding verschuldigd. Daarvoor is wel vereist dat het niet kunnen teruggeven van de gehuurde zaak aan de huurder toerekenbaar is [2] . Als een gehuurde roerende zaak (zoals de apparatuur in kwestie) tijdens de huur wordt gestolen en de huurder valt in dit verband geen verwijt te maken, dan is het maar zeer de vraag of sprake is van toerekenbaarheid [3] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat de apparatuur werd gestolen toen iedereen lag te slapen en dat hij daar niets van heeft gemerkt. De kantonrechter vat dit betoog op als een beroep op het ontbreken van toerekenbaarheid. [eiser] heeft niet gesteld of toegelicht dat en waarom [gedaagde] de diefstal wel kan worden verweten.
2.5.
Maar zelfs als wel zou komen vast te staan dat sprake is van toerekenbaarheid in de hiervoor bedoelde zin, geldt dat alleen de daadwerkelijk door [eiser] geleden schade zou kunnen worden toegewezen. Die schade moet gelijk worden gesteld aan de dagwaarde van de apparatuur, waarbij dus rekening is gehouden met de leeftijd en afschrijving daarvan. [eiser] heeft daarover niets gesteld. Hij heeft alleen toegelicht wat de nieuwwaarde van de apparatuur is, maar dat is hier niet aan de orde.
2.6.
De conclusie is daarom dat de vordering wordt afgewezen.
2.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- verletkosten
50,00
Totaal
50,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:224 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek
3.HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2469