ECLI:NL:RBNHO:2025:13101

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
C/15/365005 / JU RK 25-643
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 juli 2026, op basis van de noodzaak voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI), heeft in een eerder perspectiefbesluit aangegeven dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders ligt. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn van mening dat [de minderjarige] meer bij hen moet zijn, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende draagkracht en opvoedvaardigheden hebben om aan de zorgbehoefte van [de minderjarige] te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige] een verzwaarde zorgbehoefte heeft en dat de GI de expertise heeft om een omgeving te creëren waarin [de minderjarige] kan ontwikkelen. De rechtbank heeft het perspectiefbesluit van de GI onderschreven en benadrukt dat de ouders een rol blijven spelen in het leven van [de minderjarige], maar dat de focus ligt op haar welzijn en ontwikkeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/365005 / JU RK 25-643
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Amsterdam,
over de minderjarige:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 juni 2025 en de daarin vermelde stukken;
- de brief, met bijlage, van de GI van 30 september 2025.
1.2.
Bij voornoemde beschikking heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) verlengd tot 4 januari 2026 en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden tot een zitting van de meervoudige kamer.
1.3.
Op 16 oktober 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.4.
De rechtbank heeft [de minderjarige] uitgenodigd voor een kindgesprek. Zij is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna bij beschikkingen van 2 juli 2024 en 20 juni 2025 steeds verlengd, voor het laatst tot 4 juli 2026.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2023 ook een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis). De machtiging is daarna bij beschikkingen van 2 juli 2024 en 20 juni 2025 steeds verlengd, voor het laatst tot 4 januari 2026.
2.4.
[de minderjarige] verblijft bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] (hierna: [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] ).

3.Het resterende verzoek

3.1.
De GI heeft in de brief van 30 september 2025 het resterende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) voor de duur van zes maanden gehandhaafd.
3.2.
Het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ligt volgens de GI niet bij de ouders. De GI ziet dat ouders veel van [de minderjarige] houden en fijn contact met haar hebben gedurende de omgangsmomenten. [de minderjarige] heeft echter een verzwaarde zorgbehoefte die de ouders niet blijvend kunnen dragen. Zij heeft opvoeders om zich heen nodig die haar zorgbehoefte tijdig kunnen opvangen en de verzorging van en de aandacht voor haar hierop kunnen aanpassen. Om ervoor te zorgen dat de omgang tussen [de minderjarige] en de ouders zonder (over)belasting van [de minderjarige] is en blijft, zijn veel aanpassingen en sturing nodig. De GI acht de omgang tussen [de minderjarige] , haar ouders en haar broers echter wel belangrijk en zal zich blijvend inzetten om de omgang te behouden en hopelijk te kunnen verruimen.
3.3.
[de minderjarige] woont al langere tijd bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] . Het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] heeft de nodige expertise in huis om een omgeving te creëren voor [de minderjarige] waarin zij tot ontwikkeling kan komen. Bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] gaat het beetje bij beetje beter met [de minderjarige] en ze komt daar aan ontwikkeling toe. Het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] en Heliomare onderwijs hebben goed contact met elkaar. Het lijkt helpend te zijn als de woongroep en school op de hoogte zijn van welke interventies werken voor [de minderjarige] , zodat met ieder afgestemd kan worden wat werkt en hetzelfde gehandeld wordt.
3.4.
Als het perspectiefbesluit van 1 april 2025 door de rechtbank wordt onderschreven, zal de GI zowel voor [de minderjarige] als haar broer [broer] werken aan een definitief omgangsplan, zodat voor de toekomst (wanneer de GI niet meer betrokken is) duidelijk is, wat de omgang met de ouders is voor de langere termijn. Dit plan zal voorgelegd worden (door middel van een verzoek om vastlegging van een regeling) aan de rechtbank.

4.Het standpunt van moeder

De moeder vindt het heel verdrietig dat [de minderjarige] niet bij haar zal opgroeien, maar begrijpt de beslissing. De moeder is het dus eens met het feit dat [de minderjarige] merendeels bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] zal wonen. Zij wil wel graag dat [de minderjarige] bijvoorbeeld in de weekenden weer bij haar komt slapen. [de minderjarige] wil ook graag bij haar moeder zijn. Ook de jongste broer [broertje] , die bij de moeder woont, heeft daar behoefte aan.

5.De mening van vader

De vader vindt het net als de moeder heel verdrietig dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan wonen en opgroeien. Onder meer vanwege werk en mantelzorgtaken voor zijn eigen moeder, is hij zelf niet in staat om zelfstandig voor [de minderjarige] te zorgen. Het liefst had de vader gewild dat [de minderjarige] bij de moeder zou wonen. Hij begrijpt echter ook dat het het beste is voor [de minderjarige] dat zij elders opgroeit en wil net als de moeder dat [de minderjarige] meer omgang heeft met hem en de moeder.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . [1] De rechtbank legt hierna uit waarom.
6.2.
De GI heeft op 1 april 2025 aan de moeder het besluit kenbaar gemaakt waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] moet komen te liggen; het perspectiefbesluit. De GI heeft in dit besluit aangegeven dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien en dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing bij haar. De GI heeft in de overige stukken ook vastgesteld dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij de vader ligt. In de brief van 30 september 2025 van de GI en ter zitting van 16 oktober 2025 heeft de GI naar voren gebracht dat inmiddels duidelijk is geworden dat het opgroeiperspectief bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] ligt.
6.3.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit is hier aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Hierna zal dan ook worden overgegaan tot het beoordelen van het perspectiefbesluit in het licht bezien van de door de GI verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
6.4.
[de minderjarige] heeft een ontwikkelingsachterstand en een taal-/spraakachterstand. Daarbij komt dat zij nog niet zindelijk is en zorgelijk gedrag vertoont, zoals boosheid/driftbuien, dwingend gedrag en angsten. Het bloed- en genonderzoek bij het AMC is inmiddels afgerond en heeft geen oorzaak gegeven voor het zorgelijke gedrag dat zij vertoont. Er wordt namelijk geen genetische afwijking gezien bij [de minderjarige] . Recent is een NIKA-traject bij Fibbe gestart om onderzoek te doen bij [de minderjarige] naar een eventuele onveilige hechting of trauma.
Hoewel nog steeds niet geheel duidelijk is wat de omvang en aard van de problematiek van [de minderjarige] is, is door de GI wel voldoende duidelijk gemaakt dat [de minderjarige] een verzwaarde dan wel specifieke opvoed- en zorgbehoefte heeft. Zo heeft zij structuur, regelmaat en veel nabijheid en begeleiding nodig van een opvoeder bij activiteiten in haar dagelijkse leven, zoals spelen, eten en aankleden. Sinds de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] (en haar broers [broer] en [broertje] ), is ingezet op intensieve opvoedondersteuning van de SIG bij de ouders. Op basis van de bevindingen van de SIG en het verloop van de omgangsmomenten, concludeert de GI op goede gronden dat de moeder onvoldoende draagkracht heeft en over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt om aan de verzwaarde zorg- en opvoedbehoefte van [de minderjarige] te voldoen. Ditzelfde geldt voor de vader. Een complicerende factor hierbij is dat de ouders al jaren meewerken aan de hulpverlening van de SIG en de regie van de GI, maar geen wezenlijke groei hebben doorgemaakt in hun opvoedvaardigheden of het vergroten van hun draagkracht. Daarom wordt de inzet van intensieve opvoedondersteuning nog steeds noodzakelijk geacht, ook voor het thuiswonende broertje [broertje] . De adviezen van de SIG lijken niet te beklijven. De gepleegde interventies, (zoals de weekendomgang met [de minderjarige] in de ene week en met [broer] in de andere week), hebben ook niet geleid tot verbetering van de draagkracht van de moeder. Een andere complicerende factor is dat de ouders sinds september 2024 uit elkaar zijn en de zorg- en opvoedtaken niet (meer) kunnen verdelen als [broer] en [de minderjarige] (gelijktijdig) bij hen zouden verblijven.
6.5.
Gelet op de langdurige zorgen in de opvoedsituatie bij de ouders, in samenhang bezien met de verzwaarde dan wel specifieke opvoed- en zorgbehoefte van [de minderjarige] , is de verwachting niet gerechtvaardigd dat de moeder (al dan niet met de hulp van de vader) binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn in staat zal zijn om tot een duurzame verbetering van de situatie te komen en de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer volledig op zich te kunnen nemen. Daartoe stelt de GI terecht dat de termijn waarbinnen [de minderjarige] in onzekerheid kan verkeren over haar opgroeiperspectief, inmiddels is verstreken. Zowel [de minderjarige] , als de andere kinderen en de ouders dienen op dit punt duidelijkheid te krijgen zodat vanuit een situatie van rust succesvol gewerkt kan worden aan de doelen van de ondertoezichtstelling.
6.6.
Vanwege de zorgen over de draagkracht en opvoedvaardigheden van de ouders, woont [de minderjarige] sinds juli 2023 (deels) niet meer thuis. Per januari 2024 is zij op grond van een machtiging uithuisplaatsing geplaatst bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] . In het eerste half jaar liet zij zeer onrustig en zorgelijk gedrag zien. Sindsdien zijn er interventies gepleegd, zoals de overgang naar een lager schoolniveau, beter contact/betere afstemming tussen school en het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] en een-op-eenbegeleiding door een zorgcoach in de klas. Verder krijgt zij slaapmedicatie zodat zij overdag uitgerust is en prikkels beter aankan. Zij laat sinds de gepleegde interventies een voorzichtige positieve groei zien in gedrag en ontwikkeling. De GI heeft mede gelet op het voorgaande voldoende duidelijk gemaakt dat het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] de expertise heeft om een omgeving te creëren voor [de minderjarige] waarbij zij die positieve ontwikkeling kan doorzetten.
6.7.
Bij deze stand van zaken is aan de wettelijke vereisten voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voldaan. Het resterende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor zes maanden (dus tot 4 juli 2026) wordt dan ook toegewezen. Deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.8.
Daarnaast onderschrijft de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI van 1 april 2025. Het perspectiefbesluit is in het belang van [de minderjarige] en op goede gronden genomen door de GI. Dat betekent dat de GI niet meer zal (hoeven) toewerken naar thuisplaatsing bij de moeder (of de vader).
6.9.
De wens van de ouders om meer omgang met [de minderjarige] is begrijpelijk. Het onderschrijven van het perspectiefbesluit betekent niet dat de ouders geen rol meer hebben in het leven van [de minderjarige] en dat geen verruiming van de omgang kan plaatsvinden. Het wordt in het belang van [de minderjarige] geacht dat er omgang is met beide ouders en de GI zal bij elke evaluatie beoordelen of verruiming tot de mogelijkheden behoort; dat zal afhangen van de mate en aard van de verbetering van de situatie van de moeder en de vader en van de behoeftes van [de minderjarige] . Voor de komende periode is voor [de minderjarige] van belang dat zij weet dat zij bij het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] mag opgroeien en daarin duidelijkheid en rust ervaart. Dit doet niet af aan de band die zij met haar ouders heeft en de liefde die de ouders voor [de minderjarige] voelen. De rechtbank heeft er alle vertrouwen in dat het [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis)] en de GI zich ook in de toekomst zullen blijven inzetten voor een fijne en wezenlijke omgang tussen [de minderjarige] , de moeder en de vader.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/gezinsgerichte voorziening (gezinshuis), met ingang van 4 januari 2026 tot 4 juli 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025 door mr. S. Ok, mr. A.K. Mireku en mr. E.M. ten Bos, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. A. Hausenblasová als griffier, en op schrift gesteld op 28 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.