ECLI:NL:RBNHO:2025:12307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 24/6422
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving inzake Bouwbesluit en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres had een verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot een perceel in Haarlem, waar zij meende dat derde-partij, de eigenaar van een aangrenzend pand, zich niet aan de Bouwbesluit voorschriften hield. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het verzoek om handhaving op 29 december 2023 had afgewezen, en dat eiseres hiertegen bezwaar had gemaakt. Het college handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 3 september 2024. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de bouwkundige staat van de panden en de vergunningen die al dan niet waren verleend. De rechtbank concludeerde dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn in verhouding tot de belangen die gediend zijn met handhaving. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat het pand van derde-partij niet voldeed aan de Bouwbesluit eisen en dat handhaving in dit geval niet noodzakelijk was. Eiseres kreeg geen gelijk en haar beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank besliste dat eiseres geen griffierecht terugkreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.T. Blom),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college

(gemachtigde: mr. N.T.G. Dooren).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaats] (derde-partij).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek om handhaving van eiseres dat ziet op het perceel [adres 1] in [plaats] . Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek.
1.1
Het college heeft het verzoek met het besluit van 29 december 2023 afgewezen.
1.2
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Met het bestreden besluit van 3 september 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.4
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en derde-partij.

De totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Eiseres is eigenares van [adres 2] in [plaats] . Begin 2021 is eiseres gestart met de verbouwing van, en realisatie van een dakopbouw op, haar appartementen in de [adres 2] . De verbouwplannen waren (volgens eiseres) noodzakelijk vanwege de slechte bouwkundige staat van de appartementen, die eiseres verhuurt. Na het realiseren van de dakopbouw heeft de aannemer van eiseres drie van de vier vensters in de buitenmuur van derde-partij dichtgezet in verband met de dakopbouw. De advocaat van derde-partij heeft te kennen gegeven dat derde-partij onrechtmatige hinder ondervindt, waaronder het onthouden van licht als gevolg van dichtzetting van de vensters. Bij een vonnis in kort geding van 26 april 2021 is door de voorzieningenrechter een bouwstop opgelegd. Op 7 mei 2021 is dit vonnis aangevuld.
2.2
Op 20 oktober 2023 heeft eiseres een verzoek om handhaving ingediend. Zij stelt dat meerdere overtredingen worden begaan door derde-partij, de eigenaar van [adres 1] in [plaats] . Eiseres meent dat niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012.
2.3
Op 19 december 2023 heeft eiseres een ingebrekestelling aan het college gestuurd wegens het uitblijven van een besluit op haar verzoek.
2.4
Met het besluit van 29 december 2023 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen. Op 28 december 2023 heeft een toezichthouder een inspectie gehouden op het perceel en geconstateerd dat niet in strijd wordt gehandeld met een wettelijk voorschrift als gevolg waarvan het college bevoegd is om handhavend op te treden.
2.5
Eiseres heeft op 1 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.6
In het inspectierapport van 7 maart 2024 zijn de bevindingen vastgelegd die zijn gedaan op grond van inspecties op 27 en 28 februari 2024. Hieruit blijkt dat er diverse tekenen van achterstallig onderhoud zijn, maar dat de totale samenhang van het gebouw als geheel een voldoende stabiel beeld geeft.
2.7
Het college is met het besluit van 3 september 2024 (het bestreden besluit) bij het primaire besluit gebleven. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften. Het college stelt uitgebreid onderzoek te hebben laten doen zowel in als rondom het pand. Uit die onderzoeken is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat het pand niet voldoet aan het voorschrift in de artikelen 2.6 en 2.7 van het Bouwbesluit en dat er dan ook geen sprake kan zijn van een overtreding van deze bepalingen. Bovendien heeft eiseres zelf geen bouwkundig onderzoek aangeleverd waaruit zou blijken dat het pand wel binnen een jaar zou kunnen bezwijken. Er bestaat geen reden om handhavend op te treden tegen overtreding van artikel 2.64 van het Bouwbesluit omdat tijdens de hoorzitting door derde-partij is toegezegd dat hij de kachel zal verwijderen uit de woning. Ten aanzien van de raampartijen geldt dat voor de ramen aan de rechterzijde een vergunning is verleend. Dit blijkt uit de bouwtekeningen opgenomen in een vergunning die dateert van 17 april 1970. Ten aanzien van de overige ramen valt niet meer te achterhalen of deze situatie ooit vergund is. Over de raampartijen aan de linkerzijde geldt dat één van de ramen is gerealiseerd in een ruimte die dient als slaapkamer waardoor het aannemelijk is dat dit raam ook vergund is. Aangezien het raam dateert van vóór het moment dat derde-partij het pand verwierf en niet is gebleken dat hij concrete aanwijzingen had om te twijfelen aan de legaliteit van dit raam zou handhavend optreden in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Ten aanzien van het vierde en laatste raam stelt het college zich op het standpunt dat handhaving onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het is volgens het college onredelijk om voor een raam dat al 48 jaar bestaat te sommeren om dit te verwijderen of te verlangen dat een vergunning ter legalisering van het raam wordt aangevraagd gezien de hoge kosten die hiermee gepaard gaan. Het raam heeft geen impact op eiseres of andere omwonenden en het is niet aannemelijk dat de belangen van eiseres worden geschaad, het raam is bovendien niet zichtbaar vanaf de openbare weg.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
3.1
Het verzoek om handhaving is gedaan op 20 oktober 2023 Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Gronden van beroep

Is er sprake van een overtreding?
Artikelen 2.6 en 2.7 van het Bouwbesluit
4.1
Eiseres voert aan dat er wel degelijk aanwijzingen zijn dat het pand niet voldoet aan de wettelijke voorschriften. Zo blijkt uit het inspectierapport dat er ‘sterk wordt aanbevolen’ een plan van onderhoud op te stellen en uit te voeren.
4.2
In artikel 2.6 lid 1 Bouwbesluit is bepaald dat een bestaand bouwwerk gedurende de restlevensduur voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten. In artikel 2.7 Bouwbesluit wordt dit verduidelijkt inhoudende dat een bouwconstructie niet bezwijkt gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur bij de fundamentele belastingscombinaties. Uit het inspectierapport van 7 maart 2024 volgt dat het geheel van het gebouw een voldoende stabiel beeld geeft, echter wordt wel aanbevolen om een plan van onderhoud op te stellen en stapsgewijs ten uitvoer te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het college zich heeft kunnen baseren op het advies van de bouwinspecteur; er is geen constructieve schade geconstateerd en er kan niet worden gesteld dat het pand moet worden afgekeurd. Dat mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud is onvoldoende om strijd met voornoemde artikelen van het Bouwbesluit aan te nemen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat door eiseres zelf geen bouwkundig onderzoek is aangeleverd waaruit zou blijken dat het pand wel binnen een jaar zou kunnen bezwijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 2.64, lid 1, Bouwbesluit
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de toezegging van derde-partij om de gaskachel te verwijderen niet voldoende is voor het college om zich op het standpunt te stellen dat geen sprake is van een overtreding. Er blijkt niet dat gecontroleerd zal worden of derde-partij zich aan deze toezegging houdt.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft in haar handhavingsverzoek uitdrukkelijk de brandveiligheid genoemd als grond voor handhavend optreden. De rechtbank maakt uit de constateringsrapporten van de toezichthouder op dat de gaskachel is afgesloten. Derde-partij heeft aangegeven de gaskachel ook niet te (kunnen) gebruiken. Niet gebleken is van een brandonveilige situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikelen 2.1, lid 1, en 2.3a, lid 1 van de Wabo
6. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, sub a en artikel 2.3a, lid 1 Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk of deel daarvan te realiseren of in stand te houden. Uit het bestemmingsplan Burgwal blijkt dat het perceel onder het beschermd stadsgezicht valt. De ramen bevinden zich in de zijgevel van het pand. Gelet op het bepaalde in artikel 4a, lid 2, sub b van bijlage II van het Bor staat hiermee vast dat alle ramen in de zijgevel van het pand vergunningplichtig waren ten tijde van het indienen van het handhavingsverzoek.
Samengevat stelt eiseres zich primair op het standpunt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt, ten aanzien van alle vier de ramen, dat deze vergund zijn. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat, in ieder geval, tegen de voorste twee ramen handhavend dient te worden opgetreden nu deze evident illegaal zijn en geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van handhaving. Het afzien van handhaving levert een onevenredige situatie ten opzichte van eiseres op en het college miskent haar belang.
De twee ramen aan de rechterzijde
7.1
Eiseres is van mening dat helemaal niet duidelijk is dat de twee ramen aan de rechterkant aanwezig zijn, de bouwtekening is hiervoor te slecht. Bovendien heeft het college de daadwerkelijke vergunning ook niet overlegd.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat het college met de overgelegde bouwtekeningen van 13 maart 1970 zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze ramen in de zijgevel te herkennen zijn in de verleende vergunning van 17 april 1970 en dus zijn vergund. De beroepsgrond slaagt niet.
Beginselplicht tot handhaven
8. Niet ter discussie staat dat voor de overige twee ramen niet duidelijk is of deze situatie ooit vergund is. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [1]
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien ten aanzien van de ramen aan de linkerzijde van het pand?
Linkerzijde derde raam
9.1
Eiseres stelt dat de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waar door het college naar wordt verwezen, niet de mogelijkheden heeft willen beperken op grond waarvan alsnog handhavend kan worden opgetreden, ook al is het pand voor 1 april 2007 verworven. Dan zou nooit kunnen worden gehandhaafd op overtredingen als het pand is verworven voor 1 april 2007.
9.2
Niet in geschil is dat ten aanzien van het derde raam sprake is van een overtreding. Volgens het college is handhavend optreden in dit geval echter in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat in gevallen waarin de huidige eigenaar niet zelf bouwwerken zonder of in afwijking van een bouwvergunning heeft gebouwd, maar het gebouwde voor 1 april 2007 heeft verworven en aldus in stand laat, de rechtszekerheid zich er in beginsel tegen verzet dat het college handhavend optreedt wegens overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet (thans artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo). Dit omdat het verbod op het in stand houden van een bouwwerk zonder omgevingsvergunning, omvat in artikel 2.3a lid 1 Wabo, pas op 1 april 2007 van kracht werd. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de huidige eigenaar concrete aanwijzingen heeft (gehad) dat dit raam zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd. De rechtbank is van oordeel dat het college zich daarom op het standpunt heeft kunnen stellen dat de rechtszekerheid zich tegen handhaving verzet in dit concrete geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Linkerzijde vierde raam
10.1
Eiseres voert aan dat het vierde raam een belemmering vormt voor haar bouwplannen. Het vierde raam biedt uitzicht op een lichtkoepel van het appartement van eiseres, wat resulteert in verminderde privacy. Het tijdsverloop is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan moet worden afgezien van handhaving. [3] Ook stelt het college dat het onredelijk is om een vergunning aan te vragen ter legalisering gelet op de kosten. Eiseres is verbaasd over deze stelling en vraagt zich af waarom het college zich hierom bekommert nu het gaat om een duidelijke overtreding. Door het college wordt niet onderbouwd waarom handhaving in dit geval onevenredig is. Zeker gezien de evident wel-bestaande belangen van eiseres, waar het college geenszins rekening mee heeft gehouden in haar besluitvorming.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in dit specifieke geval op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden dusdanig onevenredig is met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Door derde-partij is aangegeven dat drie van de vier ramen al in de zijgevel stonden toen hij het pand in 1976 betrok. Alleen het vierde raam is kort daarna gerealiseerd. Volgens derde-partij is dat gebeurd met toestemming van de toenmalige eigenaar van [adres 2] . Dit raam kan ook niet open en is enkel geplaatst voor daglichttoetreding. Ter zitting is ook besproken dat ondoorzichtig glas eventueel een aanvullende oplossing zou kunnen zijn voor dit raam. De rechtbank merkt op dat dit raam feitelijk geen impact heeft op eiseres of andere omwonenden en het college zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarom niet aannemelijk is dat de belangen van eiseres op enige wijze wordt geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4798.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van ECLI:NL:RVS:2021:2080.