ECLI:NL:RBNHO:2025:12851

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
15-293267-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voortzetting van de werkzaamheid van de onherroepelijk verboden verklaarde organisaties Saudarah en Satudarah

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden motorclubs Saudarah en Satudarah. De verdachte werd ervan beschuldigd op 5 november 2022 in Nederland, samen met anderen, gekleed in een hesje van Singa 19, op een motor te rijden. De rechtbank oordeelde dat het dragen van het hesje, dat sterke gelijkenissen vertoonde met de hesjes van de verboden organisaties, een handeling was die bijdroeg aan het voortbestaan van deze organisaties. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand met een proeftijd van twee jaar, alsook een taakstraf van 40 uur. Tevens werd het hesje verbeurd verklaard. De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een verlaging van de taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-293267-22 (P)
Uitspraakdatum: 7 november 2025
Tegenspraak (artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling) en 24 oktober 2025 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2022 in de gemeente Wormerland en/of in de gemeente Zaanstad, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, de werkzaamheid van motorclub Saudarah en/of Satudarah MC, die bij
onherroepelijke uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 november 2020 verboden is/zijn verklaard, heeft voortgezet, door, al dan niet in een groep, op een motor te rijden gekleed in een hesje met het logo en/of afbeeldingen en/of teksten van Singa 19 en/of Singa 19 MC Northcoast, zijnde Singa 19 en/of Singa 19 MC Northcoast een voortzetting van de hiervoor genoemde verboden verklaarde Saudarah en/of Satudarah MC.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie allereerst aangevoerd dat met het dragen van het hesje van Singa 19 sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisaties Saudarah en Satudarah MC (hierna: Satudarah). Volgens de officier van justitie dient een ruime interpretatie toe te komen aan het bestanddeel voortzettingshandeling en moet in beginsel iedere gedraging die bijdraagt aan het in stand houden van een verboden organisatie als zodanig worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat Singa 19 moet worden aangemerkt als een voortzettingsvorm van die verboden organisaties. Dit blijkt uit het voeren van gelijke kleuren, lettertype en logo’s op de hesjes, de deelname aan internationale Satudarah-ledenbijeenkomsten door leden van Singa 19 en de onderschepte Excluchat-gesprekken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard, omdat het dragen van een Singa 19 hesje niet gekwalificeerd kan worden als een voortzettingshandeling van de werkzaamheid van de verboden organisaties Saudarah en Satudarah. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van het ten laste gelegde feit. Tot aan de ten laste gelegde pleegdatum zijn in vergelijkbare Singa 19 zaken die tot aan de Hoge Raad zijn doorgeprocedeerd vrijspraken gevolgd en zijn de hesjes teruggegeven. De verdachte had bovendien zijn eigen in beslaggenomen hesje in een eerder stadium teruggekregen van de rechter.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Met het arrest van 13 november 2020 zijn de organisaties Saudarah en Satudarah onherroepelijk verboden verklaard en ontbonden. Op 5 november 2022 zijn de verdachte en zijn drie medeverdachten aangehouden nadat ze al rijdend op een motor zijn gezien, gekleed in hesjes van Singa 19. Deze hesjes waren voorzien van de tekst ‘Singa 19’ en de kleur geel was prominent aanwezig. Op drie van de vier hesjes stond een titel vermeld, respectievelijk ‘vice president’, ‘security’ en ‘treasurer’.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het rijden op een motor gekleed in een dergelijk hesje een gedraging is die aan te merken is als voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie Saudarah en/of Satudarah. De rechtbank beantwoordt deze vragen bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
In artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard strafbaar gesteld. Artikel 140, tweede lid, Sr ziet daarmee op de strafbaarstelling van het negeren van een (onherroepelijke) rechterlijke beslissing. De reikwijdte van artikel 140, tweede lid, Sr is aangepast ten gevolge van de Wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (Stb. 2021, 310), die per 1 januari 2022 in werking is getreden.
De Hoge Raad heeft zich in 2023 uitgelaten over de reikwijdte van het begrip ‘voortzetting van de werkzaamheid’. De desbetreffende zaak zag op een verdenking van voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde organisatie Bandidos Motorcycle Club Holland, door onder meer gekleed met een baseballpet met een opdruk van het logo en de naam van Bandidos en/of gekleed in een T-shirt met een opdruk van het logo van Bandidos, naar de ingang van een gerechtsgebouw te lopen. Het Hof had de verdachte vrijgesproken. De Hoge Raad heeft - samengevat weergegeven - geoordeeld dat het Hof met zijn beslissing dat de tenlastegelegde gedraging niet kan worden aangemerkt als ‘voortzetting van de werkzaamheid’ blijk heeft gegeven van een te beperkte uitleg van dat bestanddeel. Volgens de Hoge Raad is het van belang dat de in artikel 140, tweede lid Sr, strafbaar gestelde gedraging een delict tegen de openbare orde is en dat aan voornoemd bestanddeel een ruime uitleg toe dient te komen. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat ‘voortzetting van de werkzaamheid’ betrekking heeft op iedere gedraging die ten dienste staat aan het voorbestaan van de verboden organisatie.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat het hesje van Singa 19 dat de verdachte droeg zeer sterke gelijkenissen vertoont met de hesjes van de verboden organisaties Saudarah en Satudarah. Het logo op het hesje van Singa 19 is identiek aan het logo op het hesje van Saudarah Breda. Daarnaast zijn voor de hesjes en de patches dezelfde kleuren en hetzelfde lettertype gebruikt en is de vormgeving hetzelfde. De totaalindruk van de logo’s, de tekst en de vormgeving stemt overeen met de hesjes van Saudarah en Satudarah.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het dragen van een hesje van Singa 19 in de openbare ruimte – zoals in dit geval al rijdend op een motor – een handeling is die in zodanige mate te identificeren is met de verboden organisaties Saudarah en Satudarah, dat het hier gaat om een gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van die verboden organisaties. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank sprake van voortzetting van de werkzaamheid van die verboden organisaties. Dat het onder de verdachte eerder in beslaggenomen hesje op enig moment aan hem is geretourneerd doet daar niet aan af.
Opzet
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte bewust de werkzaamheid van Saudarah en Satudarah heeft willen voortzetten door motor te rijden gekleed in een hesje met vergelijkbare kleuren, patches en logo’s en acht daarmee het vereiste opzet bewezen.
Medeplegen
Verder is de rechtbank van oordeel dat door gezamenlijk in het openbaar deze hesjes al rijdend op een motor te dragen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, zodat het tenlastegelegde medeplegen eveneens bewezen is.
Voortzetting Saudarah en/of Satudarah
De officier van justitie heeft naast een bewezenverklaring van het voortzetten van de werkzaamheid van Saudarah en Satudarah ook bewezenverklaring gevorderd van het tenlastegelegde element dat Singa 19 een voortzetting is van deze verboden organisaties. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vraag of Singa 19 een voortzettingsvorm is van de genoemde verboden organisaties niet relevant is voor de vraag of artikel 140, tweede lid, Sr is overtreden. De rechtbank komt daarom aan de beantwoording van die vraag niet toe.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 november 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen de werkzaamheid van motorclub Saudarah en Satudarah MC, die bij onherroepelijke uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 november 2020 verboden zijn verklaard, heeft voortgezet, door, in een groep, op een motor te rijden gekleed in een hesje met het logo en/of afbeeldingen en/of teksten van Singa 19 en/of Singa 19 MC Northcoast.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 40 uur.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafoplegging.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voortzetten van de werkzaamheid van de verboden organisaties Saudarah en Satudarah door in een groep op de motor met een hesje van Singa 19 rond te rijden. Met het in het openbaar blijven dragen van vergelijkbare hesjes van de verboden organisaties wordt gehandeld in strijd met de ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk geworden (rechterlijke) verbodenverklaring. Dit levert een ernstig strafbaar feit op.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden zijn. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank onder meer gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 60 uur passend en geboden.
De rechtbank ziet echter in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding de straf te verlagen. In artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank dient als aanvang van de redelijke termijn te worden aangesloten bij 5 november 2022; de datum waarop de verdachte is verhoord en zijn hesje in beslag is genomen. Gelet op de datum van dit vonnis (7 november 2025), stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn met een jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van overschrijding van de redelijke termijn. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het tijdsverloop in deze zaak, waardoor de verdachte lang in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop ervan, resulteert er in dat de rechtbank de duur van de op te leggen taakstraf vermindert met 20 uur.
Op te leggen straf
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het reeds teruggegeven hesje verbeurd verklaard dient te worden, nu het voorwerp aan de verdachte toebehoort en met het dragen hiervan het strafbare feit is begaan. Omdat geen beslag meer rust op het hesje, dient volgens de officier van justitie conform artikel 34 Sr te worden gehandeld. Voor zover de verdachte het hesje voor de termijn van een maand na de datum van de uitspraak niet heeft uitgeleverd, dient de verdachte volgens de officier van justitie te worden verplicht tot betaling van een bedrag van € 100,- als de geschatte waarde van het hesje.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen verbeurdverklaring kan volgen gelet op de bepleitte vrijspraak.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er geen beslag meer rust op het Singa 19 hesje van de verdachte, nu het beslag in de rekestenprocedure is opgeheven. Gelet op artikel 34, eerste lid, Sr is inbeslagneming van een voorwerp echter geen vereiste voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan. De rechtbank is om die reden van oordeel dat het Singa 19 hesje dient te worden verbeurd verklaard, met dien verstande dat wanneer de verdachte het hesje niet uitlevert voor de termijn van een maand na het onherroepelijk worden van deze uitspraak, de verdachte wordt verplicht tot betaling van een bedrag van € 100,-.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 34, 47 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
40 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd: het Singa 19 hesje.
Bij het niet uitleveren van het Singa 19 hesje voor de termijn van een maand na onherroepelijk worden van deze uitspraak wordt de verdachte verplicht tot betaling van een bedrag van € 100,-.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. E. van Kampen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2025.