ECLI:NL:RBNHO:2025:12419

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
355299 HA ZA 24-423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige overboekingen door zoon van rekening moeder

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, vordert eiser, de moeder, een schadevergoeding van € 78.655,72 van gedaagde, haar zoon, wegens onrechtmatige overboekingen van haar rekening. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat gedaagde voor een bedrag van € 36.476,18 onrechtmatige overboekingen heeft gedaan. Eiser heeft bewijs geleverd voor een aanvullende overboeking van € 8.058,77, waardoor het totaalbedrag dat gedaagde aan eiser moet vergoeden op € 44.534,95 komt. De rechtbank heeft de procedure in detail besproken, waarbij eiser en gedaagde hun standpunten en bewijsstukken hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in alle gevallen heeft aangetoond dat de overboekingen zonder toestemming zijn gedaan, maar heeft wel geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de vastgestelde onrechtmatige overboekingen. De rechtbank heeft ook de proceskosten en wettelijke rente toegewezen aan eiser. Het vonnis is uitgesproken op 29 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/355299 / HA ZA 24-423
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.T.W. Wijling,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. C.A. Gentile Martin.
De zaak in het kort
[eiser] en [gedaagde] zijn moeder en zoon. [eiser] zegt dat [gedaagde] ten onrechte overboekingen van haar rekeningen aan zichzelf en anderen heeft gedaan. Zij vordert [gedaagde] daarom te veroordelen om € 78.655,72 aan haar te betalen. Eerder heeft de rechtbank al geoordeeld dat [gedaagde] voor € 36.476,18 aan onrechtmatige overboekingen heeft gedaan. Voor een aantal andere overboekingen heeft de rechtbank [eiser] toegelaten te bewijzen dat deze zonder toestemming en zonder grond zijn gedaan. De rechtbank oordeelt nu dat [eiser] alleen voor een overboeking van € 8.058,77 in dat bewijs is geslaagd en dat [gedaagde] dus € 44.534,95 aan [eiser] moet betalen.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juli 2025 en de daarin genoemde stukken
- de akte met aanvullende producties van [eiser]
- de akte met een reactie daarop van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Omdat dit vonnis hierop voortbouwt, verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 30 juli 2025 (hierna: het tussenvonnis) voor:
- de uiteenzetting van de feiten
- de uiteenzetting van het geschil en
- de beoordeling, waarin de rechtbank al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist:
dat [gedaagde] voor € 36.476,18 aan onrechtmatige overboekingen van de rekening van [eiser] heeft gedaan en de rechtbank [gedaagde] in het eindvonnis zal veroordelen deze schade aan [eiser] te vergoeden;
[eiser] bij de betwisting van [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] de in 4.14 van het tussenvonnis besproken overboekingen niet op juiste gronden heeft gedaan, zodat [gedaagde] voor die overboekingen geen schade hoeft te vergoeden;
en de rechtbank [eiser] overigens heeft toegelaten tot bewijs van de onrechtmatigheid van een aantal andere door haar aangedragen overboekingen (zie 4.16 van het tussenvonnis).

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn moeder en zoon. [eiser] vordert (kort gezegd) dat [gedaagde] veroordeeld wordt om € 78.655,72 aan haar te betalen voor overboekingen die [gedaagde] van haar rekeningen heeft gedaan in de tijd dat hij haar hielp. In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer het volgende uiteengezet. [gedaagde] heeft [eiser] geholpen met haar administratie (onder meer toen zij ziek was). In dat kader heeft [gedaagde] ook overboekingen voor [eiser] gedaan. [eiser] wist dat [gedaagde] ook overboekingen voor haar deed. Voor een geslaagd beroep van [eiser] op onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking moet komen vast te staan dat de door [eiser] aangehaalde overboekingen die [gedaagde] van haar rekening heeft gedaan zonder toestemming en zonder grond zijn verricht. De (stelplicht en) bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit dat blijkt, rusten op [eiser]. Voor een bedrag van € 36.476,18 aan overboekingen staat vast dat deze zonder toestemming en zonder grond door [gedaagde] zijn verricht. Voor een aantal andere overboekingen heeft [eiser] dit onvoldoende onderbouwd en wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Voor het restant van de door [eiser] aan de orde gestelde overboekingen, heeft de rechtbank [eiser] toegelaten te bewijzen dat deze zonder toestemming en zonder grond zijn gedaan (4.16 van het tussenvonnis).
2.2.
[eiser] heeft daarvoor vijf aanvullende producties ingediend en heeft daarbij haar stellingen en vorderingen gehandhaafd. Zij verwijst onder meer naar daarbij overgelegde facturen en overboekingen. Daaruit volgt volgens [eiser] dat diverse overboekingen voor verbouwingen niet voor haar gedaan kunnen zijn omdat er niet aan haar woning of aan haar appartement verbouwd is, dat [gedaagde] geen uitvaartkosten kan hebben voorgeschoten omdat die van haar rekening zijn voldaan en dat zij zelf betaald heeft voor de verkoop van de woning in Spanje, zodat ook daar geen sprake kan zijn van door [gedaagde] voorgeschoten bedragen.
2.3.
[gedaagde] zegt dat [eiser] niet in het bewijs is geslaagd. Hij voert onder meer aan dat de overboekingen zien op zakelijke verplichtingen die [eiser] op zich heeft genomen en dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat hij geen kosten heeft voorgeschoten voor de uitvaart van vader en voor de woning in Spanje. Dat [eiser] daar (mogelijk) ook zelf betalingen voor heeft gedaan, is daarvoor niet voldoende.
2.4.
De rechtbank is op basis van het beschikbare bewijsmateriaal van oordeel dat [eiser] alleen voor de overboeking van € 8.058,77 naar Creon Kozijnen in het bewijs is geslaagd. Dit bedrag komt bovenop het eerder al vastgestelde schadebedrag van € 36.476,18, zodat [gedaagde] veroordeeld zal worden om aan [eiser] een schadevergoeding van € 44.534,95 te betalen. De rechtbank licht dat hierna toe.
[eiser] terecht toegelaten tot het leveren van bewijs
2.5.
Voor alles zegt [gedaagde] dat [eiser] niet toegelaten had mogen worden tot het leveren van bewijs omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat hij de stellingen van [eiser] over de overboekingen genoemd in 4.16 van het tussenvonnis voldoende concreet heeft betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen op de beslissing om [eiser] voor deze overboekingen toe te laten tot bewijs. In het tussenvonnis is inderdaad gezegd dat [gedaagde] deze posten voldoende concreet betwist. Dat oordeel volgde op de vaststelling dat [eiser] de door haar gestelde feiten voldoende heeft onderbouwd. Daarmee heeft de rechtbank bedoeld aan te geven dat de onderbouwing van de door [eiser] gestelde feiten en de onderbouwde betwisting door [gedaagde] elkaar zodanig in evenwicht houden dat [eiser] moet worden toegelaten tot bewijs.
[eiser] terecht toegelaten tot leveren bewijs over factuur Creon Kozijnen
2.6.
[gedaagde] brengt ook naar voren dat [eiser] de overboeking van de rekening van [eiser] aan Creon Kozijnen niet aan haar schadevergoedingsvordering ten grondslag heeft gelegd en later haar eis niet heeft vermeerderd. Dit maakt volgens [gedaagde] dat de rechtbank deze vordering ten onrechte heeft meegenomen in haar beoordeling. [gedaagde] verzoekt om het tussenvonnis op dit punt aan te passen omdat hij anders wordt benadeeld.
2.7.
De rechtbank zal aan dit verzoek geen gevolg geven. Het is duidelijk dat er een verschil is tussen het in de dagvaarding gevorderde bedrag en de som van de bedragen van het overzicht dat [eiser] ter onderbouwing van haar vordering bij de dagvaarding heeft gevoegd (productie 3 van [eiser]). Dat dit verschil wordt veroorzaakt doordat [eiser] geen betaling voor de factuur van Creon vordert, blijkt echter niet. De rechtbank wijst er in dit kader op dat deze overboeking ook op de zitting is besproken. Daarbij heeft [eiser] uitdrukkelijk aangegeven dat zij aanspraak maakt op vergoeding van deze overboeking omdat het volgens haar gaat om kosten die niet voor haar, maar voor de partner van [gedaagde] zijn gemaakt. Dat deze overboeking geen onderdeel uitmaakt van de door [eiser] ingestelde vordering is daarmee niet duidelijk. De rechtbank zal daarom niet terugkomen op de beslissing [eiser] (ook) voor deze overboeking toe te laten tot het leveren van bewijs.
Bewijslevering
2.8.
De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om ter zake van de in 4.16 van het tussenvonnis uiteengezette overboekingen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat [gedaagde] deze zonder toestemming van [eiser] en zonder grond heeft gedaan. Hierna zal de rechtbank per (groep van) overboeking(en) bespreken of [eiser] in dat bewijs is geslaagd.
De overboeking van 24 augustus 2021 van de rekening van [eiser] naar De Beste B.V.
2.9.
In het tussenvonnis staat per abuis dat het gaat om een betaling van € 3.500,00 van de rekening van De Beste B.V. Het betreft een betaling van € 3.500,00 van de rekening van [eiser] naar De Beste B.V. met de omschrijving [bedrijf 1].
2.10.
Om invulling te geven aan de bewijsopdracht heeft [eiser] een factuur van De Beste B.V. overgelegd van 24 augustus 2021 voor een bedrag van € 3.600,00. Deze factuur is gericht aan Physic Bouw en heeft als omschrijving “Keuken volgens opdrachtformulier”. Ook heeft zij foto’s van haar keuken overgelegd. Zij geeft daarbij aan dat daaruit blijkt dat zij in of na 2021 geen nieuwe keuken heeft gekocht of laten plaatsen in haar woning en het appartement.
2.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het niet gaat om een keuken voor [eiser] zelf of voor [gedaagde]. Het gaat om een keuken van een klant van [bedrijf 1] V.O.F. die geleverd moest worden. De keuken is betaald om de overeenkomst(en) die de vennootschap eerder was aangegaan na te kunnen komen.
2.12.
[eiser] is niet in het haar opgedragen bewijs geslaagd dat deze betaling zonder grond is gedaan. In augustus 2021 was [bedrijf 1] nog een vennootschap onder firma. Deze is pas 15 oktober 2021 geëindigd. Tot die tijd waren [eiser] en [gedaagde] beiden beherend vennoot in de vennootschap onder firma. Het kan goed bij de rol van [eiser] als (hoofdelijk aansprakelijke) beherend vennoot van de vennootschap passen om betalingen voor de onderneming te doen. Hoewel dit is aangekaart in de bewijsopdracht, is [eiser] daar niet op ingegaan. Zij heeft enkel aangegeven dat zij zelf geen nieuwe keuken in haar woning of het appartement heeft laten plaatsen. Omdat dat de – aan [eiser] voorgehouden – mogelijkheid openlaat dat deze betaling paste bij haar rol als vennoot, komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs dat deze overboeking zonder grond was. Deze betaling komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De overboeking van 15 augustus 2021 van de rekening van [eiser] naar die van [gedaagde]
2.13.
heeft betwist dat deze overboeking zonder grond is gedaan. Hij heeft gezegd dat hij kosten in verband met de uitvaart van vader heeft voorgeschoten en dat deze kosten met de betaling van € 5.432,50 aan hem zijn terugbetaald. [eiser] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat [gedaagde] geen betalingen kan hebben voorgeschoten omdat de kosten direct door de uitvaartverzekeraar aan de uitvaartondernemer zijn betaald.
2.14.
In het kader van de bewijslevering heeft [eiser] een factuur van Yarden Uitvaartzorg overgelegd van 27 augustus 2021. Met deze factuur brengt Yarden € 7.026,01 in rekening bij [eiser] voor (vooral) “primaire dienstverlening Yarden bij een begrafenis of crematie”. [eiser] overlegt ook een bankafschrift waarop staat dat dit bedrag op 6 september 2021 van haar rekening is voldaan.
2.15.
[gedaagde] voert daarop aan dat hij eerder al de stelling heeft ingenomen dat zijn vader de (uitvaart)verzekering heeft laten uitkeren om daarmee een auto te kopen. Ook zegt hij dat hij wel degelijk kosten heeft voorgeschoten en/of betaald ten behoeve van de uitvaart van vader. [gedaagde] zegt daarbij dat hij niet de beschikking heeft over de administratie van [eiser] zodat hij niet kan uitsluiten dat er informatie wordt achtergehouden die wel relevant is. Op die manier zou [gedaagde] benadeeld worden in zijn mogelijkheden om deugdelijk te antwoorden op de overgelegde producties.
2.16.
Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat, anders dan zij eerder stelde, de uitvaartverzekering niet direct aan de uitvaartondernemer heeft betaald. De door Yarden in rekening gebrachte kosten zijn van haar rekening betaald. Hoewel met die betaling al een aanzienlijk bedrag voor de uitvaart is betaald, is het daarmee ook mogelijk dat [gedaagde] na het overlijden van vader op 23 juli 2021 (andere) kosten die samenhangen met de uitvaart heeft voorgeschoten of betaald, die daarna met de overboeking zijn terugbetaald. Daarmee is [eiser] niet geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Deze overboeking komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De overboekingen van de rekening van beach-apartments naar [bedrijf 1]
2.17.
In het tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat deze betalingen niet zien op facturen van [bedrijf 1], dan wel dat deze facturen niet terecht zijn uitgebracht.
2.18.
[eiser] heeft de volgende facturen toegezonden:
een factuur met het op de overboeking van 30 september 2022 genoemde nummer 202264 voor € 4.090,03. De factuur is van [bedrijf 1] en gericht aan “Beach-apartments”. Met de factuur worden kosten in rekening gebracht voor bestelde en geleverde kozijnen en een terrasdeur.
een factuur met het op de overboeking van 9 oktober 2022 genoemde nummer 202265 voor € 3.523,52. De factuur is van [bedrijf 1] en gericht aan “Beach-apartments”. Met de factuur worden kosten in rekening gebracht voor geleverde materialen als beton, metselzand en staal.
[eiser] heeft daarbij foto’s overgelegd. Zij zegt dat deze foto’s uit 2021 komen en laten zien dat er in 2021 al geen grote verbouwing meer nodig was.
2.19.
[gedaagde] brengt naar voren dat daarmee duidelijk is dat de betalingen wel degelijk zien op facturen van [bedrijf 1]. Hij zegt dat de door [eiser] overgelegde foto’s niet duidelijk maken dat deze facturen ten onrechte zijn uitgebracht: [eiser] is ermee bekend dat de facturen niet zien op werkzaamheden aan het appartement. Het gaat om werkzaamheden die door [eiser] zijn goedgekeurd.
2.20.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] met het (enkel) overleggen van foto’s van het appartement er niet geslaagd is te bewijzen dat [bedrijf 1] de facturen ten onrechte heeft uitgebracht. Daarmee heeft zij niet bewezen dat deze betalingen zonder grond zijn gedaan. Daarom zal [gedaagde] de bedragen van deze betalingen (in totaal groot € 9.429,36) niet als schade aan [eiser] hoeven vergoeden.
De overboekingen van [eiser] naar [gedaagde] met de omschrijving “Spanje”
2.21.
De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de overgeboekte bedragen niet door [gedaagde] zijn voorgeschoten in verband met de kosten van verkoop van haar woning in Spanje.
2.22.
[eiser] heeft bankafschriften overgelegd. Daarop staat dat van haar rekening op 1 oktober 2022 € 4.101,50 en op 9 mei 2023 € 369,45 is overgemaakt naar [bedrijf 2] B.V. Zij geeft aan niet beter te weten dan dat deze betalingen zien op de werkzaamheden voor de verkoop van het huis in Spanje. Op de bankafschriften is ook te zien dat op 18 februari 2023 € 1.270,00 is overgemaakt naar [bedrijf 3] S.L.P. [eiser] zegt dat dit een Spaans bedrijf is dat gespecialiseerd is in overdracht van vastgoed in Spanje.
2.23.
[gedaagde] brengt naar voren dat hij bij de mondelinge behandeling al heeft gezegd dat er maandelijks een bedrag tussen € 500,00 en € 1.000,00 naar de Spaanse bankrekening overgemaakt moest worden om de hypotheeklasten en vaste lasten van de woning te betalen. [gedaagde] heeft daarvoor betalingen gedaan naar de Spaanse bankrekening. Dat [eiser] twee betalingen aan [bedrijf 2] heeft gedaan doet er niet aan af dat voor (de verkoop van) de woning in Spanje meer is betaald dan [eiser] nu overlegt. Dat moet in de administratie van [eiser] zitten, maar [gedaagde] kan dat niet controleren. Het is aan [eiser] om de informatie van [bedrijf 2] en de woning in Spanje in het geding te brengen, maar zij heeft dat niet gedaan. [gedaagde] weet dat er meer betaald is dan uit deze stukken naar voren komt. Zo blijkt al uit de bankafschriften die [eiser] wel heeft overgelegd dat een betaling is gedaan aan een technisch architect/bouwkundig inspecteur in Spanje. In de administratie moeten verdere gegevens bekend zijn over de werkzaamheden die hij heeft verricht.
2.24.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet geslaagd is in het bewijs dat deze overboekingen zonder grond zijn gedaan. Met de bankafschriften heeft zij weliswaar aangetoond dat van haar rekening (direct) betalingen zijn gedaan aan [bedrijf 2], maar daarmee heeft zij niet laten zien dat er geen andere kosten zijn gemaakt voor (de verkoop van) de woning in Spanje die [gedaagde] heeft voorgeschoten. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat [eiser] geen facturen of specificaties van de van haar rekening betaalde werkzaamheden van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] S.L.P. heeft overgelegd. Zij heeft weliswaar aangegeven dat zij vanwege vakantietijd moeilijk contact kon krijgen met [bedrijf 2], maar ook daarna is informatie uitgebleven. Dat [eiser] zegt dat zij niet beter weet dan dat deze betalingen zien op werkzaamheden voor de verkoop van het huis in Spanje, maakt niet duidelijk dat dit alle kosten zijn die voor de woning gemaakt zijn. Daarom zal [gedaagde] de bedragen van deze betalingen (in totaal groot € 14.500) niet als schade aan [eiser] hoeven vergoeden.
De overboeking van 23 april 2022 van de rekening van [eiser] naar die van [gedaagde]
2.25.
De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat deze overboeking van € 1.750,00 niet ziet op door [gedaagde] voor [eiser] betaalde erfbelasting. [eiser] heeft daarover niets aangeleverd. Zij is dan ook niet in het bewijs geslaagd. Daarom zal [gedaagde] het bedrag van deze betaling niet als schade aan [eiser] hoeven vergoeden.
De overboeking van 15 juni 2023 van de rekening van [eiser] naar Creon Kozijnen
2.26.
De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat deze kosten niet voor haar bedrijf zijn gemaakt.
2.27.
[eiser] heeft een factuur van 5 juni 2023 overgelegd van Creon Online voor een bedrag van € 8.058,77. Op de factuur staat dat deze ziet op een bestelling van ramen, kozijnen en deuren voor [adres]. Daarbij heeft [eiser] een bankafschrift overgelegd waarop staat op 15 juni 2023 € 8.058,77 is overgemaakt van haar rekening naar Creon Kozijnen. Zij zegt dat deze producties voor zich spreken.
2.28.
[gedaagde] voert aan dat deze betaling inderdaad ziet op werkzaamheden aan het adres [adres], maar dat [bedrijf 1] ook betalingen heeft gedaan aan [eiser]. Kort na de overboeking van 15 juni 2023 heeft [bedrijf 1] € 3.000,00 naar [eiser] overgemaakt. Hij zegt dat – op zijn minst – dit bedrag in mindering moet worden gebracht als de rechtbank oordeelt dat de betaling aan Creon onderdeel is van de vordering van [eiser].
2.29.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] met de overlegging van de factuur en de onderbouwing geslaagd is in het bewijs dat deze betaling niet voor haar of haar bedrijf is gedaan en dat de betaling zonder toestemming en grond en daarmee onrechtmatig zijn gedaan. [gedaagde] weerspreekt ook niet duidelijk dat de betaling niet ten goede van [eiser] is gedaan. Hij bevestigt juist dat het gaat om werkzaamheden aan de [adres] – een adres dat niet van [eiser] is – en doet vooral een beroep op verrekening met een door [bedrijf 1] op de rekening van [eiser] overgemaakt bedrag van € 3.000,00. Dit beroep op verrekening door [gedaagde] komt te laat in de procedure (in strijd met een goede procesorde). [gedaagde] voert in dat kader nog wel aan dat hij al bij conclusie van antwoord en op de zitting heeft verklaard dat er ook bedragen naar de rekening van [eiser] zijn overgemaakt, maar van een (met bedragen onderbouwd) beroep op verrekening is daarbij geen sprake geweest. [eiser] heeft daar dan ook niet op kunnen reageren. Daarbij komt dat ook nu een goede onderbouwing van het beroep op verrekening ontbreekt. Dat [bedrijf 1] het bedrag van € 3.000,00 heeft overgemaakt in verband met de betaling die vanaf de rekening van [eiser] aan Creon is gedaan, stelt [gedaagde] feitelijk niet. Hij wijst er alleen op dat de overboeking van € 3.000,00 is gedaan na de overboeking van de rekening van [eiser] naar Creon. Dat is niet voldoende om een verband tussen beide overboekingen aan te nemen. Waarvoor [gedaagde] deze overboeking heeft gedaan heeft hij niet duidelijk gezegd. Het is goed mogelijk dat deze betaling op iets anders ziet.
2.30.
Ook voor de overboeking (zie ook 4.12 van het tussenvonnis) van 15 juni 2023 geldt dat de rechtbank van oordeel is dat de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] tot schade bij [eiser] heeft geleid en aan [gedaagde] kan worden toegerekend. [gedaagde] is daarom gehouden om – bovenop het in het tussenvonnis genoemde bedrag van € 36.476,18 – ook € 8.058,77 aan [eiser] te vergoeden.
Tussenconclusie
2.31.
[gedaagde] zal worden veroordeeld om de schade ten belope van de som van de in 4.13 van het tussenvonnis en 2.30 van dit vonnis genoemde bedragen, te weten: € 44.534,95 (€ 36.476,18 + € 8.058,77) aan [eiser] te vergoeden.
Wettelijke rente
2.32.
[eiser] vordert wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum van de dagvaarding. [gedaagde] heeft hier geen afzonderlijk verweer tegen gevoerd. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente, als gevorderd, toewijzen met ingang van de datum van dagvaarding.
Proceskosten
2.33.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.675,38
Hierbij heeft de rechtbank voor het griffierecht het volgende in aanmerking genomen. [eiser] heeft op de zitting direct aangegeven dat het niet haar bedoeling is geweest om het door haar aan [gedaagde] geschonken bedrag van € 25.000,00 terug te vorderen. Daarop heeft zij haar vordering met dit bedrag verminderd. Daardoor vorderde zij niet langer meer dan € 100.000,00. De rechtbank gaat voor de proceskostenveroordeling daarom uit van het griffierecht dat past bij een vordering met een waarde van niet meer dan € 100.000,00.
2.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 44.534,95, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.675,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen plus de kosten van betekening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.