ECLI:NL:RBNHO:2025:12384

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
15/206719-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken door uitsluiting van verklaringen aangeefster

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksuele handelingen met een aangeefster. De verdediging voerde aan dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend vanwege de medische toestand van de aangeefster, die psychisch kwetsbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, die als 'sole or decisive' werden aangemerkt, uitgesloten moesten worden van het bewijs. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij, de aangeefster, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank benadrukte het belang van een eerlijk proces en de noodzaak om de verdediging in staat te stellen de aangeefster adequaat te ondervragen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/206719-25
Uitspraakdatum: 23 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Stam, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te Schagen, althans in Nederland, met een persoon, te weten [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het een en/of meermalen:
- betasten van de borst van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] hem, verdachte, laten pijpen en/of
- zich aftrekken in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of klaarkomen op haar shirt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe primair aangevoerd dat de verdediging – ondanks herhaald verzoek daartoe – niet de gelegenheid heeft gehad aangeefster als getuige effectief en adequaat te ondervragen. Daarbij zijn er geen compenserende waarborgen geboden om het ontbreken van deze mogelijkheid te kunnen ondervangen. Het onder die omstandigheid gebruiken van de verklaringen van aangeefster zou betekenen dat geen sprake is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Indien de rechtbank van oordeel is dat met het gebruik tot het bewijs van de verklaringen van de aangeefster het recht op een eerlijk proces niet is geschonden, heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de onbetrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en ook wegens het ontbreken van geen dan wel onvoldoende steunbewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbankJuridisch kader
In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang:
(i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd en gewogen. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat voldoende compenserende factoren bestaan.
In deze zaak leidt dit toetsingskader tot de volgende overwegingen.
De reden dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend
Op 2 september 2025 heeft de verdediging verzocht om aangeefster als getuige te horen. De rechter-commissaris heeft dat verzoek op 15 september 2025 afgewezen, omdat aangeefster om medische redenen niet in staat kon worden geacht te worden gehoord. De aangeefster verkeerde, en -blijkens ter zitting gegeven recente informatie- verkeert nog steeds, in een psychisch zeer kwetsbare toestand. In het kader van een euthanasietraject is zelfs al een euthanasiedatum op korte termijn bepaald. Ter terechtzitting heeft de verdediging het verzoek om aangeefster te horen als getuige herhaald. De rechtbank heeft dat verzoek, gelet op genoemde recente informatie, opnieuw op dezelfde gronden afgewezen.
Hiermee staat vast dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de aangeefster te ondervragen en dat daarvoor naar het oordeel van de rechtbank een goede reden bestond.
Het gewicht van de verklaringZedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. De verdachte heeft het ten laste gelegde, met uitzondering van de bij het derde gedachtestreepje vermelde handeling, ontkend. Zonder de verklaringen van aangeefster kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde schuld- dan wel opzetverkrachting worden gekomen. Het gewicht van de verklaringen van aangeefster is dan ook zodanig, dat deze kunnen worden aangemerkt als ‘sole or decisive’.
Compenserende factoren
Bij compenserende factoren gaat het er in de kern om dat de betrouwbaarheid van de getuige zorgvuldig kan worden onderzocht. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige. De officier van justitie heeft gewezen op het -woordelijk uitgewerkte- proces-verbaal van de 112-melding en merkt dit aan als voldoende compenserende factor. De rechtbank volgt haar daarin niet. De melding is door de aangeefster zelf gedaan en is wat de inhoud betreft beperkt. Gelet hierop en afgezet tegen hetgeen aangeefster overigens heeft verklaard over het verloop van de avond, heeft de 112-melding onvoldoende betekenis waar het gaat om de waardering van de betrouwbaarheid van de aangeefster bij de door haar afgelegde belastende verklaringen. Het proces-verbaal van de 112-melding vormt aldus onvoldoende compensatie voor het niet kunnen ondervragen van de aangeefster.
Vervolgens is het de vraag of de verdediging op andere wijze in staat kan en moet worden gesteld om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te onderzoeken. De rechtbank beantwoordt die vraag negatief. Zowel de aangeefster als de verdachte hebben verklaard over de totstandkoming van hun afspraak en het verloop ervan. Op belangrijke punten komen hun verklaringen overeen. Gelet op dit laatste en op de inhoud van het verklaarde, acht de rechtbank het, gelet op het belang van het kunnen voeren van een adequate verdediging, noodzakelijk dat de verdediging de aangeefster op de belastende onderdelen in haar verklaringen kan ondervragen. Dit kan niet en andere mogelijke compenserende factoren volstaan in dit geval niet.
Conclusie
Dit alles maakt dat het gebruik van de verklaringen van aangeefster zou betekenen dat ‘the overall fairness of the trial’, oftewel een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM, niet meer kan worden gewaarborgd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van aangeefster moeten worden uitgesloten van het bewijs. Met het wegvallen van de verklaringen van aangeefster is er onvoldoende wettig bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte zal gelet hierop worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.582,17 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu zij de verdachte vrijspreekt van wat aan hem is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Saelens
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2025.