In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel van de betrokkene, die momenteel gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder een eerder vonnis waarin de ISD-maatregel voor twee jaar is opgelegd. De betrokkene heeft op 15 augustus 2025 een verzoek ingediend tot beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van deze maatregel. Tijdens de zitting op 9 oktober 2025 zijn zowel de raadsman van de betrokkene als de officier van justitie gehoord, evenals een deskundige die een rapport heeft opgesteld over de voortgang van de betrokkene in de ISD-maatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene sinds zijn plaatsing in de ISD-maatregel op 29 februari 2024 goed meewerkt aan zijn behandeling en therapieën volgt, waaronder schematherapie en muziektherapie. De deskundige heeft aangegeven dat het recidiverisico hoog is als de ISD-maatregel nu wordt beëindigd. De rechtbank oordeelt dat het noodzakelijk is om de maatregel voort te zetten, zodat de betrokkene zich kan blijven richten op zijn gefaseerde uitstroom en de therapieën kan afronden. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om de ISD-maatregel te beëindigen af, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de betrokkene veilig kan terugkeren in de maatschappij zonder verdere monitoring en ondersteuning.
De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is om de kans op recidive te minimaliseren en de betrokkene de kans te geven om zijn behandeling succesvol af te ronden. De beslissing om de ISD-maatregel voort te zetten is genomen in het belang van zowel de betrokkene als de maatschappij.