Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/362300 / HA ZA 25-92
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],voorheen
[bedrijf 1],
[bedrijf 1],
wonende te [plaats],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. R.G.E. de Vries,
tegen
de naamloze vennootschap,
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: de bank,
advocaten: mr. R.L. Ubels en mr. R.M.R. Jong.
De zaak in het kort
[eiser] heeft in het verleden een hypothecaire geldlening bij de bank afgesloten. De bank heeft op 8 november 2021 de lening opgezegd en het uitstaande saldo opgeëist, omdat de maandtermijnen niet (volledig) werden voldaan en ook betalingsregelingen niet werden nagekomen. De woning is uiteindelijk op 9 februari 2023 via een executieveiling verkocht. [eiser] vindt dat hij door het handelen van de bank is benadeeld en hij vordert in deze procedure onder andere betaling van een schadevergoeding. De rechtbank wijst de vorderingen af en licht hierna toe waarom.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 mei 2025;
- de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarbij door mr. De Vries gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling met instemming van de bank en de rechtbank een aanvullende productie overgelegd.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis komt.
2.De feiten
2.1.
[eiser] was vanaf medio december 2017 eigenaar van een appartementsrecht aan [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Ter financiering van de aankoop van de woning heeft [eiser] met de bank op 14 december 2017 een hypothecaire geldleningsovereenkomst gesloten voor een hoofdsom van € 292.000,00 (hierna: de lening en/of de leningsovereenkomst). Op 19 december 2017 is een hypotheekakte verleden, waarbij ten behoeve van de bank het eerste recht van hypotheek op de woning is gevestigd.
2.3.
Op de leningsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (hierna: Algemene Voorwaarden), de Voorwaarden ABN AMRO Hypotheekvormen Budget Hypotheek en Algemene Bepalingen voor Hypotheken (hierna: Algemene Bepalingen), van toepassing verklaard.
In de Algemene Voorwaarden staat onder andere:
“
Artikel 2 - Zorgplicht
Artikel 2 - Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen. (…)”
In de Algemene Bepalingen staat onder andere:
“
Artikel 11: Opeisbaarheid
Artikel 11: Opeisbaarheid
De Schuld is in de volgende gevallen − zonder dat een nadere ingebrekestelling vereist is − onmiddellijk volledig opeisbaar:
(…)
b. Bij toerekenbaar tekortschieten van de Schuldenaar in de nakoming van een verplichting uit hoofde van de Lening, de Akte en/of de Bepalingen; (zoals de ‘Regels over het Onderpand’ in artikel 4 van de Bepalingen);
(…)
f. Bij (conservatoir, revindicatoir of executoriaal) beslag op (een deel van) het Onderpand of aankondiging van de openbare verkoop daarvan;
(…)
i. Bij iedere wijziging in de rechtstoestand van het Onderpand die een negatieve invloed kan hebben op de waarde van het Onderpand als zekerheid voor de Bank;”
.
.
2.4.
Vanaf september 2018 heeft [eiser] een betalingsachterstand laten ontstaan op de lening. Ondanks regelmatige sommatiebrieven en ondanks verschillende eenmalige betalingen is de betalingsachterstand steeds verder opgelopen. Ook betalingsregelingen werden niet nagekomen.
2.5.
Op 16 september 2019 heeft de Ondervereniging van Eigenaars [adres 2] in verband met een op 29 augustus 2019 gewezen vonnis executoriaal beslag gelegd op de woning.
2.6.
Omdat [eiser] gedane toezeggingen niet nakwam, heeft de bank de geldlening bij brief van 8 november 2019 opgeëist. Op 12 februari 2020 is [eiser] verzocht een ‘onherroepelijke volmacht tot onderhandse verkoop’ aan de bank af te geven om de in de sommatiebrieven aangezegde executieveiling te voorkomen. [eiser] is hierop niet ingegaan.
2.7.
Op 14 juli 2020 heeft de bank opnieuw een opeisingsbrief verzonden.
2.8.
Op 17 juni 2021 is ook namens het Hoogheemraadschap executoriaal beslag gelegd op de woning.
2.9.
Bij brief van 8 november 2021 heeft de bank de lening wederom opgeëist, omdat gemaakte betalingsafspraken niet werden nagekomen.
2.10.
Op 20 januari 2022 is namens de Ondervereniging van Eigenaars [adres 2] opnieuw executoriaal beslag op de woning gelegd.
2.11.
Begin april 2022 heeft [eiser] zonder toestemming van de bank de parkeerplaats behorend bij de woning verkocht aan een derde voor € 18.000,00. De bank heeft de vereiste medewerking hieraan niet verleend, zodat de levering van de parkeerplaats aan de derde niet heeft plaatsgevonden.
2.12.
Bij exploot van 17 mei 2022 is de executieveiling van de woning aan [eiser] aangezegd die zou plaatsvinden op 22 september 2022. De veiling is vervolgens in afwachting van een mogelijke oplossing uitgesteld. [eiser] heeft echter ook nadien niet aan zijn verplichtingen voldaan.
2.13.
Op 1 juni 2022 is de woning getaxeerd door middel van een geveltaxatie door [bedrijf 2]. Uit dit taxatierapport blijkt dat de executiewaarde van de woning op die datum, vrij van huur, is bepaald op € 330.000,00.
2.14.
Op 16 juni 2022 heeft de bank een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingediend strekkende tot het verlenen van verlof om het huur-, beheers- en ontruimingsbeding in te roepen. Op 13 september 2022 is het verlof bij beschikking verleend. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat [eiser] langdurig tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen jegens de bank en hij geen medewerking heeft verleend aan een inpandige taxatie en niet heeft gereageerd op verzoeken van de bank, zodat sprake is van ernstig tekortschieten.
2.15.
Bij exploten van 16 november 2022 en 3 januari 2023 is de ontruiming en de inbeheerneming van de woning door de bank aan [eiser] aangezegd. Ook is aan [eiser] aangezegd dat de executieveiling op 9 februari 2023 zou plaatsvinden.
2.16.
[eiser] heeft vervolgens in kort geding staking van de executie gevorderd. Op 8 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij mondeling vonnis (hierna: het kortgedingvonnis) de vorderingen van [eiser] afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat de bank onrechtmatig handelt of misbruik maakt van haar recht wanneer zij tot parate executie van de woning overgaat. Voldoende was gebleken dat [eiser] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en al vanaf eind 2018 zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en ook betalingstoezeggingen, in verband waarmee een eerdere veiling was uitgesteld, niet zijn nagekomen. In het kader van de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat niet aannemelijk is dat [eiser] met een restschuld achterblijft en dat het voornaamste belang van [eiser] dat hij na de veiling niet meer over woonruimte zegt te beschikken, niet opweegt tegen het belang van de bank om dit al sinds eind 2018 lopende dossier af te sluiten en van misbruik van recht derhalve geen sprake is.
2.17.
Vervolgens heeft op 9 februari 2023 de executieveiling van de woning plaatsgevonden. Er zijn 52 biedingen gedaan. Het hoogste bod bedroeg € 301.222,00.
2.18.
Op 15 februari 2023 heeft alsnog een inpandige taxatie van de woning plaatsgevonden door [bedrijf 2]. Uit dit taxatierapport blijkt dat de marktwaarde € 340.000,00 en de executiewaarde op dat moment € 300.000,00 bedroeg. De bank heeft het hoogste bod vervolgens geaccepteerd en de woning aan de hoogste bieder verkocht en geleverd.
3.Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. Het kortgedingvonnis, althans de werking daarvan, te vernietigen, schorsen en/of althans buiten werking te stellen;
II. Te verklaren voor recht dat de bank jegens [eiser] schadeplichtig is uit hoofde van tekortkoming, onrechtmatige daad of misbruik van recht en/of bevoegdheid en daarnaast de bank te veroordelen tot betaling van € 279.000,00, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij zich niet kan vinden in de beslissing van de voorzieningenrechter, omdat zijn belangen zwaarder behoorden te wegen en bovendien de woning op de veiling € 30.000,00 minder heeft opgebracht dan de taxatiewaarde waar de voorzieningenrechter vanuit is gegaan. Door desondanks de executieverkoop van de woning door te zetten heeft de bank in strijd met de geest van de uitspraak gehandeld en maakt zij misbruik van bevoegdheid c.q. recht. Volgens [eiser] is de bank ernstig tekortgeschoten in diens maatschappelijke en/of bijzondere zorgplicht. Om deze redenen dient het kortgedingvonnis vernietigd te worden, althans buiten werking worden gesteld. Ook vordert [eiser] een schadevergoeding van € 279.000,00 van de bank, bestaande uit € 176.000,00 aan financiële schade (het verschil tussen de WOZ-waarde en de verkoopprijs na de executieverkoop) en voor het overige uit immateriële schade, veilingkosten en juridische en administratieve kosten.
3.3.
De bank betwist de vorderingen en voert kortgezegd aan dat zij niet in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld, noch onrechtmatig of in strijd met de geest van het kortgedingvonnis tegenover [eiser] heeft gehandeld. [eiser] kwam voor de uiteindelijke executieverkoop stelselmatig zijn verplichtingen op grond van de lening niet na. Dat geldt ook voor meerdere betalingsregelingen en gedane toezeggingen. In het kader van de opeising van de lening en de uitwinning van het hypotheekrecht heeft de bank zich uiterst coulant opgesteld en daarbij rekening gehouden met de belangen van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Geen grond voor vernietiging, schorsing en/of buitenwerkingstelling kortgedingvonnis
4.1.
[eiser] vordert het (proces-verbaal van het mondeling) vonnis van de voorzieningenrechter, althans de werking daarvan, met terugwerkende kracht te vernietigen en/of te schorsen althans buiten werking te stellen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Vooropgesteld wordt dat in het kortgedingvonnis de gevorderde schorsing van de executieveiling is afgewezen en de executieveiling vervolgens heeft plaatsgevonden, zodat het met terugwerkende kracht schorsen of buiten werking stellen hiervan onmogelijk is. Voor zover [eiser] het niet eens is met het kortgedingvonnis had hij daar hoger beroep tegen moeten instellen. Dat heeft hij nagelaten.
Geen zorgplichtschending van de bank bij (het opstarten van) de executieveiling
4.2.
In deze (bodem)zaak ligt opnieuw de vraag voor of de bank in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht bij de opzegging van de lening en de daaropvolgende executoriale verkoop van de woning. Dat is niet het geval en dat zal hierna worden toegelicht.
Het juridisch kader
4.3.
Naast de bepalingen van de leningsovereenkomst en de daarop toepasselijke voorwaarden, zijn voor de beoordeling de volgende wetsbepalingen relevant.
4.4.
Uitgangspunt is dat de bank, als hypotheekhouder, op grond van artikel 3:268 lid 1 BW bevoegd is om tot executieverkoop van de woning over te gaan, als de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van zijn hypothecaire verplichtingen.
4.5.
In artikel 7:128a BW is bepaald dat een hypotheekhouder niet altijd en onder alle omstandigheden gebruik kan maken van zijn recht op executie. Op grond van dit artikel mag de kredietgever, als een consument in verzuim is met zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst, niet tot aanzegging van de executie overgaan dan nadat ten minste twee maanden na het tijdstip waarop de vordering opeisbaar is geworden zijn verstreken. Ook moet de kredietgever de consument persoonlijk hebben uitgenodigd om in overleg te treden over de betalingsachterstand, tenzij dit in redelijkheid niet van de kredietgever kan worden gevergd. Uit vaste jurisprudentie blijkt verder dat van de kredietgever wordt verwacht dat hij terughoudend omgaat met het recht van executie en eerst zal verkennen of niet voor de consument minder ingrijpende maatregelen kunnen worden genomen. Ook bij het inschakelen van een derde, zoals een makelaar, dient de kredietgever zorgvuldig te werk te gaan.
4.6.
Voorts rust op grond van artikel 4:25 Wft (en artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden) op de bank als kredietgever in verband met haar maatschappelijke functie in het economisch verkeer een bijzondere zorgplicht tegenover de consument, waardoor de kredietgever zo goed mogelijk rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen van de kredietnemer.
De bank mocht overgaan tot executie
4.7.
Dat de bank in beginsel gerechtigd was om tot executie van de woning over te gaan, is niet in geschil. [eiser] is vanaf september 2018 in verzuim met de betaling van zijn hypothecaire verplichtingen en vanaf dit moment had de bank een recht van parate executie.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de bank in het daaropvolgende traject voldoende de belangen van [eiser] in acht heeft genomen en zodoende heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Ook is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:218a BW en het betrachten van de vereiste terughoudendheid bij het starten van een executietraject. Pas op 8 november 2021, na verloop van ruim drie jaren sinds het opeisbaar worden van de lening en nadat de betalingsachterstand inmiddels was verveelvoudigd, heeft de bank de lening opgezegd en deze volledig opgeëist. De bank had [eiser] bij herhaling in de gelegenheid gesteld om opzegging te voorkomen. De bank is hier eerst toe overgegaan nadat in 2019 tot wel vijf keer een betalingsregeling was getroffen, die elke keer niet (volledig) werd nagekomen en in 2020 en 2021 door [eiser] verschillende toezeggingen zijn gedaan dat de betalingsachterstand zou worden ingelopen, die niet zijn nagekomen en aan verzoeken van de bank om inzicht te geven in inkomsten en uitgaven om een toekomstige achterstand te voorkomen stelselmatig geen of onvoldoende gehoor was gegeven. Van enige onrechtmatigheid of lichtvaardig handelen in het kader van de opzegging is onder deze omstandigheden geen sprake.
4.9.
De bank is vervolgens pas op 16 juni 2022, en nadat een eerder aangezegde veiling al was uitgesteld, overgegaan tot het opstarten van het executietraject door verlof te vragen om de huur-, beheers- en ontruimingsbedingen tegen [eiser] in te roepen. Zelfs tot en met de datum van de uiteindelijke veiling op 9 februari 2023 is de bank in contact gebleven met (de vertegenwoordiger van) [eiser] om mogelijkheden om deze veiling af te wenden te bezien. De bank heeft zich in aanloop naar het executietraject aldus steeds uiterst coulant opgesteld. Gedurende dit traject is [eiser] ook steeds gewezen op de redenen van de uiteindelijke opzegging van de lening, namelijk de betalingsachterstand, alsmede de executoriale beslagen door derden. Verder is [eiser] gewezen op de mogelijkheid van onderhandse verkoop van de woning, maar ook dit heeft hij niet opgevolgd. Van schending van de zorgplicht van de bank is dan ook niet gebleken.
Geen sprake van handelen in strijd met het kortgedingvonnis en/of misbruik van recht
4.10.
[eiser] verwijt de bank verder bij de uiteindelijke executie in strijd te hebben gehandeld met ‘de geest van’ het kortgedingvonnis, zodat er sprake is geweest van misbruik van bevoegdheid en/of recht. Ook dat betoog gaat niet op.
4.11.
Allereerst wordt opgemerkt dat, anders dan [eiser] betoogt, uit het kortgedingvonnis niet blijkt dat de voorzieningenrechter is uitgegaan van een
minimaleexecutieopbrengst van € 330.000,00 en dit als voorwaarde aan doorgang van de executieveiling heeft gesteld. De voorzieningenrechter heeft in het kader van de afweging van belangen enkel meegenomen dat gelet op het taxatierapport niet aannemelijk is dat [eiser] met een restschuld zal achterblijven en uit de ‘overwaarde’ andere schuldeisers vermoedelijk zullen kunnen worden voldaan. De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de belangen van [eiser], waaronder het zwaarstwegende belang om niet meer te kunnen beschikken over een woning, niet opwegen tegen het belang van de bank om de executieveiling doorgang te laten vinden. Dit omdat [eiser] al sinds 2018 stelselmatig ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen en de bank alvorens tot executie over te gaan zich lange tijd coulant had opgesteld, zoals ook in deze procedure is geoordeeld.
minimaleexecutieopbrengst van € 330.000,00 en dit als voorwaarde aan doorgang van de executieveiling heeft gesteld. De voorzieningenrechter heeft in het kader van de afweging van belangen enkel meegenomen dat gelet op het taxatierapport niet aannemelijk is dat [eiser] met een restschuld zal achterblijven en uit de ‘overwaarde’ andere schuldeisers vermoedelijk zullen kunnen worden voldaan. De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de belangen van [eiser], waaronder het zwaarstwegende belang om niet meer te kunnen beschikken over een woning, niet opwegen tegen het belang van de bank om de executieveiling doorgang te laten vinden. Dit omdat [eiser] al sinds 2018 stelselmatig ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen en de bank alvorens tot executie over te gaan zich lange tijd coulant had opgesteld, zoals ook in deze procedure is geoordeeld.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de bank ook overigens niet verwijtbaar heeft gehandeld tijdens het executietraject. Het staat vast dat er 52 biedingen zijn uitgebracht tijdens de executieveiling van 9 februari 2023. Daarvan was het bod van € 301.222,00 het hoogste. Weliswaar was dat lager dan de verwachte opbrengst volgens het taxatierapport van 1 juni 2022, maar de bank heeft met de taxatie van 15 februari 2023 onderbouwd dat sprake is van een reële verkoopopbrengst. Met name is daarbij van belang dat de eerdere taxatie een geveltaxatie betrof (omdat [eiser] weigerde aan een inpandige taxatie medewerking te verlenen) terwijl de latere taxatie wel een volledige, inclusief bezichtiging van de binnenkant van de woning, inpandige taxatie betrof. Alleen al daarom dient er meer gewicht te worden toegekend aan de taxatie van 15 februari 2023. Niet is gebleken dat, zoals [eiser] stelt, dit taxatierapport slechts is opgesteld om de acceptatie van een lager bod dan € 330.000,00 te verantwoorden.
4.13.
Ook het enkele feit dat de (voormalige) advocaten van de bank niet aan [eiser] hebben gecommuniceerd dat de verkoopopbrengst mogelijk lager dan € 330.000,00 zou kunnen zijn, is onvoldoende om misbruik van recht en/of bevoegdheid aan te nemen. Een onzekere verkoopopbrengst is immers onlosmakelijk verbonden aan een executieveiling. Die onzekerheid had [eiser] zelf kunnen voorkomen door gebruik te maken van de aan hem geboden mogelijkheden om de veiling af te wenden. Tot slot is niet gebleken dat er sprake is van misbruik van recht en/of bevoegdheid omdat de bank geen andere manieren van executie heeft verkend toen bleek dat de executieveiling minder zou opleveren dan eerder verwacht. Openbare verkoop van de woning is op grond van artikel 3:268 lid 1 BW het uitgangspunt. Bovendien is [eiser] niet met een restschuld achtergebleven. Ook is niet gebleken dat een onderhandse verkoop (veel) meer had kunnen opleveren in dit geval. Dat volgt uit de door [bedrijf 2] getaxeerde waardes. Op grond van artikel 3:268 lid 2 BW stond het [eiser] bovendien vrij om een gunstiger onderhands aanbod voor te leggen aan de voorzieningenrechter, maar dit heeft hij niet gedaan.
4.14.
Gelet op het vorenstaande moet de conclusie luiden dat de bank niet in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht bij de opzegging van de lening en de daaropvolgende executoriale verkoop van de woning. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.15.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de bank worden begroot op:
- griffierecht
€
6.861,00
- salaris advocaat
€
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
€
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
12.467,00
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 12.467,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
1949