ECLI:NL:RBNHO:2025:13199

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
C/15/366816 / JU RK 25/900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van zorgregeling en toetsing perspectiefbesluit in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2025 uitspraak gedaan over de zorgregeling voor een minderjarige, die bij pleegouders woont. De moeder van de minderjarige heeft in het verleden te maken gehad met ernstige trauma- en verslavingsproblematiek, wat heeft geleid tot de plaatsing van de minderjarige bij pleegouders op jonge leeftijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het zwaartepunt van de opvoeding en verzorging bij de pleegouders moet blijven liggen, op basis van een perspectiefonderzoek uitgevoerd door Levvel. Dit onderzoek concludeert dat, ondanks positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder, het in het belang van de minderjarige is dat hij niet teruggeplaatst wordt bij de moeder. De rechtbank heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om een zorgregeling vast te stellen toegewezen, waarbij de moeder in de weekenden en tijdens bepaalde vakanties contact heeft met de minderjarige. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en een veilige hechting voor de minderjarige, en hoopt op een constructieve samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/366816 / JU RK 25/900
Datum uitspraak: 16 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Adb Rabou, kantoorhoudende in Hoofddorp,
en
[de pleegouder 1]en
[de pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen van de GI op 30 juni 2025;
  • het perspectiefbesluit en het adviesverslag van het perspectiefonderzoek van Levvel, ontvangen van de GI op 7 juli 2025;
  • de verwijsbrief van de huisarts van de moeder van 19 juni 2024 en de brief van het FACT van 28 augustus 2025, ontvangen van de GI op 29 augustus 2025;
  • de brief van de pleegouders, ontvangen op 1 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren vond plaats op 2 september 2025. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna telkens, laatstelijk bij beschikking van 26 maart 2025, verlengd en duurt nog tot 30 maart 2026.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] in een pleeggezin. De machtiging is daarna telkens verlengd en geldt nog tot 30 maart 2026.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
Bij verzoekschrift van 30 juni 2025 heeft de GI de rechtbank verzocht een zorgregeling vast te stellen en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Naar de rechtbank begrijpt verzoekt de GI een zorgregeling, inhoudende de volgende afspraken:
Weekend omgangsregeling:
[de minderjarige] woont bij de pleegouders.
[de minderjarige] is in de weekenden van de even weken bij de moeder, van vrijdag na school tot zondagmiddag 17:15 uur.
Verdeling van feestdagen en vakanties:
Voorjaarsvakantie: [de minderjarige] is bij de moeder;
Eerste en tweede Paasdag (paasvakantie): [de minderjarige] is in een terugkerende cyclus het ene jaar bij de moeder (2025) en het andere jaar bij de pleegouders (2026);
Hemelvaart: [de minderjarige] is bij de moeder;
Meivakantie: [de minderjarige] is afwisselend de ene week bij de moeder en de andere week bij de pleegouders;
Eerste en tweede Pinksterdag: [de minderjarige] is bij de pleegouders;
Zomervakantie: [de minderjarige] is de drie even weken bij de moeder en de drie oneven weken bij de pleegouders;
Herfstvakantie: [de minderjarige] is bij de pleegouders;
Kerstvakantie: [de minderjarige] is de ene week bij de moeder en andere week bij de pleegouders.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI in het verzoekschrift en ter zitting – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
De moeder kampte in het verleden met (ernstige) trauma- en verslavingsproblematiek, waardoor [de minderjarige] op zeer jonge leeftijd uit huis is geplaatst. Positief is dat de moeder de afgelopen jaren structureel grote stappen heeft gezet om haar situatie met betrekking tot haar verslavingstraject, het aanpakken van haar trauma’s, huisvesting en hulpverlening voor zichzelf wezenlijk te verbeteren en haar rol als opvoeder van [de minderjarige] weer in te kunnen nemen. Gelet op de positieve ontwikkelingen van de moeder heeft de kinderrechter de GI in de uitspraak van 14 februari 2023 meegegeven een onderzoek van belang te achten naar de vraag of [de minderjarige] (op termijn) bij de moeder kan wonen en wat nodig is voor een (eventuele) terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Naar aanleiding hiervan heeft de GI ingezet op een perspectiefonderzoek, uitgevoerd door Levvel. In het eindadvies adviseert de onderzoekscommissie van Levvel dat het zwaartepunt van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de pleegouders dient te blijven liggen, mede vanwege zijn veilige hechting met en positieve ontwikkeling in het pleeggezin. Mocht de moeder dichter bij de pleegouders gaan wonen, dan adviseert Levvel toe te werken naar een 50/50-verdeling van het opvoederschap. De GI heeft zich – ook ter zitting – geschaard achter het advies van Levvel, nu zij het advies – ook op de lange termijn – in het belang van [de minderjarige] acht. Desgevraagd heeft de GI toegelicht dat het eindadvies van Levvel weliswaar in maart 2024 is uitgebracht, maar nog steeds actueel is, aangezien de persoonlijke situatie van de moeder, behalve ten aanzien van de woning, onveranderd is gebleven, en ten tijde van het onderzoek ook al rekening is gehouden met de situatie dat de moeder een woning zou verkrijgen. Daarmee vormt het advies van Levvel – ook in de huidige omstandigheden – de grondslag voor de verzochte regeling. De GI hoopt dat met de vaststelling van de verzochte zorgregeling en vaststellen van het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders, bij de moeder en de pleegouders ruimte ontstaat voor stabilisering van de (emotionele) situatie en hun onderlinge relatie, mede met hulp van Levvel Bemiddelt.

4.De standpunten van de belanghebbenden

De moeder
4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot vaststelling van de verzochte zorgregeling. Wel heeft de moeder verweer gevoerd tegen het perspectiefbesluit van de GI.
4.2.
In de kern stelt de moeder zich op het standpunt dat met het perspectiefbesluit haar recht op
family lifewordt doorkruist en dat niet wordt voldaan aan de strikte voorwaarden voor beperking van dit recht. De moeder onderschrijft weliswaar de veilige gehechtheidsrelatie tussen [de minderjarige] en de pleegouders en zijn positieve ontwikkeling in het pleeggezin, maar is van mening dat die omstandigheden de inbreuk op het recht van de moeder op gezinsleven niet rechtvaardigen en ook niet de conclusie kunnen dragen dat niet wordt toegewerkt naar een uitbreiding van de zorg door de moeder en (vervolgens) de terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Volgens de moeder wordt in het perspectiefbesluit van de GI onvoldoende rekening gehouden met de bestendiging van de positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder – ook na het uitbrengen van het adviesverslag van het perspectiefonderzoek van Levvel – en met de stabiele woonsituatie die ze voor zichzelf, [de minderjarige] (en zijn halfzus [halfzus] ) heeft gecreëerd. Het is in het belang van [de minderjarige] dat (verder) wordt gewerkt aan het versterken van de moeder-kindrelatie en op korte termijn wordt toegewerkt naar een uitbreiding van de zorg voor [de minderjarige] door de moeder, ook als de moeder in [plaats] blijft wonen. Vervolgens is het aan de rechtbank om begin 2026 te bepalen waar het perspectief van [de minderjarige] moet komen te liggen en welke rol de moeder in het leven van [de minderjarige] kan vervullen.
De pleegouders
4.3.
Door de pleegouders is ter zitting een brief voorgelezen. Daarin hebben de pleegouders beschreven dat zij zich kunnen vinden in de verzochte zorgregeling en het perspectiefbesluit van de GI, gebaseerd op het adviesverslag van het perspectiefonderzoek van Levvel. Zij hopen dat een duidelijk besluit rust en voorspelbaarheid kan brengen, zodat vanuit een samenspel van liefde, zorg en verschillende rollen, een stevig basis kan ontstaan waar [de minderjarige] op kan bouwen.

5.De beoordeling door de rechtbank

De beslissing
5.1.
Het verzoek van de GI tot het vaststellen van een zorgregeling, zoals hiervoor beschreven in rechtsoverweging 3.1., wordt toegewezen en deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarnaast wordt het perspectiefbesluit van de GI van 2 mei 2024 door de rechtbank onderschreven. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Het (wettelijk) kader
5.2.
De GI heeft op 2 mei 2024 een beslissing genomen over waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] moet komen te liggen; het perspectiefbesluit. In dit besluit heeft de GI aangegeven dat uit het perspectiefonderzoek van Levvel blijkt dat het zwaartepunt van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de pleegouders moet blijven liggen en dat (in het kader van de ondertoezichtstelling) vanwege de veilige hechting en ontwikkeling van [de minderjarige] in het pleeggezin, niet (meer) wordt toegewerkt naar een (terug)plaatsing bij de moeder.
5.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat dit aan de orde is bij de beoordeling van het verzoek van de GI tot het vaststellen van een zorgregeling. Hierna zal dan ook worden overgegaan tot de beoordeling van de vraag of het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat een zorgregeling wordt vastgesteld en het perspectiefbesluit in het licht van de verzochte zorgregeling. [1]
De inhoudelijke beoordeling
5.4.
Volgens de huidige zorgregeling zorgt de moeder voor [de minderjarige] gedurende twee weekenden per maand (in de even weken) en – kort gezegd – gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen. De GI verzoekt een (feitelijk al in de praktijk uitgevoerde) zorgregeling nu vast te leggen en daarbij te bepalen dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt. De moeder hoopt dat [de minderjarige] (op termijn) terug wordt geplaatst bij haar.
5.5.
De rechtbank acht het zeer positief dat de moeder hard heeft gewerkt, om haar rol als moeder en de moeder-zoonrelatie te versterken. De situatie van de moeder is ook verbeterd ten opzichte van die bij het begin van de ondertoezichtstelling. Het verlangen van de moeder naar uitbreiding van de zorg voor [de minderjarige] en (op termijn) de (volledige) zorg voor haar beide kinderen is, mede gelet op de positieve ontwikkelingen, invoelbaar en begrijpelijk. Het perspectiefbesluit moet echter mede worden bezien tegen de achtergrond van het verleden en de ernstige zorgen over de thuissituatie bij de moeder waardoor [de minderjarige] op zeer jonge leeftijd uit huis is geplaatst, eerst in een crisispleeggezin en vervolgens in het huidige, perspectiefbiedende pleeggezin. [de minderjarige] verblijft dus al het overgrote deel van zijn leven bij de pleegouders. Uit het adviesverslag van het perspectiefonderzoek van Levvel blijkt dat [de minderjarige] veilige gehechtsheidsrelaties met de pleegouders heeft opgebouwd. Zij bieden [de minderjarige] de steun, troost en geborgenheid, die hij nodig heeft om zich positief te ontwikkelen en veilig op te groeien. Anders dan de moeder betoogt, blijkt uit het adviesverslag verder dat daarbij rekening is gehouden met de door de moeder aangevoerde duurzame en positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder en ook met de omstandigheid dat zij (toen nog op termijn) een ruimere woning zou betrekken, vermoedelijk in de regio [regio] of [regio] / [regio] . Bij die stand van zaken werd een bij helfte verdeeld opvoederschap tussen de moeder en de pleegouders praktisch onhaalbaar geacht en concludeerde Levvel dat de zwaarte van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] bij de pleegouders moet blijven liggen, waarbij er wordt toegewerkt naar maximaal contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Naar aanleiding van dat advies van Levvel is – samen met de moeder en de pleegouders – in oktober 2024 een zorgregeling vastgelegd, die nu al enige tijd door de moeder en de pleegouders wordt uitgevoerd.
5.6.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank vaststelling van de verzochte zorgregeling, zoals deze in de praktijk al geldt, noodzakelijk voor het creëren van de noodzakelijke rust en duidelijkheid voor alle betrokkenen. In de eerste plaats voor [de minderjarige] , maar daarnaast ook voor de moeder én de pleegouders, van wie de onderlinge relatie door de (toch) aanhoudende onzekerheid – zoals de rechtbank ter zitting heeft waargenomen – flink onder druk staat. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat – zoals uit het adviesverslag van het perspectiefonderzoek van Levvel blijkt – in het licht van de omstandigheid dat [de minderjarige] op zeer jonge leeftijd bij de pleegouders is geplaatst, een veilige gehechtheidsrelatie met zijn pleegouders heeft opgebouwd en een goede ontwikkeling doormaakt, het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders moet (blijven) liggen. De GI heeft daarom op goede gronden kunnen besluiten dat het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder niet in zijn belang is, ondanks de – niet ter discussie staande – positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder.
5.7.
Ten slotte spreekt de rechtbank de hoop uit dat de beschikking een basis zal vormen voor een constructieve samenwerking tussen de moeder en de pleegouders en wederzijdse erkenning van ieders rol als respectievelijk moeder en pleegouders. De rechtbank knoopt daarvoor aan bij de vanuit de pleegouders ter zitting geuite wens om de samenwerking met de moeder op te zoeken, rekening houdend met de kwetsbaarheid van de moeder. Een versterking van de samenwerking tussen zijn verzorgers is ook nodig voor [de minderjarige] , omdat hij zich dan vrijer kan bewegen tussen de beide gezinnen en de kans krijgt om een (verdere) veilige gehechtsheidsrelatie met zijn moeder en zijn biologische gezin op te bouwen.
5.8.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
6.
De beslissing
De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de navolgende zorgregeling zal gelden tussen [de minderjarige] en de moeder enerzijds en [de minderjarige] en de pleegouders anderzijds:
Weekend omgangsregeling:
[de minderjarige] woont bij de pleegouders;
[de minderjarige] is in de weekenden van de even weken bij de moeder, van vrijdag na school tot zondagmiddag 17:15 uur.
Verdeling van feestdagen en vakanties:
Voorjaarsvakantie: [de minderjarige] is bij de moeder;
Eerste en tweede Paasdag (paasvakantie): [de minderjarige] is in een terugkerende cyclus het ene jaar bij de moeder en het andere jaar bij de pleegouders;
Hemelvaart: [de minderjarige] is bij de moeder;
Meivakantie: [de minderjarige] is afwisselend de ene week bij de moeder en de andere week bij de pleegouders;
Eerste en tweede Pinksterdag: [de minderjarige] is bij de pleegouders;
Zomervakantie: [de minderjarige] is in de drie even weken bij de moeder en in de drie oneven weken bij de pleegouders;
Herfstvakantie: [de minderjarige] is bij de pleegouders;
Kerstvakantie: [de minderjarige] is afwisselend de ene week bij de moeder en de andere week bij de pleegouders;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels (voorzitter), mr. S. Ok en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.