ECLI:NL:RBNHO:2025:1318

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
252369
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussen A.G. Steel Trading W.L.L. en [gedaagde] over onrechtmatige overboekingen en terugbetalingen

In deze civiele zaak tussen A.G. Steel Trading W.L.L. en [gedaagde] gaat het om een geschil over de overboeking van gelden door de voormalig bestuurder van A.G. Steel. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin A.G. Steel vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] voor bedragen die hij zou hebben overgeboekt naar derden. De rechtbank oordeelt dat de voormalig bestuurder geen verwijt valt te maken voor de overboekingen aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], maar veroordeelt hem wel tot terugbetaling van USD 225.000 aan A.G. Steel. Dit bedrag is door [gedaagde] onterecht aan Conpeed overgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voormalig bestuurder ongerechtvaardigd is verrijkt door deze overboeking. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld om opdracht te geven tot terugbetaling van het restant bedrag dat nog bij [betrokkene 2] in escrow staat. De rechtbank wijst de nevenvorderingen van A.G. Steel af, waaronder de vordering tot informatieverstrekking en het afleggen van rekening en verantwoording. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij A.G. Steel eerder ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat A.G. Steel onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over onrechtmatig handelen van [gedaagde] en dat de vorderingen tot terugbetaling van contante gelden niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/252369 / HA ZA 16-794
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar Bahreins recht
A.G. STEEL TRADING W.L.L.,
te [plaats] , Bahrein,
eisende partij,
hierna te noemen: A.G. Steel ,
advocaat: mr. A.I. Keur,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] , Bahrain,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. van Zinderen.
De zaak in het kort
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 juni 2024 bepaald dat A.G. Steel ontvankelijk is in haar vorderingen. A.G. Steel is in de gelegenheid gesteld om deze opnieuw in te stellen en materieel te onderbouwen, als ware er geen Bahreinse procedures gevoerd.
A.G. Steel vordert aan hoofdsom enerzijds (het restant van) bedragen van omgerekend circa USD 500.000 die [gedaagde] heeft overgeboekt naar [betrokkene 1] , zijn sponsor in Saoedi Arabië, respectievelijk naar [betrokkene 2] , de accountant van A.G. Steel in Bahrein. Daarnaast vordert A.G. Steel een bedrag van USD 1.302.499 dat [gedaagde] onder zich zou hebben gehouden aan door hem in Saoedi Arabië als ‘cash in hand’ ontvangen gelden. In totaal vordert A.G. Steel een hoofdsom van USD 1.847.828.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] ten aanzien van het overboeken van gelden naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen verwijt valt te maken. Van onrechtmatig handelen of tekortschieten in zijn verplichtingen van (voormalig) bestuurder is geen sprake.
A.G. Steel heeft haar stellingen over (het restant) bedrag dat in escrow bij [betrokkene 1] zou staan, onvoldoende onderbouwd. De door partijen geschetste scenario’s lijken allebei even waarschijnlijk. Niet valt in te zien hoe het aanbod om nadere financiële stukken aan te leveren het oordeel van de rechtbank anders zouden maken. Omdat deze zaak al bijna tien jaar loopt en het aan A.G. Steel is om haar vordering materieel te onderbouwen ziet de rechtbank geen aanleiding om A.G. Steel deze gelegenheid nogmaals te geven.
[gedaagde] zal wel worden veroordeeld tot (terug)betaling van USD 225.000 aan A.G. Steel . Deze veroordeling zal echter niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat het duidelijk is dat bij eventuele vernietiging van dit vonnis in hoger beroep terugbetaling door A.G. Steel niet te realiseren zal zijn. Daarnaast zal [gedaagde] - wel uitvoerbaar bij voorraad - worden veroordeeld om opdracht aan [betrokkene 2] te geven om het restant bedrag dat nog steeds in escrow staat (volgens partijen circa USD 190.000) onmiddellijk aan A.G. Steel over te maken op een door deze aan te geven bankrekening.
A.G. Steel heeft ten slotte haar stelling dat [gedaagde] nog onrechtmatig gelden onder zich houdt, onvoldoende onderbouwd, zodat die vordering zal worden afgewezen. Ook de nevenvorderingen om [gedaagde] te veroordelen informatie te verstrekken en rekening en verantwoording af te leggen, zullen worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juni 2024
- de akte van A.G. Steel van 4 september 2024 met productie 14 en 15a tot en met 15h
- de akte van [gedaagde] van 13 november 2024 met productie 31 tot en met 45
- de nagekomen producties 16a, 16b, 17 en 18 van de kant van AG Steel
- de nagekomen leesbare versie van productie 31 Bijlage A10 en A11 van de kant van [gedaagde]
- de spreekaantekeningen van 7 januari 2025 van de kant van A.G. Steel
- de spreekaantekeningen van 7 januari 2025 van de kant van [gedaagde]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
Voor de feiten en het geschil verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 7 februari 2024 met dien verstande dat het nog uitsluitend gaat om de subsidiaire vordering. A.G. Steel heeft om processuele redenen haar primaire vordering – die deze rechtbank in haar tussenvonnis van 7 februari 2024 heeft afgewezen – niet ingetrokken of gewijzigd.
2.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Overwegingen vooraf
Jaarstukken 2012
3.1.
A.G. Steel beroept zich op (posten in) jaarstukken van A.G. Steel en stelt dat [gedaagde] de jaarstukken van 2012 zelf heeft ondertekend. Zij heeft als productie E16.b pagina 2, 5 en 6 van deze jaarstukken overgelegd. Op deze pagina’s staat een handtekening namens [gedaagde] met als datum van ondertekening 13 april 2014. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij zich niet herinnert dat hij zijn handtekening heeft gezet. Dat is echter geen stellige betwisting van de ondertekening, [1] zodat de rechtbank uitgaat van de echtheid van de handtekening, waardoor de jaarstukken 2012 dwingend bewijs opleveren.
Deskundigenrapport
3.2.
In de civiele Bahreinse procedure heeft de rechter een onafhankelijke boekhoudkundige deskundige, Jassem Addullah Mansouri, aangewezen die op 29 mei 2017 een rapport heeft uitgebracht (hierna: het rapport). De civiele rechter in Bahrein heeft de bevindingen van het rapport in haar vonnis opgenomen, maar heeft die voor haar beslissing niet gebruikt. De reden hiervoor is dat [gedaagde] tussentijds in Bahrein strafrechtelijk was veroordeeld voor verduistering van de in de civiele zaak gevorderde bedragen en naar Bahreins recht is de civiele rechter kennelijk verplicht om in dat geval de strafrechter volgen. Dat neemt niet weg dat het rapport afkomstig is van een onafhankelijke door de civiele rechter in Bahrein aangewezen deskundige, zodat deze rechtbank het rapport zal opvatten als een deskundigenbericht naar Nederlands recht. De rechtbank zal dat hierna toelichten en motiveren waarom de bezwaren van A.G. Steel tegen het rapport niet tot een ander oordeel leiden.
3.3.
Vast staat dat de deskundige zijn bevindingen heeft gebaseerd op de volgende in ‘Chapter No. 2 ‘Summary of the study of available papers and documents’ van het rapport opgesomde stukken:
kopieën van de gecontroleerde jaarrekeningen van A.G. Steel over 2011, 2012, 2013 en 2014;
kopieën van bankoverboekingen door [gedaagde] van drie verschillende bedragen, die onderwerp zijn van het geschil (in Bahrein);
een kopie van de brief van de accountant van A.G. Steel , [betrokkene 2] , waarin is verklaard dat de overboeking van gelden van de rekening van A.G. Steel is gedaan op schriftelijk verzoek van [gedaagde] ;
een kopie van een e-mail van [gedaagde] aan [betrokkene 3] van 26 augustus 2013 waarin hij erkent dat hij de overboekingen heeft gedaan van de rekening van A.G. Steel en het antwoord daarop van [betrokkene 3] aan [gedaagde] per e-mail van 30 augustus 2013 waarin hij vraagt om USD 185.000 van de bedragen bij [betrokkene 1] aan Finco Company (te weten Finecco N.V. (hierna: Finco), rb.);
enkele interne rekeningoverzichten van A.G. Steel overgelegd door A.G. Steel en [betrokkene 3] in antwoord op de bankafschriften verkregen van BNP Paribas;
rekeningoverzichten en saldi van overdrachten van bedragen overgemaakt aan- en teruggeboekt door [betrokkene 1] aan A.G. Steel en Finco in België, eigendom van [betrokkene 3] , en aan Asia Steel Company Limited, een bedrijf dat vorderingen heeft op A.G. Steel volgens de factuur gehecht aan de overboeking;
kopieën van rekeningoverzichten van de dollar rekening van A.G. Steel bij BNP Paribas voor de maanden januari, februari en maart 2014 en van de Saoedi Riyal rekening voor september, oktober en november 2013 en februari en maart 2014, en van de Bahreinse dinar rekening voor september, oktober en november 2013.
kopieën van verklaringen van [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ), [betrokkene 1] en van de vertegenwoordiger van de officier van justitie, afgelegd tegenover de anti-corruptie afdeling voor economische delicten.
Dit zijn relevante documenten voor de beoordeling van wat er is gebeurd met de bedragen die [gedaagde] naar de escrow rekening van [betrokkene 2] respectievelijk naar [betrokkene 1] heeft overgeboekt. Het rapport vermeldt dat de deskundige de in zijn ogen belangrijke documenten heeft verstrekt aan de bij de civiele rechtszaak in Bahrein betrokken partijen en dat de deskundige aan de advocaat van A.G. Steel tijd heeft gegeven om te reageren op bepaalde de door [gedaagde] ingebrachte stukken.
3.4.
De deskundige heeft zich volgens het rapport ook gebaseerd op meerdere gesprekken die hij heeft gevoerd met de advocaten van A.G. Steel en [gedaagde] , en via Skype met [betrokkene 3] en zijn accountant. Ook heeft de deskundige telefonisch contact gehad met Jassim Abdel Aal van [betrokkene 2] . Zonder nadere toelichting valt daarom niet in te zien waarom, zoals A.G. Steel aanvoert, onbegrijpelijk zou zijn wat de deskundige heeft meegenomen en meegewogen.
3.5.
Vast staat dat de deskundige A.G. Steel bij het onderzoek heeft betrokken en dat A.G. Steel daarbij werd vertegenwoordigd door haar advocaat in Bahrein. Dat de deskundige buiten aanwezigheid van de advocaat van A.G. Steel gesprekken met derden heeft gevoerd, betekent niet dat er geen waarde aan het rapport kan worden gehecht. Datzelfde geldt voor het feit dat de verklaringen aan de deskundige niet onder ede zijn afgelegd. Niet valt immers in te zien waarom een deskundige bij zijn feitenvergaring mensen onder ede zou moeten horen. A.G. Steel voert in dit verband ook aan dat [betrokkene 1] ten overstaan van de deskundige anders zou hebben verklaard dan eerder onder ede. De rechtbank kan die stelling niet plaatsen, omdat uit het rapport niet blijkt dat [betrokkene 1] een verklaring heeft afgelegd bij de deskundige. De deskundige baseert zich juist op de (onder ede afgelegde) verklaringen van [betrokkene 1] die de vertegenwoordiger van de officier van justitie aan de deskundige heeft overgelegd. Hij schrijft in Chapter 2 over de geldstromen via [betrokkene 1] (onderstreping rechtbank):
2.It was established to us through the statements submittedto usby the representatives of the prosecutorsthat the First Plaintiff ( A.G. Steel , rb.) company has opened a current account called the general ledger in accounting under the name of the amounts owed by [betrokkene 1] . (…)
3.6.
A.G. Steel voert ook aan dat ‘het document’ in de beoordeling van het rapport achterwege kan blijven, aangezien het dateert van vóór het vonnis in de civiele procedure in Bahrein en dus reeds daardoor is achterhaald. De rechtbank kan A.G. Steel daarin niet volgen bij gebrek aan enige toelichting van dat standpunt.
3.7.
A.G. Steel betoogt ten slotte dat aan het rapport ‘geen touw (is) vast te knopen’ en dat sprake is van een ‘onnavolgbare’ vertaling. De rechtbank deelt die visie niet. De deskundige geeft in het rapport aan hoe hij tot de conclusie komt dat hij bepaalde stellingen ten aanzien van de geldstromen bewezen acht en andere niet. Hoewel de namen van [gedaagde] en [betrokkene 3] in de vertaling verbasterd zijn weergegeven, zijn deze wel herleidbaar. Enige onduidelijkheid over wie welk standpunt heeft ingenomen tijdens het onderzoek is er dan ook niet.
Kern van het geschil
3.8.
Kern van het geschil betreft de (terug)betaling van gelden van A.G. Steel die [gedaagde] heeft overgeboekt naar derden en die [gedaagde] ten onrechte onder zich zou hebben gehouden.
3.9.
A.G. Steel heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als bestuurder dan wel dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt. [gedaagde] heeft dit betwist. Om te beoordelen of één van de grondslagen slaagt, zal eerst de vraag moeten worden beantwoord of [gedaagde] bij het overboeken van gelden van A.G. Steel aan derden onrechtmatig heeft gehandeld of hij als (voormalig) bestuurder in zijn verplichtingen jegens A.G. Steel is tekortgeschoten. Vervolgens volgt de beoordeling van dezelfde vraag over instructie van [gedaagde] aan die derden tot terugbetaling aan A.G. Steel . Daarna moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij gelden onder zich zou hebben gehouden uit verkopen in Saoedi Arabië die A.G. Steel toekomen.
Geen sprake onrechtmatig handelen of tekortschieten bij het overboeken van gelden aan derden
3.10.
Op basis van de door partijen overgelegde correspondentie tussen [gedaagde] en [betrokkene 3] en de hierna te noemen brief van BNP Paribas, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en ook niet is tekortgeschoten in zijn verplichtingen als bestuurder door op 27 augustus 2013 gelden vanaf de Bahreinse rekening van A.G. Steel over te boeken naar de escrow rekening van [betrokkene 2] , de accountant van A.G. Steel , en naar [betrokkene 1] , sponsor van [gedaagde] in Saoedi Arabië. [gedaagde] heeft weliswaar zonder voorafgaand overleg met zijn medebestuurder [betrokkene 3] of de andere (indirecte) aandeelhouders deze bedragen overgeboekt, maar hij was zelfstandig bevoegd bestuurder en niet is gebleken dat hij dit zonder grondslag deed, zoals door A.G. Steel gesteld. Uit de e-mailwisseling tussen [gedaagde] en [betrokkene 3] blijkt dat [gedaagde] , kort na het overboeken van de gelden, [betrokkene 3] heeft geïnformeerd dat hij dit had gedaan om te voorkomen dat de bankrekening van A.G. Steel in Bahrein zou worden bevroren en zij haar werkzaamheden niet meer zou kunnen voortzetten. [gedaagde] schrijft immers op 29 augustus 2013 per e-mail aan [betrokkene 3] (onderstreping rechtbank):
I have recently been to the bank and our auditors. The situation is not good as you have not yet submitted the financial reports for 2011 and 2012 financial years.To avoid blocking our accounts I transferred money to the escrow account of [betrokkene 2] company to USD and BD and the amount of money in SAR was transferred to Saudi to the account of my sponsor. Contact me as we have to discuss the future running of AG Steel in de ME. If the financial reports are not submitted in time the company cannot exist as all operations and transfers are barred and you haven’t submitted all the papers yet. So, we have to discuss what to do in this case and the future of our company in general.
Dat bevriezing van de tegoeden van A.G. Steel in Bahrein een reëel risico was, wordt bevestigd door een brief van BNP Paribas aan A.G. Steel van 10 oktober 2013 waarin zij aankondigt dat zij de bankrekening zal blokkeren als A.G. Steel haar geen bewijs van vernieuwing van de inschrijving bij het handelsregister stuurt:
We would like to inform you that as per recent review of your company’s documents held on record, we had observed that the Commercial Registration Certificate has expired since 27th October 2011 and we request you to provide us with the renewed document(s).
Kindly expedite your response and provide us with above stated document(s) prior to 14th October 2013 to give us necessary time to validate and update our records and to avoid blocking the corresponding authorized signatories and/or account.
Uit de reactie van [betrokkene 3] blijkt dat hij instemde met het handelen van [gedaagde] . [betrokkene 3] schrijft namelijk op 30 augustus 2023 in zijn e-mail aan [gedaagde] (onderstreping rechtbank):
  • as explained the delay in presentation by Audenaert accountancy of the draft balance sheet op 2011 is due to the fact that it took a very long time to sort out with suliman every deal in detail; as it is impossible to trace sales and purchases through the bank accounts we fully depend on the detailed info provided by him; we have now sorted out 2011 and 2012 and during my last visit he also gave me full details on the first half of 2013 however without any supporting documents which will be needed by the end of the year
  • (…)
  • it is indeed better to prevent the ag steel money blocked; however kindly ask [betrokkene 2] to transfer the 185,000 usd tot the account of Finecco as I promised (..) that money would come in from the middle east; explained them that because of Ramadan things are slow but anyhow have to show them that things are moving; several purchases have been financed by them without any counterpart so it is understandable they want to see things moving; (..)
3.11.
De hiervoor geschetste feitelijk gang van zaken wordt bovendien bevestigd door het vonnis in eerste aanleg in Bahrein dat die feiten heeft overgenomen uit het rapport. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] bij het overboeken van de gelden naar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] geacht moet worden in het belang van A.G. Steel te hebben gehandeld. Van onrechtmatig handelen of tekortschieten in zijn verplichtingen als (voormalig) bestuurder is bij het overboeken van de gelden aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dan ook geen sprake.
3.12.
Zodra het gevaar van bevriezing van de tegoeden van A.G. Steel in Bahrein was geweken, konden de bedragen worden teruggeboekt en lag het op de weg van [gedaagde] om daar ook instructie voor te geven. [betrokkene 1] is immers zijn sponsor in Saoedi Arabië, die betalingen voor A.G. Steel in Saoedi Arabië mogelijk maakte. Dat behalve [gedaagde] ook A.G. Steel (of [betrokkene 3] ) aan [betrokkene 1] betaalinstructies kon geven, is niet gebleken. Daarnaast blijkt uit de bevestiging van [betrokkene 2] van de ontvangen bedragen dat ook daar de instructiebevoegdheid bij [gedaagde] lag. [betrokkene 2] schrijft namelijk bij brief van 26 augustus 2013 aan [gedaagde] (onderstreping rechtbank):
This is to confirm that a transfer of Funds was initiated by A.G. Steel Trading W.L.L. (…) to [betrokkene 2] (…) USD185,000/- (…) BHD120,000/ (…).
The above listed fund to be held by [betrokkene 2] (…) as custody in escrow bank account for future settlement between the partners of the companyand to be remitted back at the instruction of Mr [gedaagde](…).
Het verweer dat A.G. Steel een zelfstandige rechtsrelatie heeft met [betrokkene 2] en zij deze daarom rechtstreeks kan aanspreken, gaat in zoverre dus niet op, dat het op grond van de escrow afspraak met [betrokkene 2] aan [gedaagde] was om instructie te geven tot terugbetaling aan A.G. Steel . Daarom zal voor zowel [betrokkene 1] als voor [betrokkene 2] moeten worden beoordeeld of de gelden op instructie van [gedaagde] aan A.G. Steel zijn terugbetaald en, voor zover bedragen aan derden zijn overgemaakt, of daarmee verplichtingen van A.G. Steel zijn voldaan.
Bedrag in escrow bij [betrokkene 1] is teruggeboekt of ten goede gekomen aan A.G. Steel
3.13.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] op 27 augustus 2013 een bedrag van 1.874.975 Saudi Riyal (SAR) (omgerekend circa USD 500.000) van de rekening van A.G. Steel naar [betrokkene 1] in Saoedi Arabië heeft overgeboekt. In het rapport staat dat aan de deskundige is gebleken dat dit bedrag, op één bedrag na, aan A.G. Steel is terugbetaald en is gebruikt om verplichtingen van A.G. Steel aan Aasia Steel Co. Ltd (hierna: Aasia Steel) en aan Finco, te voldoen. [betrokkene 1] heeft een bedrag van SAR 125.125, wat gelijk is aan circa 12.512,50 Bahreinse dinar (BHD) of USD 30.000, aan [gedaagde] uitbetaald. De deskundige verklaart in zijn (vertaalde) rapport, waarbij met ‘Defendant’ [gedaagde] , met ‘First Plaintiff’ A.G. Steel en met ‘Second Plaintiff’ [betrokkene 3] wordt bedoeld en de bedragen in SAR zijn vermeld:
As for the rest of the transfer amounts, specifically with [betrokkene 1] (…), what is established by us in papers and documents is that the latter returned the amount again according to the following detail:
Transfer date Amount (..) Converter to
transferred
in riyal
3/9/2013300,000/- Asia Iron Factory Co., Ltd. in return
for goods owed by the First Plaintiff
Company according to the invoice sent to
the First Plaintiff Company.
8/9/2013190.000 - Asia Iron Factory Co., Ltd. in return
for goods owed by the First Plaintiff
Company according to the invoice sent to
the First Plaintiff Company.
31/12/2013541,120/- (..) Finco is owned by the First Plaintiff and
this amount is paid from a special account
of the First Plaintiff’s Company in favor of Finco. The Second Plaintiff requested a payment from the depositor with [betrokkene 1] .
06/02/2014287,492/- (..) To the First Plaintiff
12/02/2014231,238/- (..) To the First Plaintiff
02/03/2014200,000/- (..) To the First Plaintiff
125,125/- An amount paid by [betrokkene 1] to the Defendant
in cash. The latter’s Attorney acknowledged
to us after the phone call to the Defendant
that he had received the amount from [betrokkene 1]
for his personal account until
the account is settled between the partners
in the First Plaintiff Company.
Total 1,8,74.975/-
The Defendant’s Attorney has proven to us that [betrokkene 1] returned the amount transferred to him again according to the documents supporting the Accounting Expert. With the Defendant’s Attorney’s acknowledgment (…) that his Principal had received the remaining amount from [betrokkene 1] , amounting to 125,125/- Saudi riyal, equivalent to 12,512/500 Bahreini dinars.
3.14.
De rechtbank volgt de conclusie van het rapport (en licht dat hierna toe) dat het aan [betrokkene 1] overgemaakte bedrag van (afgerond) SAR 1.875.000 volledig is aangewend voor terugbetaling aan A.G. Steel zelf en om verplichtingen van A.G. Steel aan derden te voldoen, op een bedrag van circa USD 30.000 na. Niet is gebleken dat [gedaagde] voor dit laatste bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt. [gedaagde] beroept zich op verrekening met onder meer door hem voorgeschoten kosten voor oprichting van A.G. Steel , welk verweer niet is betwist.
3.15.
Tussen partijen staat vast dat de drie betalingen die [betrokkene 1] in februari/maart 2014 aan A.G. Steel heeft gedaan in mindering komen op het bedrag dat [betrokkene 1] onder zich hield. Partijen verschillen echter van mening over de terugbetaling van het resterende bedrag van USD 308.549.
3.16.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] een schuld van A.G. Steel aan Aasia Steel heeft voldaan door betalingen van SAR 300.000 en SAR 190.000. Hij heeft de bankoverschrijvingen overgelegd waaruit blijkt dat [betrokkene 1] die bedragen op 3 respectievelijk 8 september 2013 aan Aasia Steel heeft overgemaakt met als omschrijving ‘(again) steel plate purchase’. Ook heeft hij een factuur overgelegd van 10 september 2019 van Aasia Steel aan A.G. Steel voor een bedrag van SAR 490.000. Dit komt overeen met wat de deskundige in zijn rapport heeft geconcludeerd (zie 3.13). In een reactie van A.G. Steel op het rapport staat dat zij niet inziet waarom deze overboekingen relevant zouden zijn, omdat A.G. Steel daarin niet wordt genoemd. Daarna, bij het opnieuw instellen en onderbouwen van haar vordering, heeft A.G. Steel het standpunt ingenomen dat zij geen relatie heeft met Aasia Steel en dat dit betalingen zijn voor eigen activiteiten die [gedaagde] ontplooide. Als de rechtbank van dit standpunt uit moet gaan, lijkt dat scenario even waarschijnlijk als het door [gedaagde] geschetste – en door het rapport ondersteunde – scenario. A.G. Steel heeft daarmee haar stelling dat met de betalingen aan Aasia Steel geen verplichtingen van A.G. Steel zijn voldaan, onvoldoende onderbouwd. Als vaststaand moet daarom worden aangenomen dat SAR 490.000 van de gelden bij [betrokkene 1] is aangewend om verplichtingen van A.G. Steel aan een derde te voldoen.
3.17.
Dan resteert nog een bedrag van SAR 541.520 (circa USD 144.291). [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij dit bedrag op verzoek van [betrokkene 3] door [betrokkene 1] aan Finco heeft laten overmaken. Hij heeft daartoe een kopie van de bankoverschrijving overgelegd, waaruit blijkt dat dit bedrag op 19 september 2013 door [betrokkene 1] aan Finco is overgemaakt. Hoewel [betrokkene 3] in zijn e-mail van 30 augustus 2013 vroeg om een bedrag van USD 185.000 van de escrow bij [betrokkene 2] naar Finco over te maken, concludeert de rechtbank dat [gedaagde] dit verzoek (gedeeltelijk) heeft ingewilligd door [betrokkene 1] USD 144.291 aan Finco over te laten maken. A.G. Steel heeft daarbij in haar reactie op het rapport bevestigd dat zij dit bedrag aan Finco verschuldigd was en dat de betaling in de boekhouding van A.G. Steel in mindering is gebracht op de post ‘Trade and other payables’. Dat verklaart echter niet waarom de post ‘Amounts due from related parties / [betrokkene 1] ’ niet met hetzelfde bedrag is verminderd. [betrokkene 1] heeft immers met deze betaling een schuld van A.G. Steel voldaan. A.G. Steel heeft haar stelling daarom ook op dit punt onvoldoende onderbouwd. Als vaststaand moet worden aangenomen dat SAR 541.520 van de gelden bij [betrokkene 1] is aangewend om verplichtingen van A.G. Steel aan een derde te voldoen.
Bewijsaanbod
3.18.
A.G. Steel heeft aangeboden nadere financiële stukken aan te leveren ter ondersteuning van haar standpunt dat de jaarstukken corresponderen met de achterliggende grootboekhouding en dat [betrokkene 1] de in 3.16 en 3.17 genoemde bedragen nog onder zich heeft. Gezien de in de jaarstukken getrokken conclusies, valt echter niet in te zien hoe nadere financiële stukken het oordeel van de rechtbank anders zouden maken. Een aanbod om alsnog schriftelijke stukken aan te leveren, hoeft de rechtbank ook niet te honoreren en zij ziet geen reden om dat in dit geval wel te doen. [2] Van een partij die zich beroept op bepaalde stukken waarover zij beschikt – in dit geval de (grootboek)administratie van A.G. Steel – mag immers verlangd worden dat zij die stukken uit zichzelf in het geding brengt. Omdat deze zaak (en het door A.G. Steel gelegde beslag) al bijna tien jaar loopt en het aan A.G. Steel is om haar vordering materieel te onderbouwen, waartoe zij bij tussenvonnis van 26 juni 2024 in de gelegenheid is gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om A.G. Steel deze gelegenheid nogmaals te geven.
Bedrag in escrow bij [betrokkene 2]
3.19.
Vast staat tussen partijen dat [gedaagde] in augustus 2013 geld van A.G. Steel , te weten USD 185.000 en BHD 120.000 (samen omgerekend circa USD 500.000), bij [betrokkene 2] in escrow heeft gesteld. [gedaagde] heeft een brief van [betrokkene 2] overgelegd waarin [betrokkene 2] de ontvangst van deze bedragen heeft bevestigd (zie hiervoor in 3.12). Vast staat ook dat [betrokkene 2] vervolgens op instructie van [gedaagde] USD 450.000 aan een derde, Conpeed Management Consulting (hierna: Conpeed) heeft overgemaakt, waarvan later USD 225.000 aan [betrokkene 2] is teruggeboekt. Daarnaast wordt als vaststaand aangenomen dat [betrokkene 2] op het in escrow gestelde bedrag USD 25.000 in mindering heeft gebracht als management fee (5% van USD 500.000) en accountantskosten voor de jaarstukken 2014/2015, zodat [betrokkene 2] op dit moment nog een restantbedrag van circa USD 190.000 onder zich houdt. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag aan A.G. Steel toekomt.
3.20.
De vraag die moet worden beantwoord is daarom of [gedaagde] medewerking moet verlenen aan het terugboeken van dat restant aan A.G. Steel . Daarnaast speelt de vraag of er onverschuldigd aan Conpeed is betaald en [gedaagde] verantwoordelijk is voor terugbetaling aan A.G. Steel van USD 225.000.
[gedaagde] moet medewerking verlenen aan het terugboeken door [betrokkene 2]
3.21.
Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd blijkt uit de overgelegde stukken overduidelijk dat de medewerking van [gedaagde] weldegelijk is vereist om het restantbedrag bij [betrokkene 2] aan A.G. Steel terug te boeken. A.G. Steel heeft aangevoerd dat [betrokkene 2] niet uit wil betalen zonder opdracht daartoe van [gedaagde] . Uit de bevestiging van [betrokkene 2] in haar brief van 26 augustus 2013 volgt dat de bevoegdheid om opdracht tot terugbetaling te geven bij [gedaagde] ligt. Dat [betrokkene 2] daar naar gehandeld heeft blijkt ook uit de betalingen die zij op verzoek van [gedaagde] aan Conpeed heeft gedaan. Daarnaast is gebleken dat [betrokkene 2] niet voornemens is om aan een terugbetalingsverzoek van ( [betrokkene 3] namens) A.G. Steel te voldoen. Zij heeft immers geen gevolg gegeven aan het verzoek van [betrokkene 3] die op 23 december 2013 aan [betrokkene 2] schreef:
As de CR of both AG Steel Trading and Holding have been renewed in the meantime and our accounts with BNP Paribas operational we kindly ask you to transfer the amounts at [betrokkene 2] to the accounts of AG Steel Trading in Bahrein.
In een door A.G. Steel overgelegde vertaling van een proces verbaal van 23 januari 2017 van het openbaar ministerie te Bahrein heeft [betrokkene 2] namens [betrokkene 2] onder meer verklaard (onderstreping rechtbank en waarbij met ‘ [naam 1] ’ [betrokkene 3] en met ‘ [naam 2] ’ [gedaagde] wordt bedoeld):
Het bedrag staat nog steeds op de rekening van mijn bedrijf, en er lopen nu rechtszaken tussen hen beiden. Ik ben gestopt en weet niet aan wie ik het bedrag moet overhandigen, hoewel het volgens mij toebehoort aan de genaamde [naam 1] , aangezien de genaamde [naam 2] de helft van het bedrag heeft ontvangen. (…)
(…) Ik heb de overboeking gedaan volgens de overeenkomst tussen de twee bedrijven,waarbij [naam 2] zelf het bedrag mocht overmaken, omdat hij het bij ons had gestort. Hij draagt de verantwoordelijkheid.
(…)
Het staat bij mij op de rekening van mijn bedrijf als een soort borg, en ik weet niet hoe ik ermee moet omgaan.
3.22.
De rechtbank volgt het betoog van [gedaagde] niet dat hij geen bestuurder meer van A.G. Steel is en dus niet bevoegd is om opdracht aan [betrokkene 2] te geven. Hoewel hij formeel niet meer namens A.G. Steel kan handelen, heeft [gedaagde] met het in escrow geven van de gelden met [betrokkene 2] afgesproken dat hij persoonlijk opdracht aan [betrokkene 2] kan geven tot het terugboeken van gelden aan A.G. Steel . Dat [betrokkene 2] de afspraak ook zo heeft geïnterpreteerd, blijkt uit de hiervoor geciteerde verklaring. Daar komt bij dat [gedaagde] al veel eerder opdracht had kunnen en moeten geven tot terugbetaling aan A.G. Steel toen hij nog wél bestuurder was. Eind december 2013, toen de registratie van A.G. Steel in Bahrein was vernieuwd, kon het bedrag immers zonder gevaar van bevriezing van tegoeden, naar A.G. Steel worden teruggeboekt. Ook ter zitting heeft [gedaagde] geen valide verklaring gegeven voor zijn weigering om mee te werken aan de terugboeking.
3.23.
De vordering onder iv (tweede gedachtestreepje) om [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen [betrokkene 2] opdracht te geven het restant van het escrow bedrag onmiddellijk naar A.G. Steel over te maken, zal daarom worden toegewezen op de in de beslissing te vermelden wijze. Daarbij zal de gevorderde dwangsom worden gematigd en gemaximeerd en zal rekening worden gehouden met het feit dat A.G. Steel mogelijk geen eigen bankrekening meer heeft waarop betaald kan worden.
3.24.
Anders dan nader te bespreken betalingsveroordeling zal dit onderdeel van de beslissing wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat geen redelijke twijfel mogelijk is over de vraag of de bij [betrokkene 2] geparkeerde gelden terug moeten naar A.G. Steel .
[gedaagde] moet USD 225.000 (van Conpeed) aan A.G. Steel terugbetalen
3.25.
Op zitting heeft [gedaagde] geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij [betrokkene 2] USD 450.000 aan Conpeed heeft laten overmaken. Het zou enerzijds te maken hebben met een door [gedaagde] namens A.G. Steel aan Conpeed verstrekte lening van BHD 50.000 (circa USD 130.000) en projectfinanciering. Volstrekt onduidelijk is waar de projectfinanciering op zag. [gedaagde] heeft dit niet kunnen toelichten en ook niet welke zakelijke overwegingen hebben geleid tot deze projectfinanciering. Anderzijds heeft de advocaat van [gedaagde] het eerder ingenomen standpunt herhaald dat voor een bedrag van BHD 173.500 (circa USD 450.000) een dienstverleningsovereenkomst tussen Conpeed en A.G. Steel aan de betaling ten grondslag ligt. Een deel daarvan zou zijn verrekend met de lening en de rest met verleende diensten aan A.G. Steel . A.G. Steel betwist dat zij ooit opdrachten of een lening aan Conpeed heeft verstrekt. [gedaagde] heeft weliswaar een voorstel voor dienstverlening ‘Attachment Techno Commercial proposal for Consultancy Services for AG Steel ’ overgelegd, maar nergens uit blijkt dat A.G. Steel dit voorstel heeft geaccepteerd. Datzelfde geldt voor de leningsovereenkomst die alleen door Conpeed is getekend. De onderbouwing door [gedaagde] van de overboekingen naar Conpeed laat dus meer dan te wensen over en is op het punt van projectontwikkeling en dienstverleningsovereenkomst zelfs tegenstrijdig en daarmee ongeloofwaardig. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat met de betalingen aan Conpeed verplichtingen van A.G. Steel zijn voldaan.
3.26.
Gebleken is dat het kennelijk in de macht van [gedaagde] lag om Conpeed USD 225.000 aan [betrokkene 2] terug te laten betalen. [betrokkene 2] heeft immers namens [betrokkene 2] op 23 januari 2017 van (zie 3.21 hiervoor), op de vraag naar de omstandigheden rondom het terughalen van de helft van het bedrag, verklaard:
Nadat ik vernam dat de andere partner het niet eens was met de overboeking van het bedrag, nam ik contact op met de genaamde [naam 2] en drong ik er bij hem op aan om ten minste de helft van het bedrag terug te geven, aangezien dit het recht van de andere partner was. Hij heeft inderdaad de helft van het bedrag, zijnde 225.000 dollar teruggestort.
[gedaagde] heeft de overboeking aan Conpeed dermate onduidelijk verantwoord, dat de rechtbank het er voor houdt dat USD 225.000 uiteindelijk (in)direct ten gunste van [gedaagde] is gekomen en hij voor dit bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt. Dat dit ook naar het recht van Bahrein het geval is, leidt de rechtbank af uit het feit dat ook dit onderdeel van de vordering door de Bahreinse rechter was toegewezen. Hij is daarom verplicht de schade van A.G. Steel te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking en zal worden veroordeeld tot (terug)betaling van USD 225.000 aan A.G. Steel . Gelet op het onweersproken verweer van [gedaagde] dat hij niet in een andere valuta kan worden veroordeeld terug te betalen dan die is gebruikt bij de overboeking, ziet de veroordeling op terugbetaling van het aan [betrokkene 2] overgeboekte bedrag van USD 185.000 en het equivalent van USD 40.000 in Bahreinse dinar (BHD) naar de koers van de dag van (terug)betaling.
3.27.
Deze veroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat het duidelijk is dat bij eventuele vernietiging van dit vonnis in hoger beroep terugbetaling door A.G. Steel lastig te realiseren zal zijn. A.G. Steel is immers een inactieve onderneming in Bahrein. Het verzoek van [gedaagde] om aan de veroordeling geen uitvoerbaar bij voorraadverklaring te verbinden, wordt in zoverre dus ingewilligd.
Beroep op verjaring
3.28.
Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt niet. Naar Nederlands recht is de verjaring gestuit door de dagvaarding van 2015. Voor de beoordeling naar Bahreins recht is bepalend dat er een niet herroepbaar civiel vonnis ligt met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van hogere bedragen aan A.G. Steel dan thans wordt toegewezen. Gesteld noch gebleken is dat een vordering uit een dergelijk vonnis naar Bahreins recht kan verjaren. Het beroep wordt daarom verworpen.
Cash in hand
3.29.
A.G. Steel stelt dat [gedaagde] contante gelden onder zich heeft gehouden en vordert betaling van een bedrag van USD 1.302.499. Zij legt daaraan het volgende ten grondslag: ‘Inmiddels moet, o.a. door de opstelling van de heer [gedaagde] (zowel buiten de procedures als in de procedures) er vanuit worden gegaan dat de heer [gedaagde] aanzienlijke bedragen, die in verband met verkopen door de heer [gedaagde] werden ontvangen, door de heer [gedaagde] niet aan A.G. Steel zullen worden afgedragen.’ A.G. Steel heeft toegelicht dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de verkopen in Saoedi Arabië en de ontvangst van gelden ter plaatse, daaronder ook begrepen het opmaken van verkoopdocumenten, transportfacturen etc. [gedaagde] zou de gelden via zijn rekening (bij [betrokkene 1] ) aan A.G. Steel overmaken. De omvang van het door [gedaagde] ontvangen maar niet afgedragen bedrag blijkt uit de jaarstukken, aldus A.G. Steel . [gedaagde] erkent inmiddels dat hij gelden onder zich heeft en dat hij die gelden niet terugstort op een bankrekening van A.G. Steel , aldus nog steeds A.G. Steel .
3.30.
[gedaagde] betwist dat hij gelden onder zich houdt of heeft gehad. Hij heeft geen betalingen van debiteuren van A.G. Steel ontvangen, contant of anderszins, aldus [gedaagde] . A.G. Steel en [betrokkene 3] beheren alle administratie, maar hebben geen stukken overgelegd die zien op een rechtsrelatie met de door haar gesuggereerde debiteuren of facturen die aanleiding zouden zijn geweest voor deze vermeende betalingen, aldus nog steeds [gedaagde] .
3.31.
Als (enige) onderbouwing heeft A.G. Steel gewezen op haar jaarstukken. In de toelichting op de jaarstukken 2012 staat dat de post ‘cash in hand’ een bedrag van USD 515.044 bedroeg. Dit is volgens A.G. Steel het bedrag dat [gedaagde] eind 2012 in verband met ontvangsten voor A.G. Steel in Saoedi Arabië verschuldigd was. Hoewel de jaarstukken 2012 dwingend bewijs leveren (zie 3.1), blijkt uit deze stukken alleen dat A.G. Steel deze gelden tot haar bezittingen rekende, maar niet waar deze gelden waren ondergebracht. Dat [gedaagde] dit bedrag onder zich zou houden blijkt daar in elk geval niet uit.
De post ‘Amounts due from related parties’ in de (niet door [gedaagde] mee ondertekende en pas op 6 juli 2015 opgemaakte) jaarstukken 2013 vermeldt dat A.G. Steel een vordering op [gedaagde] heeft van USD 1.527.49. In de jaarstukken van 2014 is dat verminderd tot een bedrag van USD 1.302.499 in verband met het terugstorten van USD 225.000 aan [betrokkene 2] . Een toelichting in de jaarstukken hoe de vordering op [gedaagde] tot stand is gekomen ontbreekt. Als opmerking bij deze post staat alleen (als note 4):
Amount due from related party amounted to USD 1,302,499, for which the balance confirmation is not available.In het verslag van de accountant over de jaarcijfers 2014 staat bovendien (waarbij het bedrag van USD 1.611.048 de opstelsom is van wat A.G. Steel van [gedaagde] en [betrokkene 1] samen te vorderen zou hebben):
As explained in Note 4 in the financial statements, we were not provided with balance information for amounts due from related parties in the amount of USD 1,611,048 and there were no other audit procedures that we could perform to satisfy ourselves for the recovery of these balances to ascertain the requirement of provision for doubtful debts.
Uit het verslag van de accountant blijkt dat hij voor de door A.G. Steel opgevoerde vordering op [gedaagde] geen controle heeft kunnen uitvoeren om vast te stellen of een voorziening voor dubieuze vorderingen moet worden gevormd. Anders gezegd: hij heeft de vordering op [gedaagde] niet kunnen verifiëren. Dat kan de rechtbank evenmin. De toelichting van A.G. Steel op de zitting aan de hand van enkele slides heeft een en ander ook niet kunnen verhelderen. Met het enkele beroep op een niet verifieerbare post in de jaarstukken, waarbij A.G. Steel niet heeft toegelicht hoe zij tot de oorspronkelijke vordering van ruim 1,5 miljoen USD komt anders dan de stelling dat dit opbrengsten uit verkopen in Saoedi Arabië zijn, heeft zij haar vordering op [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
3.32.
De rechtbank volgt overigens niet het standpunt van A.G. Steel dat [gedaagde] zou hebben erkend dat hij nog USD 365.000 onder zich houdt. [gedaagde] heeft in eerste instantie aangevoerd dat van de totale som die naar niet-Bahreinse bankrekeningen was overgeboekt, daar nog maximaal USD 365.000 was ondergebracht en dat hij dit ter beschikking stelt van A.G. Steel voor betaling van facturen. Later heeft [gedaagde] toegelicht dat van de bedragen die destijds naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn overgeboekt nog steeds een deel in escrow staat. De rechtbank kan daar niet anders uit opmaken dan dat [gedaagde] altijd heeft gesproken over de gelden bij die derden en niet over gelden die hij persoonlijk onder zich heeft gehouden. Voor zover het in zijn macht ligt om dat wat [betrokkene 2] aan Conpeed heeft betaald, terug te laten storten aan A.G. Steel , verwijst de rechtbank naar haar overwegingen hiervoor in 3.26.
Vordering tot informatieverstrekking
3.33.
A.G. Steel vordert primair om [gedaagde] op grond van artikel 843a (oud) Wetboek van rechtsvordering (Rv) te veroordelen om alle informatie te verstrekken over gelden die hij onder zich houdt of bij derden heeft ondergebracht (waaronder bankrekeningnummers, namen adressen etc.), daaronder begrepen bankafschriften en afschriften van documenten waarin de afspraken en voorwaarden met betrekking tot het beheer van gelden door derden blijken. [gedaagde] had deze informatie al ongevraagd moeten verstrekken op grond van zijn verplichtingen als voormalig bestuurder, aldus A.G. Steel .
3.34.
[gedaagde] voert aan dat Bahreins recht geen grondslag biedt voor deze vordering. Ook beroept hij zich er op dat hij deze informatie niet kan verstrekken, omdat hij die informatie niet heeft. Ook is onvoldoende bepaald van welke bescheiden A.G. Steel afschriften wenst, welk belang zij heeft en waarom [gedaagde] partij bij de betreffende rechtsbetrekkingen zou zijn. Volgens [gedaagde] is sprake van een ‘fishing expedition’.
3.35.
De rechtbank stelt voorop dat bij tussenvonnis van 7 februari 2024 is bepaald dat op dit geschil Bahreins recht van toepassing is. Echter, op de procesvoering voor de Nederlandse rechter is Nederlands recht van toepassing. [3] Het per 1 januari 2025 vervallen artikel 843a Rv ziet op bewijsrecht en is onderdeel van het procesrecht. Omdat deze zaak voor 1 januari 2025 aanhangig is gemaakt, is artikel 843a (oud) Rv van toepassing. Het verweer dat Bahreins recht geen grondslag voor de vordering biedt, slaagt dus niet.
3.36.
De vraag die daarom voor ligt, is kort samengevat of A.G. Steel i) een rechtmatig belang heeft op ii) inzage of afschrift van bepaalde bescheiden iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin A.G. Steel partij is. Uit de parlementaire geschiedenis volgt verder dat artikel 843a (oud) Rv ziet op de situatie dat de inhoud van een bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. De wetgever heeft met artikel 843a (oud) Rv niet beoogd om de mogelijkheid te bieden voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. Uit artikel 843a (oud) Rv vloeit evenmin een algemeen recht voort om over dezelfde stukken te beschikken als waarover de wederpartij beschikt. De voorwaarden die aan toewijzing van een dergelijke vordering gesteld worden, te weten dat het om bepaalde bescheiden moet gaan en dat er voldoende belang aanwezig moet zijn, dienen ter voorkoming van zogenaamde ‘fishing expeditions’.
3.37.
De rechtbank stelt voorop dat het moet gaan om het geven van inzage in bepaalde bescheiden. Het is op grond van artikel 843a (oud) Rv niet mogelijk om van een ander te vorderen dat hij alle informatie verstrekt die betrekking heeft op een bepaald onderwerp, zoals bankrekeningnummers, namen en adressen.
3.38.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de in 3.36 geschetste beoordelingsmaatstaf, bovendien niet voldaan aan de vereisten van artikel 843a (oud) Rv. A.G. Steel baseert haar vordering slechts op de aanname dat [gedaagde] aanzienlijke sommen geld uit verkopen in Saoedi Arabië onder zich moet hebben of bij derden moet hebben ondergebracht die aan A.G. Steel toekomen. Die aanname is enkel gegrond op de stelling dat er - o.a. door de opstelling van [gedaagde] (zowel buiten de procedures als in de procedures) - vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] aanzienlijke bedragen, die in verband met verkopen door [gedaagde] werden ontvangen, niet aan A.G. Steel zal afdragen. A.G. Steel heeft niet gesteld en toegelicht welke
concreteaanwijzingen er zijn dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan de handelswijze die hem wordt verweten. A.G. Steel heeft daarbij ook geen namen van klanten van A.G. Steel genoemd waarvan [gedaagde] geld zou hebben ontvangen. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de inhoud van een bewijsmiddel aan A.G. Steel in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van A.G. Steel moet worden aangemerkt als een ontoelaatbare ‘fishing expedition’. Dat betekent dat de vordering voor zover gebaseerd op artikel 843a (oud) Rv wordt afgewezen.
Een en ander nog daargelaten het verweer van [gedaagde] dat hij de betreffende gegevens niet in zijn bezit heeft.
3.39.
Subsidiair baseert A.G. Steel haar vordering op artikel 22 Rv. Dit artikel is per 1 januari 2025 gewijzigd. Omdat de procedure voor die tijd aanhangig is gemaakt, is artikel 22 (oud) Rv van toepassing. Artikel 22 (oud) Rv betreft echter een facultatieve bevoegdheid van de rechter die in beginsel niet door één van partijen kan worden afgedwongen door middel van een vordering. De rechter ziet onvoldoende aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken en acht kennisname van één of meer van de door A.G. Steel gewenste en door [gedaagde] nog niet overgelegde stukken niet noodzakelijk. Voor de toelichting op dat oordeel verwijst de rechtbank naar haar overwegingen hiervoor in 3.31, 3.32 en de overwegingen over de vordering op grond van artikel 843a (oud) Rv in 3.38.
Vordering tot afleggen van rekening en verantwoording
3.40.
Deze vordering wordt afgewezen, omdat A.G. Steel niet heeft gesteld op grond waarvan [gedaagde] gehouden is rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagde] heeft daarbij betwist dat hij gelden onder zich houdt, zodat hij daar geen rekening en verantwoording over kan afleggen. Daarnaast heeft [gedaagde] over de door hem naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] overgeboekte gelden in de onderhavige procedure al rekening en verantwoording afgelegd.
Rente
3.41.
A.G. Steel vordert 12% rente of de wettelijke handelsrente over de gevorderde hoofdsom. [gedaagde] voert daar tegen aan dat A.G. Steel geen grondslag noemt voor de rente en deze ook niet onderbouwt. Daarnaast is er geen grondslag voor vertragings- of handelsrente in Bahreins recht en is bovendien geen sprake van een handelsovereenkomst, aldus [gedaagde] .
3.42.
Omdat [gedaagde] dit gemotiveerd heeft betwist, had het op de weg van A.G. Steel gelegen om de rentevordering nader te onderbouwen. Dat geldt temeer, omdat niet is gebleken dat [gedaagde] naar Bahreins recht 12% rente is verschuldigd. Hoewel in de civiele procedure in Bahrein is vastgesteld dat sprake was van een commerciële relatie en [gedaagde] tot betaling van rente is veroordeeld, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat sprake is van een commerciële relatie. Als zodanig kan de relatie tussen [gedaagde] als (ex)bestuurder en A.G. Steel namelijk niet worden beschouwd. Welke andere commerciële relatie zou bestaan is niet gesteld. De rentevordering wordt daarom afgewezen.
Schadevergoeding
3.43.
A.G. Steel vordert BHD 5.000 als schadevergoeding en veroordeling in de kosten van de procedure in Bahrein waaronder kosten voor juridische bijstand. [gedaagde] betwist dat sprake is van schade, omdat niet aannemelijk is gemaakt waar de schade uit bestaat.
3.44.
Het had op de weg van A.G. Steel gelegen om de grondslag van de door haar gevorderde schade toe te lichten en haar vordering van de kosten van de procedure in Bahrein nader te onderbouwen. Dat heeft zij echter niet gedaan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Beslagkosten
3.45.
A.G. Steel vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.567,94 voor kosten deurwaardersexploten, € 619,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 2.714,00), totaal € 4.900,94. Ook deze veroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor in 3.27.
3.46.
Het verweer van [gedaagde] dat A.G. Steel wist bij welke bank [gedaagde] bankierde en er geen enkele aanwijzing was dat hij ook elders bankrekeningen aanhield, gaat niet op. De rechtbank acht het leggen van derdenbeslag onder vier banken niet buitenproportioneel of onnodig. Het kon vooraf voor A.G. Steel niet duidelijk zijn onder welke bank(en) [gedaagde] - naast zijn huisbank - mogelijk tegoeden zouden hebben.
Proceskosten
3.47.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan A.G. Steel te betalen een bedrag van USD 185.000 en het equivalent van USD 40.000 in Bahreinse dinar naar de koers van de dag van betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 4.900,94,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis schriftelijk opdracht te geven aan [betrokkene 2] om het bedrag dat nog bij haar in escrow staat onmiddellijk naar A.G. Steel over te boeken op een door deze aan te geven bankrekening, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet met een maximum van € 50.000,00,
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.3 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
1621

Voetnoten

1.Artikel 159 lid 2 eerste zin Wetboek Burgerlijke rechtsvordering.
2.Hoge Raad 9 maart 2012, rov 3.5, NJ 2012, 174
3.Dit beginsel (lex fori) is gecodificeerd in het huidige artikel 10:3 BW.