ECLI:NL:RBNHO:2025:12388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
15/327637-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanranding van een minderjarige met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van een achtjarig jongetje. De verdachte, die lijdt aan een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, werd in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden een sterk matigend effect hadden op de op te leggen straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, omdat het recidivegevaar voldoende werd ingeperkt door het verplichte zorgkader van de Wet zorg en dwang. De rechtbank wees ook het verzoek van de benadeelde partij om een contact- en locatieverbod af, omdat de verdachte niet in staat was de strekking van een voorwaardelijke straf te begrijpen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €3.000,- aan smartengeld aan het slachtoffer. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, de verdachte en forensisch bewijs, waarbij het bewijs grotendeels steunde op de verklaringen van het slachtoffer, die niet zelf was verhoord. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar overwegingen meegenomen, en concludeerde dat de verdachte in een zorgcentrum verblijft waar zijn risico's adequaat worden beheerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/327637-24
Uitspraakdatum: 28 oktober 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. V. Mes, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te Wognum, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het zich laten aftrekken door voornoemde [slachtoffer] en/of
- het betasten van de (ontblote) penis van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van en/of wrijven over de (ontblote) billen van die [slachtoffer]
en welke aanranding werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- het op slot draaien, althans het dichtdoen van deur van de wc waarin verdachte en die [slachtoffer] zich samen bevonden en/of
- die [slachtoffer] niet laten vertrekken nadat die [slachtoffer] zei dat hij weg wilde en/of
- het vastpakken van die [slachtoffer] rond zijn borst bij zijn nek en/of
- het in de hoek duwen van die [slachtoffer] en/of
- het naar beneden trekken van de broek van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het zich laten aftrekken door het slachtoffer en van het betasten van de penis van het slachtoffer. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor deze gedragingen. Met betrekking tot het derde gedachtestreepje heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het vastpakken van het slachtoffer rond zijn borst bij zijn nek. De verdachte heeft dit ter zitting ontkend en het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging – partiële vrijspraken
Ten laste gelegd is een feit dat zich heeft afgespeeld in een afgesloten wc-hokje, waarin alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig waren. Het bewijs in deze zaak steunt daarom noodzakelijkerwijs grotendeels op dat wat het slachtoffer daarover heeft gezegd.
De rechtbank stelt voorop dat het slachtoffer een kind van (destijds) acht jaar oud betreft. Vanwege zijn jonge leeftijd zal de rechtbank behoedzaam omgaan met de informatie uit deze bron. Daarbij wordt ook onderkend dat wat het slachtoffer over het ten laste gelegde feit heeft verklaard via verklaringen van zijn ouders in het dossier is gekomen. Het slachtoffer is zelf niet verhoord. De rechtbank zal daarom alleen die onderdelen van de weergave van de gebeurtenissen van het slachtoffer voor het bewijs van de seksuele handelingen en de dwang gebruiken, die bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, te weten de verklaringen van de verdachte of het forensisch bewijs.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
Partiële vrijspraken
Met betrekking tot de ten laste gelegde seksuele handelingen is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich door het slachtoffer heeft laten aftrekken, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging (partieel) wordt vrijgesproken.
Dat geldt ook voor het betasten van de (ontblote) penis van het slachtoffer. Deze handeling komt weliswaar naar voren uit de verklaringen van de ouders van het slachtoffer, maar de verdachte, die op meerdere voor hem belastende punten opening van zaken heeft gegeven, heeft dit expliciet ontkend en forensisch bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van DNA-sporen, ontbreekt.
Met betrekking tot de ten laste gelegde geweldshandelingen overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel voor het in de hoek duwen van het slachtoffer en het naar beneden trekken van de broek van het slachtoffer het benodigde steunbewijs ontbreekt. De verdachte wordt van deze onderdelen van de tenlastelegging dan ook partieel vrijgesproken.
Veroordeling voor aanranding met dwang en geweld
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de blote billen van het slachtoffer heeft betast en hierover heeft gewreven. Dit heeft de verdachte ook bekend.
De verdachte heeft verder toegegeven dat hij, zoals het slachtoffer ook heeft verteld, de deur van de wc waarin hij zich met het slachtoffer bevond op slot heeft gedraaid. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert het op slot draaien van de wc-deur dat de verdachte het slachtoffer niet heeft laten vertrekken.
Het slachtoffer heeft zijn ouders verteld dat de verdachte hem bij zijn nek heeft vastgepakt. De verdachte heeft dit ontkend. Uit een bemonstering van de hals van het slachtoffer is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is ongeveer 3 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer en de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer en een willekeurige onbekende persoon. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte een van de donoren van het celmateriaal in de hals van het slachtoffer is. Mede gelet op de plek waar het DNA is aangetroffen (de hals is geen lichaamsdeel dat gemakkelijk per ongeluk, bijvoorbeeld in een botsing, wordt aangeraakt), acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer bij zijn nek heeft vastgepakt.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte het slachtoffer in het wc-hokje met gebruik van dwang en geweld heeft aangerand.
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit begaan, met dien verstande dat
hij op 3 oktober 2024 te Wognum, gemeente Medemblik, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het betasten van en wrijven over de ontblote billen van die [slachtoffer]
en welke aanranding werd voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld, door
- het op slot draaien van de deur van de wc waarin de verdachte en die [slachtoffer] zich samen bevonden en
- die [slachtoffer] niet laten vertrekken nadat die [slachtoffer] zei dat hij weg wilde en
- het vastpakken van die [slachtoffer] bij zijn nek.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Gekwalificeerde aanranding in de leeftijdscategorie beneden de twaalf jaren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 225 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan deze proeftijd moeten als bijzondere voorwaarden worden verbonden een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor diens woonplaats Wognum.
6.2
Verzoek van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor diens woonplaats op te leggen, in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), alsmede als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf.
6.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de volgende factoren: de verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar door een verstandelijke beperking, de verdachte is bijzonder kwetsbaar en de periode van 175 dagen in voorlopige hechtenis is voor hem bijzonder ingrijpend geweest, het incident had voorkomen kunnen worden als de verdachte niet alleen was geweest, er is geen sprake van recidive en de reclassering adviseert geen gevangenisstraf op te leggen.
Aan de verdachte moet een gevangenisstraf worden opgelegd die aanzienlijk korter is dan de tijd die hij al heeft vastgezeten. Een voorwaardelijk strafdeel is niet gepast, omdat in dit geval het normerende karakter dat daar normaliter vanuit gaat ontbreekt.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen locatie- en contactverbod op te leggen.
6.4
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft een jongetje van acht jaar oud aangerand door zijn blote billen te betasten. Hiermee heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze aangetast. De aanranding heeft plaatsgevonden in een wc-hokje, waarvan de verdachte de deur op slot had gedraaid en waaruit hij het slachtoffer, tegen zijn wil, niet weg liet gaan. Ook heeft de verdachte zijn geslachtsdeel uit zijn broek gehaald, heeft hij zich afgetrokken en is hij tot een ejaculatie gekomen. Deze omstandigheid moet het feit voor de jonge jongen extra ingrijpend gemaakt hebben. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van een zedendelict vaak nog geruime tijd negatieve psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de spreekrechtverklaring van de ouders van het slachtoffer en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding komt indringend naar voren hoe groot de impact van het gebeurde is. Het slachtoffer wordt, een jaar na dato, nog steeds geplaagd door angstgevoelens en slaapproblemen. Dit heeft zijn weerslag op het gehele gezin.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft in de eerste plaats gekeken naar het strafblad van de verdachte, gedateerd 6 september 2025. Dit strafblad is blanco, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 19 december 2024, opgesteld door de GZ-psycholoog M.L. Sikkens. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van ontwikkelingsproblematiek in de vorm van een matige verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. Deze problematiek wordt zichtbaar in het afhankelijk zijn van structurele ondersteuning bij dagelijkse activiteiten en beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, de communicatie, de relatievorming en de flexibiliteit. Betrokkene functioneert zowel verstandelijk als emotioneel op kinderlijk niveau, meest overeenkomstig de kleuterleeftijd.
Er lijkt sprake van een diffuse seksuele identiteit en voorkeur, bij beperkt begrip van passende contactname. Ten aanzien van het seksueel overschrijdend willen aanraken van kinderen lijkt sprake van fixatie, terwijl een eventuele pedoseksuele voorkeur ontkend wordt en de aantrekkingskracht van kinderen niet voldoende onderbouwd inzichtelijk wordt om classificerend tot meer specifieke diagnostiek dan wel een ongespecificeerde parafiele stoornis te komen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde wordt geadviseerd tot verminderde toerekenbaarheid, bij bewezenverklaring. De beschreven problematiek leidt tot forse beperkingen in zowel de mate van gedragskeuze als het (kunnen) overzien van consequenties.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie over de toerekenbaarheid en neemt deze over. Deze omstandigheid weegt in belangrijke mate mee bij de straftoemeting.
Het psychologisch rapport vermeldt verder over het recidivegevaar en eventuele interventies die het recidivegevaar kunnen beperken onder meer het volgende:
Bij een blanco strafblad duidt vooral de gerichtheid op onbekende jonge jongens, waarbij sprake lijkt van fixatie, op een verhoogd recidiverisico in een hypothetische situatie zonder externe kaders. Er lijkt sprake van enige emotionele identificatie met kinderen (in het licht van eigen sociaal-emotionele ontwikkeling) bij beperkt inlevingsvermogen en copingvermogen en een geneigdheid tot impulsief gedrag.
Gelet op de inschatting dat het grensoverschrijdende gedrag naar kinderen een fixatie lijkt te vormen, zal letterlijk hand in hand begeleiding nodig blijven in de nabijheid van kinderen, zolang deze fixatie blijft bestaan.
Onderzoeker acht een passende context van het voornaamste belang ten aanzien van het risicomanagement, terwijl dit management in theorie ondersteund kan worden vanuit meerdere juridische kaders. Gelet op de prognose ten aanzien van het recidiverisico dienen deze kaders naar verwachting geruime tijd van kracht te blijven. De Wet zorg en dwang (Wzd) biedt hiertoe, uitgaand van periodieke verlengingen van de onvrijwillige zorg, mogelijkheden en de nadruk op passende zorg vanuit dit kader wordt meest passend geacht bij de problematiek en de zorgbehoeften in brede zin.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van meerdere rapporten van Reclassering Nederland die gaan over de verdachte. De reclassering heeft bij herhaling te kennen gegeven geen mogelijkheden te zien om de verdachte te begeleiden binnen een forensisch kader en om de risico’s door middel van bijzondere voorwaarden te beheersen. De verdachte is vanwege zijn verstandelijke beperking niet leerbaar en/of behandelbaar. Een eventuele gedragsverandering door middel van behandeling zal niet kunnen worden bewerkstelligd. Daarnaast zal de verdachte nooit de essentie van een voorwaardelijk strafdeel begrijpen. 24-uurs zorg en begeleiding (buiten een forensisch kader) is noodzakelijk om de aanwezige risico's te beheersen, aldus de reclassering.
Uit het meest recente reclasseringsadvies van 30 juni 2025 komt naar voren dat de verdachte sinds het opheffen van de voorlopige hechtenis verblijft in een zorgcentrum voor ouderen, waar intensieve begeleiding en toezicht worden geboden. De psycholoog heeft ter zitting verklaard dat het risicomanagement in de setting waar de verdachte nu verblijft, onder het regime van de Wzd, afdoende geborgd is en dat er geen noodzaak is om voor een forensisch kader te kiezen.
Conclusie
De ernst van het bewezen verklaarde feit eist dat hierop met strafoplegging wordt gereageerd. De bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name zijn ontwikkelingsniveau en de verminderde toerekenbaarheid, hebben in dit geval een sterk matigend effect op de hoogte van de op te leggen straf.
Gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, ook niet als ‘kapstok’ voor een contact- en locatieverbod. De verdachte is al ingebed in een passend, verplicht zorgkader, met een adequaat risicomanagement, in het kader van de Wzd. Daarnaast zal een voorwaardelijk strafdeel niet het gewenste preventieve effect hebben, omdat de verdachte vanwege zijn beperkingen niet in staat is de betekenis van een voorwaardelijke straf te begrijpen.
De rechtbank zal ook geen contact- en locatieverbod op grond van artikel 38v Sr opleggen, zoals door benadeelde partij verzocht. Op grond van artikel 38v Sr kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Een dergelijke maatregel kan een contact- of locatieverbod inhouden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat de rechtbank deze maatregel alleen kan opleggen als zij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. [1] Daarvoor zijn in dit geval geen aanwijzingen, nu de verdachte zich bevindt in een passend en verplicht zorgkader met een afdoend risicomanagement. Daar komt nog bij dat door het ontbreken van inzicht bij de verdachte in het normerend karakter van een dergelijke maatregel, het opleggen ervan niet zinvol is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest. De verdachte hoeft dus niet terug naar de gevangenis.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
Als gemachtigde van de minderjarige [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder [naam], heeft mr. J.A. van der Lem (advocaat te Alkmaar) een vordering tot schadevergoeding van € 5.206,36 ingediend. Dit bedrag is opgebouwd uit € 206,36 wegens materiële schade en € 5.000,- wegens immateriële schade die de benadeelde als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen. De gestelde materiele schade betreft zorgkosten (€ 85,-), kleding (€ 46,65), reiskosten (€ 57,28) en parkeerkosten (€ 17,43). De gemachtigde heeft de vordering op de zitting mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en toegelicht en daarom in zijn geheel kan worden toegewezen. Daarbij heeft de officier van justitie toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de zorgkosten en de reis- en parkeerkosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de kosten voor kleding heeft de verdediging de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing. Verder heeft de raadsman verzocht het bedrag ter vergoeding van immateriële schade aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiele schadeposten ‘zorgkosten’, ‘parkeerkosten’ en ‘reiskosten’ voldoende zijn onderbouwd. Daarbij zijn deze posten niet betwist door de verdediging. Deze posten zijn daarom toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de post ‘kleding’, hoewel door de verdediging betwist, eveneens voor toewijzing vatbaar is. De benadeelde partij heeft voldoende aangevoerd dat de in oktober 2024 in het kader van de opsporing in beslag genomen kleding tegen de tijd van mogelijke teruggave niet meer bruikbaar zal zijn, gegeven het feit dat de benadeelde partij volop in de groei is. De rechtbank schat de kosten voor de kleding op € 46,65.
Opgeteld wijst de rechtbank wegens materiële schade een bedrag toe van in totaal € 206,36.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft degene die (op andere wijze dan door lichamelijk letsel of geschaad zijn in zijn eer of goede naam) in zijn persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met voldoende concrete gegevens onderbouwen, zodat het bestaan van geestelijk letsel objectief kan worden vastgesteld. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465).
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte een ernstige inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en dat de aard en de ernst van de normschending maken dat de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Dat vormt de grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
Voor het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de
Rotterdamse Schaal, een ordening van smartengeldenbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Mede gelet daarop komt de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- billijk voor. De vordering zal ter zake van de immateriële schade tot dat bedrag worden toegewezen.
De vordering wordt aldus toegewezen tot een bedrag van in totaal (€ 206,36 + € 3.000,-) € 3.206,36.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [te weten: gekwalificeerde aanranding in de leeftijdscategorie beneden de twaalf jaren] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. De rechtbank stelt het aantal dagen gijzeling op 0 dagen, omdat de verdachte niet in staat is zijn eigen financiën te beheren en uit het rapport van de psycholoog van 28 mei 2025 volgt dat hem het dwangmiddel gijzeling niet goed is uit te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.206,36 (drieduizend tweehonderdzes euro en zesendertig cent), bestaande uit € 203,36 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan
[slachtoffer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
 Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.206,36 (drieduizend tweehonderdzes euro en zesendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2024 aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. I.M. Hendriks en mr. E. van Kampen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2010-2011, 32 551, nr. 3, pg 7.